Het hof overweegt het navolgende.
Voor het berekenen van de behoefte van [minderjarige] gaat het hof uit van het netto gezinsinkomen tijdens de samenwoning van partijen. Partijen zijn in mei 2015 uiteengegaan.
Tussen partijen is niet in geschil dat uitgegaan moet worden van een netto besteedbaar inkomen van de vrouw tijdens de samenwoning van € 1.000,- netto per maand.
Het netto besteedbaar inkomen van de man is tussen partijen in geschil. De man is ondernemer, hij heeft een eenmanszaak handelend onder de naam “ [naam] ”. Gelet op het feitelijk moment van uiteengaan in mei 2015, acht het hof het redelijk om ter bepaling van de behoefte van [minderjarige] , evenals de rechtbank, uit te gaan van een gemiddelde winst uit onderneming over de drie aan het uiteengaan van partijen voorafgaande jaren 2012, 2013 en 2014 van € 33.760,- per jaar. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat deze cijfers als zodanig door partijen niet zijn betwist.
De vrouw heeft gesteld dat de man inkomen in België genereert, hetgeen de man gemotiveerd heeft betwist. De accountant van de man, drs. [accountant] heeft verklaard (productie 21 van de man in eerste aanleg) dat de man, woonachtig in België, in België zijn gehele wereldinkomen dient op te geven, en dat de man uitsluitend inkomsten heeft in Nederland. De man heeft voor zijn gehele inkomsten vrijstelling in België nu de inkomsten in Nederland worden genoten en belast. De accountant heeft deze verklaring weliswaar niet ondertekend, doch nu de vrouw haar stelling dat de man inkomsten in België heeft niet, althans niet voldoende nader heeft onderbouwd, gaat het hof ervan uit dat er geen sprake is van inkomsten van de man in België.
Met betrekking tot de huurinkomsten van de man overweegt het hof als volgt.
De man heeft onroerend goed te [plaats 1] dat hij verhuurt (appartementen, loodsen). Uit de door de man in eerste aanleg overgelegde productie 21 blijkt dat de man over het jaar 2014 huurinkomsten heeft genoten van € 44.160,-. Ook heeft de man in 2014 de eigen woning te [plaats 2] (België) verhuurd voor een bedrag van € 20.400,-. De huurinkomsten in 2014 bedroegen dus in totaal € 64.560,-.
De man heeft gesteld dat de door hem gemaakt huurkosten van afgerond € 1.779,- per maand in mindering dienen te worden gebracht op de bruto huurinkomsten. De vrouw heeft die stelling van de man gemotiveerd betwist.
Het hof overweegt dat de man zijn stelling met betrekking tot de door hem gemaakte verhuurkosten in het geheel niet inzichtelijk heeft gemaakt en niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. Het hof overweegt dat het aannemelijk is dat de man met betrekking tot de verhuur in beginsel wel enige kosten aan onderhoud en dergelijke zal moeten maken. De man heeft ter zitting gesteld dat hij ter zake de verhuurkosten nog eens met zijn accountant heeft gesproken en dat er toch in ieder geval sprake is van een bedrag aan structurele huurkosten van € 5.000,- per jaar. De vrouw heeft dit bedrag ter zitting niet betwist. Het hof acht het bedrag van € 5.000,- per jaar een bedrag dat naar redelijkheid en billijkheid op de bruto huurinkomsten in mindering kan worden gebracht. Gelet op het voorgaande houdt het hof rekening met netto huurinkomsten in 2014 van € 59.560,- per jaar, zijnde het resultaat van bruto huurinkomsten van € 64.560,- per jaar minus verhuurkosten van € 5.000,- per jaar.
Het hof volgt de vrouw niet in haar stelling dat de man (daarnaast) ook nog huurinkomsten in contanten ontvangt, nu de man deze stelling van de vrouw gemotiveerd heeft betwist, en de vrouw haar stelling niet nader heeft onderbouwd, hetgeen wel op haar weg had gelegen.
Gelet op het voorgaande becijfert het hof het netto besteedbaar inkomen van de man conform de aangifte inkomstenbelasting 2015 op € 7.341,- per maand, zoals blijkt uit de aan deze beschikking gehechte en van deze beschikking deel uitmakende berekening (bijlage 1). Het hof becijfert aldus het netto gezinsinkomen op € 8.341,- per maand. Volgens de Tabel kosten kinderen (2015) gaat het hof uit van een behoefte van [minderjarige] conform het maximumbedrag in de tabel van € 960,- per maand.
De jurisprudentie van de Hoge Raad biedt blijkens de uitspraak van 4 december 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3479) ruimte om af te wijken van de tabel en de behoefte van een kind op een hoger bedrag te stellen dan het maximum bedrag in de tabel aangeeft. Het hof is van oordeel dat daar in dit geval evenwel geen sprake van kan zijn nu de vrouw niet, althans onvoldoende heeft gesteld dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden dienen te leiden dat afwijking gerechtvaardigd is en ook heeft de vrouw geen behoeftelijst van [minderjarige] overgelegd waaruit gerechtvaardigde afwijking zou blijken. Het hof gaat dan ook uit van genoemd tabelbedrag. Analoog aan de wettelijke indexering bedraagt de behoefte van [minderjarige] met ingang van 1 januari 2016 € 972,48 per maand en met ingang van 1 januari 2017 € 992,90 per maand.