Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/350412 / KG ZA 18-621)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met een productie (nr. 6);
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
- Het COA is een zelfstandig bestuursorgaan, opgericht bij de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: Wet COA) en belast met de organisatie en uitvoering van de opvang van asielzoekers. Het COA voert de zogeheten Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) uit.
- Op grond van art. 3 Rva 2005 draagt het COA zorg voor de centrale opvang van asielzoekers door erin te voorzien dat aan hen opvang wordt geboden in een opvangcentrum. Deze opvang omvat een aantal verstrekkingen waaronder onderdak, een wekelijkse financiële toelage, een ziektekostenverzekering en recreatieve en educatieve activiteiten.
- [geïntimeerde] is geboren op [geboortedatum] 1963 en heeft de Afghaanse nationaliteit.
- [geïntimeerde] is op enig moment naar Nederland gekomen maar diende Nederland in beginsel weer te verlaten, omdat hij niet beschikte over een titel om rechtmatig in Nederland te verblijven. [geïntimeerde] heeft vervolgens op 26 januari 2017 een aanvraag ingediend om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Dat artikel luidt als volgt:
- In afwachting van een definitieve beslissing op zijn verzoek heeft [geïntimeerde] op grond van artikel 64 jo artikel 8 aanhef en onder j Vw 2000 uitstel van vertrek en rechtmatig verblijf in Nederland verkregen. Bij beschikking van 24 oktober 2017 is dat uitstel verlengd tot 26 april 2018 of zoveel korter tot het moment waarop op de aanvraag van 26 januari 2017 is beslist.
- Het verleende uitstel van vertrek brengt mee dat [geïntimeerde] op grond van artikel 3 lid 2 Rva 2005 aanspraak kan maken op opvang. Hij verblijft thans in het AZC [locatie] .
- In het kader van de aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw 2000 heeft het Bureau Medische Advisering van de IND (hierna: het BMA) op 3 januari 2018 een Medisch Advies uitbracht.
- De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft bij beschikking van 8 maart 2018 de aanvraag van [geïntimeerde] om toepassing van artikel 64 Vw 2000 afgewezen. In de beschikking is onder meer overwogen dat [geïntimeerde] volgens het advies van het BMA in staat is om te reizen, dat aanbevolen is dat hij een schriftelijke overdracht van zijn medische gegevens meeneemt en dat hij voldoende medicatie moet meenemen om de periode van de reis te overbruggen. Verder is in de beschikking onder meer overwogen dat uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van een medische behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie en dat de noodzakelijke medische behandeling in Afghanistan aanwezig is. In de beschikking is geconcludeerd dat er geen reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen, zodat de aanvraag om toepassing van artikel 64 Vw 2000 moet worden afgewezen. In de beschikking is verder vermeld dat de beschikking tot gevolg heeft dat [geïntimeerde] geen verblijfsrecht heeft, dat de vertrektermijn verstreken is, dat [geïntimeerde] kan worden uitgezet en dat, indien [geïntimeerde] bezwaar instelt tegen het besluit, de genoemde rechtsgevolgen niet worden opgeschort.
- [geïntimeerde] heeft bezwaar ingesteld tegen de beschikking van 8 maart 2018.
- Bij beschikking van 18 april 2018 heeft het COA besloten dat [geïntimeerde] met ingang van 6 april 2018 geen recht heeft op Rva-verstrekkingen. Voorts is hem medegedeeld dat hij het AZC [locatie] binnen drie dagen na uitreiking van de beschikking dient te verlaten.
- [geïntimeerde] heeft op 23 april 2018 beroep ingesteld tegen de beschikking van 18 april 2018 en heeft daarnaast een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, inhoudende dat zijn verstrekkingen worden gecontinueerd totdat op het beroep is beslist. Op 16 mei 2018 heeft [geïntimeerde] de gronden van het beroep en van het verzoek om een voorlopige voorziening aangevuld.
