ECLI:NL:GHSHE:2019:1214

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
200.198.559_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van bewaarnemer voor schade door diefstal van caravan

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een bewaarnemer voor de schade die is ontstaan door de diefstal van een caravan. De appellant, die de caravan ter stalling had gegeven aan de geïntimeerde, vorderde schadevergoeding van € 25.000,00. De kantonrechter had de vordering afgewezen, oordelend dat de geïntimeerde niet tekort was geschoten in zijn zorgplicht als bewaarnemer. De appellant had de caravan in bewaring gegeven tegen een jaarlijkse stallingsprijs van € 275,00, maar had geen verzekering tegen diefstal afgesloten. Het hof oordeelde dat de geïntimeerde als bewaarnemer de zorgplicht had om de caravan te bewaren en terug te geven in de staat waarin deze was ontvangen. De vraag was of de geïntimeerde aan deze zorgplicht had voldaan. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde voldoende maatregelen had getroffen om de caravan te beschermen, en dat de diefstal niet aan zijn zorgplicht kon worden toegerekend. De appellant had niet aangetoond dat de geïntimeerde tekort was geschoten in zijn verplichtingen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer gerechtshof 200.198.559/01
(zaaknummer rechtbank Limburg, locatie Roermond, 4796989)
arrest van 2 april 2019
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. V.H.A. Griffioen,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.H.J. Lubbers.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van de procedure tot 8 november 2016 wordt verwezen naar het arrest van die datum. [appellant] heeft een akte overlegging producties ingediend. Er heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden op 17 januari 2017 waarvan het proces-verbaal zich bij de stukken bevindt. Vervolgens heeft [appellant] nog een akte met één productie genomen waarop [geïntimeerde] heeft geantwoord door middel van een antwoordakte met eveneens één productie. Daarop heeft [appellant] een memorie van grieven (met producties) genomen waarop [geïntimeerde] heeft gereageerd met een memorie van antwoord (met producties).
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De motivering van de beslissing in hoger beroep

2.1.
Het gaat in deze zaak om de schade die het gevolg is van diefstal van de caravan van [appellant] . [appellant] heeft de caravan ter stalling in bewaring gegeven aan [geïntimeerde] tegen betaling van een stallingsprijs van € 275,00 per jaar. Het stallingscontract dat op 4 mei 2015 namens [appellant] (door diens schoonzoon) is getekend, bepaalt dat [appellant] dient te beschikken of dient te zorgen voor een (casco) verzekering voor het kampeermiddel die dekking biedt bij schade (inclusief diefstal en brand) aan het kampeermiddel tijdens de stalling (zie productie 2 bij inleidende dagvaarding). Onder kopje 5 van de stallingsovereenkomst welk kopje luidt:
“preventie en verzekering”staat een sub kopje:
“beveiliging”met een aantal blokjes die aangekruist kunnen worden. Daarbij is alleen aangekruist het kopje dat luidt:
“omheind, afsluitbaar terrein”. De overige niet aangekruiste kopjes luiden:
“geen speciale beveiliging”,
“afsluitbare loods, garage, schuur of andere overdekte ruimte”en
“terrein of stallingsruimte voorzien van alarminstallatie”. In de nacht van 6 op 7 mei 2015 is de caravan van [appellant] gestolen van het terrein van [geïntimeerde] . [appellant] heeft geen verzekering tegen diefstal van de caravan afgesloten.
2.2.
De kantonrechter heeft de vordering van [appellant] tot veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van zijn schade, groot € 25.000,00, afgewezen. Daartoe heeft de kantonrechter – kort samengevat – geoordeeld dat [geïntimeerde] niet te kort is geschoten jegens [appellant] in de nakoming van zijn zorgplicht op grond van de bewaarnemings-overeenkomst (art. 7:600 e.v. BW).
2.3.
Tegen dit oordeel van de kantonrechter is [appellant] in hoger beroep gekomen met twaalf grieven.
2.4.
