Uitspraak
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
[verdachte]
Stb. 1994, 529). De wet bepaalt dat de verjaringstermijn in gevallen als de onderhavige aanvangt op de dag na die waarop het slachtoffer achttien jaar oud is geworden. Dat was in deze zaak op [datum 18e verjaardag slachtoffer] . Het overgangsrecht ten aanzien van deze wet luidt: ‘De artikelen I, Ia en II [inhoudende de wijziging van art. 71 Wetboek van Strafrecht] zijn van toepassing op strafbare feiten die zijn gepleegd voor de datum van inwerkingtreding van deze wet.’ Daarmee zou het vervolgingsrecht voor het deel van de ten laste gelegde feiten dat vanaf 1juli 1993 aangevangen was te verjaren tot inwerkingtreding van deze wettekst op 1september 1994 – namelijk de ten laste gelegde periode van 1 juli 1981 tot en met 31augustus 1982– door voornoemd overgangsrecht herleven. De termijn voor verjaring van onderhavige feiten was nog steeds twaalf jaren waarmee de onderhavige feiten zouden verjaren in de periode [datum 18e verjaardag slachtoffer] tot en met 1 juli 2006.
Kamerstukken22889,
Stb. 1994, 529) is het hof van oordeel dat de wetgever de voornoemde herleving van het vervolgingsrecht niet voor ogen heeft gehad en heeft beoogd een reeds voltooide verjaring te respecteren. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de voornoemde overgangsregeling geen gevolgen heeft voor een reeds voordien verjaard en derhalve vervallen recht tot strafvordering en dat ten aanzien van misdrijven zoals onderhavige welke tenminste twaalf jaren vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet verjarings- en klachttermijnen zedendelicten – derhalve vóór 1 september 1982 – zijn gepleegd, het recht tot strafvordering is vervallen, tenzij de verjaring door een daad van vervolging zou zijn gestuit (HR 17 december 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZD0600,
NJ1997, 261).
Stb.2005, 595). Deze wet bepaalde dat de verjaringstermijn voor misdrijven waarop gevangenisstraf van tien jaren of meer is gesteld wordt verhoogd naar twintig jaar. Het overgangsrecht bij deze wet bepaalde – kort gezegd – dat reeds voltooide verjaringen zouden worden gerespecteerd. Voor de feiten gedurende de ten laste gelegde periode van 1 september 1982 tot en met 30 juni 1988 was de verjaring echter nog niet voltooid. De op [datum 18e verjaardag slachtoffer] aangevangen verjaringstermijn zou dus verlengd worden tot 1 juli 2014.
Stb.2012,572). Deze wet bepaalt dat het recht tot strafvordering niet verjaart bij misdrijven waarop een gevangenisstraf van twaalf jaren of meer is gesteld. Dat geldt dus ook voor de tenlastegelegde feiten in deze zaak. Het overgangsrecht bij deze wet bepaalt dat deze wet van toepassing is op ‘feiten die zijn gepleegd voor de datum van inwerkingtreding van deze wet, tenzij deze feiten zijn verjaard’. Nu de feiten gedurende de ten laste gelegde periode van 1 september 1982 tot en met 30 juni 1988 nog niet waren verjaard vóór de inwerkingtreding van deze wet, is het recht tot strafvordering voor deze tenlastegelegde periode niet vervallen. Het Openbaar Ministerie is aldus voor die ten laste gelegde periode ontvankelijk in de vervolging.
Stb.1991, 519) in werking getreden. In artikel 244 Wetboek van Strafrecht is daarbij (onder andere) de term ‘vleselijke gemeenschap’ vervangen door ‘handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam’.
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
€ 680,67 (zeshonderdtachtig euro en zevenenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.