Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/320988/HA ZA 16-672)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de akte uitlating comparitie na aanbrengen van [geïntimeerde] ;
- de memorie van grieven tevens houdende akte vermindering van eis;
- de memorie van antwoord met producties;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De beoordeling
- primair [geïntimeerde] te veroordelen een bedrag van € 171.352,32, vermeerderd met wettelijke rente in te brengen in de nalatenschap van moeder; dan wel
- subsidiair [geïntimeerde] op straffe van verbeurte van een dwangsom te veroordelen om rekening en verantwoording af te leggen omtrent de kasopnames betreffende de Belgische bankrekeningen en de betaalrekening bij de [bank 2] zoals in de dagvaarding genoemd;
met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
Volgens [geïntimeerde] heeft moeder het geld van de Belgische bankrekeningen voor het overige zelf opgemaakt. Zij kan niet aantonen waar moeder haar geld aan heeft besteed, omdat moeder in staat was om zelfstandig te handelen en dat ook deed. Moeder heeft voor zover zij kon leuk geleefd, ging regelmatig uit eten en op vakantie, al dan niet met haar, aldus [geïntimeerde] .
heeft tijdens het pleidooi in hoger beroep nog gesteld dat moeder op zaterdagochtend voor haar overlijden in haar ziekbed heeft gezegd “Ik had het zo niet moeten doen”. Volgens [appellant] heeft moeder hiermee bedoeld dat ze het geld van de Belgische bankrekeningen niet bij [geïntimeerde] in de kluis had moeten laten stoppen. Het hof acht deze nieuwe stelling, gelet op het stadium van de procedure, tardief. Gesteld noch gebleken is dat er reden is voor het maken van een uitzondering op de twee-conclusieregel. Ook is er sprake van strijd met de eisen van goede procesorde. Aan deze nieuwe stelling gaat het hof daarom voorbij.