Voorop staat dat partijen een overeenkomst van bewaarneming zijn aangegaan. Dit betekent dat op [geïntimeerde] , als bewaarnemer, de hoofdverplichting rust om de caravan te bewaren en aan [appellant] terug te geven in de staat waarin hij die heeft ontvangen. Verder staat vast dat [geïntimeerde] als gevolg van de diefstal de teruggaveverplichting niet kan nakomen en dat hij dus ten opzichte van [appellant] tekortschiet. Of dit tot aansprakelijkheid van [geïntimeerde] leidt is afhankelijk van de vraag of hij aan de op hem als goed bewaarnemer rustende zorgplicht heeft voldaan (art. 7:602 BW). De wetgever heeft geen aandacht besteed aan de vraag wat daaronder moet worden verstaan en hoever de zorg van de bewaarnemer in een concreet geval moet gaan (vgl. TM art. 7.9.1.3 (7:602), Parl. Gesch. lBW Inv. 3, 5 en 6 Boek 7 titels 1, 7, 9 en 14 1991, p. 396). Het antwoord op die vragen kan in de eerste plaats te vinden zijn in de inhoud van de overeenkomst zelf, vastgesteld aan de hand van de zogenoemde Haviltex-maatstaf. Maar ook de aard van de zaak die in bewaring wordt gegeven en wat de bewaarnemer daarover weet, voorts het gebruik, de redelijkheid en billijkheid en de omstandigheden van het geval zijn van invloed op de zorgplicht van de bewaarnemer en wat de bewaargever daarvan mag verwachten. De vraag of de bewaarnemer aansprakelijk is als de zaak onder hem wordt gestolen, is dan ook niet
a prioriin bevestigende of ontkennende zin te beantwoorden. Dit betekent dat indien [geïntimeerde] met inachtneming van voorgaande criteria heeft gedaan wat van een goed bewaarnemer mag worden verwacht, het niet aan hem is toe te rekenen dat hij de caravan niet meer aan [appellant] kan teruggeven. Van aansprakelijkheid is dan geen sprake. Indien hij niet aan de op hem rustende zorgplicht heeft voldaan, is het wel aan hem toe te rekenen dat hij niet aan zijn verplichting om de caravan terug te geven aan [appellant] kan voldoen en is hij aansprakelijk voor de door [appellant] geleden schade.
2.5.
Partijen zijn overeengekomen dat [appellant] een verzekering tegen onder meer diefstal van de caravan zou afsluiten. [geïntimeerde] heeft betoogd dat deze bepaling moet worden gelezen als exoneratie waardoor hij voor diefstalschade niet aansprakelijk zou kunnen zijn jegens [appellant] . Dit betoog wordt verworpen. Genoemde bepaling geeft enkel aan dat [appellant] zich zou dienen te verzekeren en [geïntimeerde] dit niet zou doen. Dat [geïntimeerde] aan deze bepaling de betekenis van een exoneratiebeding heeft willen geven en dat [appellant] die betekenis wist of redelijkerwijs zo had moeten begrijpen is het hof, de zogeheten Haviltex-maatstaf hanterend, niet gebleken. Voorts geldt dat nu partijen overeen zijn gekomen dat [appellant] een verzekering tegen onder meer diefstal zou afsluiten (dat [appellant] niet heeft gedaan), [appellant] niet [geïntimeerde] kan verwijten dat [geïntimeerde] geen verzekering heeft afgesloten ter dekking van dat risico. De zorgplicht van een bewaarnemer gaat niet zo ver dat indien contractueel is overeengekomen dat de bewaargever zich verzekeren zal, ook de bewaarnemer gehouden is zich te verzekeren. In het licht van het voorgaande faalt g
rief 11.
2.6.
Gelet op het hiervoor onder 2.4. door het hof geformuleerde uitgangspunt, dat ook door de kantonrechter (zij het in andere woorden) is gevolgd, faalt eveneens
grief 2.
2.7.
Ook
grief 12faalt nu de conclusie van de kantonrechter dat geen sprake is van een tekortkoming van [geïntimeerde] dient te worden gelezen in het licht van het ook door de kantonrechter gehanteerde hiervoor (in r.o. 2.4.) geformuleerde uitgangspunt. Dat betekent dat de conclusie van de kantonrechter in rechtsoverweging 4.14 dient te worden gelezen als dat geen sprake is van een tekortkoming
in de zorgplicht. Van een onjuist rechtsoordeel is geen sprake. Of er sprake is van een tekortkoming in de zorgplicht van [geïntimeerde] zal hierna worden beoordeeld.
