3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellanten c.s.] exploiteren in het pand aan de [adres] te [vestigingsplaats] een ontmoetingscentrum onder de naam “Saunaclub [saunaclub] ”, bestaande uit sauna’s, baden, wellnessruimten, horeca en relaxkamers volgens het FKK-concept.
Op 28 november 2016 heeft in het kader van een strafrechtelijk onderzoek een doorzoeking van het pand van [appellanten c.s.] plaatsgevonden. Het strafrechtelijk onderzoek heeft uiteindelijk niet tot een vervolging van (één van) appellanten geleid.
Op 6 januari 2017 is naar aanleiding van de doorzoeking een bestuurlijke rapportage opgesteld, waarin is opgenomen dat bij de doorzoeking 2,55 gram cocaïne en 16 xtc-pillen zijn aangetroffen.
Bij besluit van 23 februari 2017 heeft de burgemeester van de gemeente Roermond (verder: de burgemeester) [appellanten c.s.] op voet van het bepaalde in artikel 13b Opiumwet een last onder bestuursdwang opgelegd, als gevolg waarvan tot een sluiting van de sauna voor de duur van een jaar zal worden overgegaan.
[appellanten c.s.] hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en hebben de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg verzocht om het besluit te schorsen. Bij uitspraak van 27 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg het besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Bij besluit van de burgemeester van 18 juli 2017 is het bezwaar van [appellanten c.s.] ongegrond verklaard. [appellanten c.s.] hebben vervolgens tegen het bestreden besluit beroep aangetekend en de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg opnieuw om een voorlopige voorziening verzocht. Bij uitspraak van 8 september 2017 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst tot de uitspraak op het beroep.
Bij uitspraak van de afdeling bestuursrecht van de rechtbank Limburg van 29 november 2017 is het beroep van [appellanten c.s.] tegen het besluit tot sluiting van het saunacomplex gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. De gemeente heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 16 januari 2019 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) beslist dat de burgemeester in redelijkheid van haar bevoegdheid tot sluiting van de panden gebruik heeft kunnen maken. De Afdeling heeft het door de burgemeester ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank Limburg van 29 november 2017 vernietigd en het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De burgemeester heeft vervolgens bij brief van 6 februari 2019 aangekondigd dat zij ter uitvoering van haar besluit van 23 februari 2017 met ingang van maandag 25 februari 2019 zal overgaan tot sluiting van alle opstallen op het perceel [adres] , [postcode] te [vestigingsplaats] , voor de duur van 12 maanden.
Bij brief van 7 februari 2019 hebben [appellanten c.s.] de burgemeester verzocht om een nieuw – voor bezwaar en beroep vatbaar – besluit te nemen, omdat volgens hen de sluitingstermijn uit het besluit van 23 februari 2017 op 6 maart 2018 was verstreken.
Bij e-mailbericht van 11 februari 2019 heeft de burgemeester het standpunt ingenomen dat een nieuw besluit niet aan de orde was, omdat de sluiting met ingang van 25 februari 2019 de feitelijke uitvoering betreft van het besluit van 23 februari 2017.
Op 25 februari 2019, dus drie dagen na het bestreden vonnis van 22 februari 2019, heeft de burgemeester de sluiting van het saunacomplex laten effectueren.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderden [appellanten c.s.] als staat te lezen in het petitum onder de dagvaarding in eerste aanleg. Zij hebben hun vordering in hoger beroep (tekstueel) aangepast, zodat deze thans luidt als hierna zal worden vermeld.
3.2.2.Aan hun vorderingen hebben [appellanten c.s.] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat de gemeente onrechtmatig handelt wanneer zij uitvoering geeft aan de aangekondigde sluiting per 25 februari 2019, omdat de burgemeester aan het besluit van 23 februari 2017 geen bevoegdheid meer kan ontlenen om de saunaclub met ingang van 25 februari 2019 te sluiten. Voorts voeren [appellanten c.s.] aan dat de gemeente door het sluiten van de opstallen misbruik maakt van bevoegdheid. Bestuursdwang is een herstelsanctie en heeft geen punitief karakter. Het met de last onder dwang beoogde doel (bestrijding van het bezit en gebruik van drugs binnen de saunaclub) is inmiddels bereikt door afspraken die [appellanten c.s.] met de politie en de gemeente hebben gemaakt met betrekking tot door hen te treffen maatregelen.
[appellanten c.s.] voeren aan dat het zeer waarschijnlijk is dat de rechter, oordelend in een bodemprocedure, aldus zal oordelen. [appellanten c.s.] hebben een groot en spoedeisend belang bij een voorziening waardoor de aangekondigde sluiting wordt verhinderd, aldus [appellanten c.s.]
3.2.3.De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.In het bestreden vonnis van 22 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter [appellanten c.s.] niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat het primair gevorderde neerkomt op een vraag om te oordelen over de rechtmatigheid van het besluit van de burgemeester van 23 februari 2017. De bevoegdheid om dat te beoordelen behoort volgens de voorzieningenrechter aan de bestuursrechter toe. Daarnaast is haar niet gebleken dat een bodemprocedure aanhangig was, waarvan in de primaire vordering sprake was.
De subsidiaire vordering komt volgens de voorzieningenrechter neer op een verzoek om te beoordelen of de (schriftelijke) mededeling van de burgemeester van 6 februari 2019 moet worden gekwalificeerd als een appellabel besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Ook de bevoegdheid om dat te beoordelen ligt, aldus de voorzieningenrechter, bij de bestuursrechter.