In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een betwistingsprocedure in de zin van artikel 477a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De zaak is ontstaan uit een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waar [geïntimeerde] een conservatoir derdenbeslag heeft gelegd op de vorderingen van [appellante] aan haar ex-partner. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze zijn weergegeven in de rechtsoverwegingen van het bestreden vonnis. [appellante] heeft in hoger beroep de vernietiging van het vonnis van de rechtbank gevorderd, terwijl [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep een gedeeltelijke vernietiging heeft gevorderd.
De procedure in hoger beroep is gestart met een dagvaarding in juni 2017, gevolgd door verschillende memorie's van grieven en antwoorden. Het hof heeft de stukken voor het wijzen van arrest ontvangen en heeft de zaak behandeld. [appellante] heeft betwist dat zij een schuld heeft aan [ex-partner van appellante] en heeft haar verklaring van 20 juli 2016 herroepen. Het hof heeft de bewijslast gelegd bij [geïntimeerde], die moet aantonen dat er wel degelijk een vordering bestaat.
Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van een akte door [appellante], waarbij [geïntimeerde] de gelegenheid krijgt om hierop te reageren. De beslissing in deze zaak is aangehouden, waarbij het hof de mogelijkheid openhoudt voor verdere bewijslevering en onderbouwing van de vorderingen.