2.8.
[appellant] komt met
grieven 1, 3 en 4– kort samengevat – op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het gehele terrein van [geïntimeerde] deugdelijk zou zijn omheind en afgesloten kan worden. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
2.9.
Voorop staat dat partijen in de stallingsovereenkomst zijn overeengekomen dat de caravan zou worden gestald op een omheind, afsluitbaar terrein. In het kader van zijn zorgplicht als bewaarnemer is [geïntimeerde] gehouden hieraan te voldoen. [appellant] onderbouwt zijn stelling dat geen sprake zou zijn van een volledig omheind terrein door te verwijzen naar productie 4 inleidende dagvaarding waarin de verbalisant van de politie opmerkt dat hij via de achterzijde het terrein op kon lopen zonder iets te verbreken. Deze verbalisant heeft het volgende opgenomen in zijn proces-verbaal als “
korte opmerking verbalisant”:
“Ik verbalisant (…) zag, dat van de omheining aan de zijkant van het genoemde bedrijfsterrein, de draad was doorgeknipt. Ik zag dat er op meerdere plaatsen gaten in het hek zaten welke provisorisch gedicht waren middels zogenoemde tie wraps. Ik liep naar de achterzijde van het bedrijfsterrein en kon zonder iets te verbreken via de achterzijde van het bedrijfsterrein het terrein oplopen alwaar de caravan gestald stond. (…) Ik zag dat aan de voorzijde van het bedrijfsterrein bij een metalen poort een voetsteun lag van een caravan en verse krassporen in de bestrating. Ik zag dat van deze poort het slot werd geforceerd waardoor de poort open kon. Ik hoorde dat de eigenaar dhr. [geïntimeerde] zei “deze poort is 10 jaar niet open geweest”. Ik zag, dat overal voor hekwerken en poorten zogenoemde “legoblokken” lagen, dit zijn grote betonbloken. Echter voor de laatste genoemde poort lag niks. Ik zag dat meteen naast het bedrijfspand een poort gelegen was welke elektrisch aangedreven werd. Ik hoorde dat dit de poort was waar de caravans door naar binnen en buiten vervoerd werden. Ik zag dat op meerdere plaatsen op het hekwerk bordjes waren aangebracht waarop stond “camerabewaking”. (…)”
2.10.
[geïntimeerde] onderbouwt zijn stelling dat wel degelijk sprake is van een deugdelijke, afsluitbare omheining van zijn terrein door te verwijzen naar het rapport van CED van 7 augustus 2015 (productie 14 inleidende dagvaarding en productie 2 conclusie van antwoord), dat is opgemaakt in opdracht van [geïntimeerde] . Medewerkers van CED hebben het rapport opgesteld nadat zij op 6 augustus 2015 het terrein van [geïntimeerde] hadden bezocht. In het rapport staat onder meer:
Hekwerk
Het hekwerk aan de voorzijde is een professioneel hekwerk van stalen spijlen. Net naast het bedrijfspand is het hekwerk voorzien van een elektrisch schuifdeel. Verderop aan de voorzijde is het hekwerk ook nog voorzien van een schuifdeel, deze is niet elektrisch te bedienen. Het slot van dit hekwerk is met veel geweld geforceerd (zie foto).
Aan de linkerzijde is het hekwerk voorzien van stenen barrière blokken. Verderop is de begroeiing dusdanig dat het hekwerk van gaas afdoende is. De achterzijde is eveneens voorzien van een gaas hekwerk. (…) Aan de achterzijde grenst het hekwerk aan een weiland, dit weiland is eveneens voorzien van een hekwerk. Diefstal van caravans via deze weg is onmogelijk (zie foto’s).
SCHADE-OORZAAK EN CONCLUSIE
Naar aanleiding van ons technisch onderzoek zijn wij van mening dat het terrein is voorzien van een deugdelijk professioneel hekwerk. Men heeft het slot met zwaar geweld moeten forceren om het bewuste schuifhek te kunnen openen.