- Bij brief van 19 september 2018 is [geïntimeerde] gesommeerd om binnen 3 dagen na ontvangst van de sommatie de door hem gebruikte woonruimte in het AZC [locatie] te ontruimen.
- Bij beschikking van 24 september 2018 is het door [geïntimeerde] ingediende bezwaar tegen de beschikking van 8 maart 2018 afgewezen. [geïntimeerde] heeft tegen die beschikking beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrecht van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg.
- Bij uitspraak van 18 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling Bestuursrecht van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, het verzoek van [geïntimeerde] van 23 april 2018 tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter heeft in deze uitspraak onder meer het volgende overwogen:
- Voor zover aan het hof bekend, is nog niet beslist op het beroep dat [geïntimeerde] heeft ingesteld tegen het besluit van 24 september 2018, waarbij zijn bezwaar tegen het besluit van 8 maart 2018 ongegrond is verklaard.
- [geïntimeerde] weigert om het AZC te [woonplaats] te verlaten.
- Het COA heeft spoedeisend belang bij zijn vordering, zodat die vordering in kort geding kan worden beoordeeld (rov. 3.4).
- Indien [geïntimeerde] wordt opgevangen in het AZC is de voor hem noodzakelijke medische behandeling gewaarborgd. Daar komt bij dat nog niet beslist is op het beroep dat [geïntimeerde] heeft ingesteld tegen het besluit van 24 september 2018, waarbij zijn bezwaar tegen het besluit van 8 maart 2018 ongegrond is verklaard. Er moet dus nog worden beslist of de toepassing van artikel 64 Vw 2000, en daarmee het rechtmatig verblijf (en opvang) in Nederland, terecht is afgewezen. Om deze redenen moet op dit moment het belang van [geïntimeerde] bij opvang prevaleren boven het belang van het COA om asielzoekers na beëindiging van het recht op opvang zo spoedig mogelijk uit de opvang te verwijderen (rov. 3.5).
- [geïntimeerde] leidt aan suikerziekte met complicaties in de vorm van neuropathie (aantasting van de perifere zenuwen, vooral van de onderbenen met als gevolg gevoelsstoornissen) en retinopathie (aantasting van de bloedvaatjes in de ogen met een verminderd gezichtsvermogen als gevolg daarvan).
- [geïntimeerde] wordt voor de lichamelijke klachten behandeld door de huisarts. Daarnaast heeft hij in verband met de gevolgen van de suikerziekte een halfjaarlijkse/jaarlijkse controle door een oogarts. [geïntimeerde] gebruikt medicatie.
- Indien de behandeling wordt gestaakt, is een ontregeling van de (bloed)suikerhuishouding te verwachten. Dit zal snel klachten geven van dorst, veel drinken en meer plassen. [geïntimeerde] kan echter ook in een coma geraken en zelfs komen te overlijden. Op de wat langere termijn is een achteruitgang van het gezichtsvermogen te verwachten alsmede toenemende gevoelsstoornissen. Het staken van de behandeling kan dus op korte termijn leiden tot een medische noodsituatie.
- [geïntimeerde] kan reizen met de gebruikelijke vervoersmiddelen (vliegtuig, trein, auto, boot).
- Daarbij is geen medische voorziening noodzakelijk. Wel wordt aanbevolen dat [geïntimeerde] een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt, zoals een ingevuld Europees Medisch Paspoort, en om voldoende medicatie mee te nemen om de periode van de reis te overbruggen.
- De voor [geïntimeerde] vereiste medische behandeling is in Afghanistan aanwezig.
4.De uitspraak
- veroordeelt [geïntimeerde] om het AZC [locatie] op het adres [adres] te [woonplaats] , of ieder ander onder de verantwoordelijkheid van het COA vallend opvangcentrum, binnen veertien dagen na betekening van dit arrest met al het zijne te ontruimen en ontruimd te houden;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het geding bij de voorzieningenrechter, en begroot die kosten aan de zijde van het COA tot op heden op € 99,91 aan dagvaardingskosten, op € 626,-- aan griffierecht en op € 633,-- aan salaris advocaat;