Het hekwerk aan de achterzijde van het pand is voorzien van gaas, gezien het feit dat hieraan een weiland grenst met ook weer een eigen hekwerk maakt dat het zeer moeilijk is via deze zijde een caravan te stelen.(…)
Voorts heeft CED in opdracht van [geïntimeerde] een aanvullend rapport uitgebracht op 8 juni 2017 (productie 1 memorie van antwoord). In dat rapport staat onder meer:
Terrein en hekwerk:
Wij hebben het terrein bij de verzekerde geïnspecteerd. Dit is gedeeltelijk voorzien van hekwerk. Waar geen hekwerk aanwezig is staan bedrijfsgebouwen, waardoor de toegang op die plaatsten tot het terrein wordt geblokkeerd.
Aan de achterzijde is een hekwerk aanwezig, waarin een tweetal poorten is opgenomen. Deze poorten zijn afgesloten.
Het terrein, achter het omheinde terrein van de verzekerde, is ook omheind met een hekwerk. Waarin rechts achterin, gezien vanaf het terrein van de verzekerde, een poort is aangebracht. Deze poort is voorzien van een slot.
Om via het achterterrein een caravan te stelen moeten er derhalve een tweetal hekwerken worden opengebroken.”
Daarnaast heeft [geïntimeerde] als productie 1 bij conclusie van antwoord een satellietfoto in het geding gebracht van het terrein waarop de caravan heeft gestaan.
2.11.
Uit de satellietfoto blijkt dat het terrein van [geïntimeerde] gezien vanaf de [straat 1] aan de ene zijkant grenst aan de [straat 2] waarop zich aaneengesloten zodanig veel bomen bevinden dat het onmogelijk is om via die kant een caravan weg te nemen. Bovendien is de stelling van [geïntimeerde] dat de [straat 2] niet toegankelijk is voor gemotoriseerd verkeer doordat zij aan weerzijden is afgesloten door twee paaltjes die midden op het wegdek staan, niet betwist door [appellant] , zodat dit vaststaat. Aan de achterzijde van het terrein bevindt zich een weiland welk weiland volgens [geïntimeerde] (hetgeen door [appellant] evenmin is betwist) een eigen hekwerk heeft. Dit is op de satellietfoto overigens niet zichtbaar. Uit de foto blijkt wel dat aan de andere zijkant van het stallingsterrein gebouwen staan tot aan het hek dat zich aan de voorzijde van het terrein bevindt en dat als een streep op de satellietfoto zichtbaar is.
2.12.
Het hof is van oordeel dat gelet op deze satellietfoto in combinatie met de rapporten van CED vaststaat dat sprake is van een omheind, afsluitbaar terrein. Dat de verbalisant van politie het terrein aan de achterkant heeft kunnen betreden zonder iets te hoeven verbreken doet daaraan niet af. Onduidelijk is hoe de verbalisant precies het terrein heeft betreden, was dit door een gat in het hekwerk of stond er een hek open? En als het hek aan de achterzijde openstond was dit dan ook het geval voorafgaand aan de inbraak of is dit gedaan door de inbrekers (zie punt 21 memorie van grieven). Hierover neemt [appellant] een onvoldoende gemotiveerde stelling in, zodat het hof hieraan voorbij gaat. Mede gelet op de niet betwiste stelling dat ook het weiland (dat eveneens van [geïntimeerde] is) dat zich aan de achterzijde van het stallingsterrein bevindt een eigen hekwerk heeft, is sprake van een omheind, afsluitbaar terrein. Of al het hekwerk op het stallingsterrein nu wel of niet van de firma [hekwerk] Hekwerk is, is voor het antwoord op de vraag of er sprake is van schending van de zorgplicht niet relevant.
Grieven 1, 3 en 4falen dan ook.
2.13.
Met
grief 8komt [appellant] op tegen het oordeel van de kantonrechter dat het onlogisch zou zijn om voor de poort die volgens [geïntimeerde] is opengebroken, de zogenoemde legoblokken te leggen. Volgens [appellant] mocht dit uit hoofde van de op [geïntimeerde] rustende zorgplicht wel worden verwacht te meer daar hij heeft aangegeven de poort al tien jaar niet meer te gebruiken en er al eens eerder een caravan is gestolen.
2.14.
Dat niemand heeft gesteld dat het niet logisch zou zijn om voor de niet gebruikte poort (legoblokken/)betonblokken te leggen, zoals de kantonrechter heeft geoordeeld in rechtsoverweging 4.10, betekent niet dat de kantonrechter ten onrechte feiten zou hebben aangevuld (dit wordt door [appellant] in de toelichting bij grief 8 aangevoerd). Dit oordeel van de kantonrechter volgt immers op de stelling van [appellant] dat er ten onrechte geen legoblokken lagen voor de poort die zou zijn geforceerd. Dat het niet logisch zou zijn om betonblokken voor een poort te plaatsen is een conclusie, een oordeel, dat volgt op een stelling van [appellant] . Het betreft geen aanvulling van de feiten. Ook het hof is van oordeel dat het enkele feit dat een poort lange tijd niet is gebruikt, geen verplichting schept tot het plaatsen van legoblokken voor die poort. In zoverre faalt
grief 8.Daarbij heeft wel te gelden dat in het kader van de zorgplicht de poort afgesloten moet zijn geweest ten tijde van de diefstal van de caravan. Indien dat niet het geval was, of indien de dief de beschikking had over de sleutel van de poort, is wel sprake van schending van de zorgplicht van [geïntimeerde] .
2.15.
Grieven 5 en 6richten zich tegen het oordeel van de kantonrechter omtrent het forceren van het slot van het hek aan de voorzijde van het stallingsterrein (grenzend aan de provinciale weg). Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling. [appellant] betwist dat het slot van dit hek met geweld is geforceerd en heeft ter onderbouwing e-mails overgelegd van slotenmakers die op basis van foto’s tot de conclusie komen dat het slot niet is geforceerd en dus zeer waarschijnlijk niet afgesloten is geweest.
2.16.
Het hof is van oordeel dat gelet op het proces-verbaal van politie (zie hiervoor onder 2.9.) waarin de verbalisant heeft opgenomen gezien te hebben dat het slot van de poort aan de voorzijde van het bedrijfsterrein was geforceerd waardoor de poort open kon, in combinatie met het deskundigenrapport en het aanvullend deskundigenrapport van CED waarin dezelfde conclusie is getrokken, de stelling van [geïntimeerde] dat dit slot is geforceerd, door [geïntimeerde] , op wie in het kader van de zorgplicht de stelplicht terzake rust, genoegzaam is onderbouwd. Het hiertegen gerichte verweer van [appellant] acht het hof onvoldoende onderbouwd. Immers aan voornoemd proces-verbaal van politie en de rapporten van CED komt grote betekenis toe omdat die zijn gebaseerd op eigen waarneming, waarbij de waarneming door de politieambtenaar is gedaan op de dag van de ontdekking van de diefstal, terwijl de door [appellant] in het geding gebrachte e-mails van slotenmakers (zie productie 20 bij akte van 17 januari 2017 voor de e-mail van [slotenmaker 1] , productie 23 bij memorie van grieven een e-mail van [slotenmaker 2] van 14 januari 2017) uitsluitend op basis van foto’s tot hun conclusies zijn gekomen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de stelling van [geïntimeerde] , dat het slot is geforceerd, onvoldoende is betwist en daarmee dus vaststaat.
Met de kantonrechter is ook het hof van oordeel dat nu onbevoegden zich wederrechtelijk toegang tot het terrein van [geïntimeerde] hebben verschaft, het niet uitmaakt of het hek nu van binnen of van buitenaf is geforceerd. Dit betekent dat
grieven 5 en 6falen.
2.17.
Het hof heeft in het licht van het voorgaande geen behoefte aan de benoeming van een deskundige (omtrent de vraag of het slot van het hek nu wel of niet is geforceerd) zoals door [appellant] is verzocht.
2.18.
Met
grief 7komt [appellant] op tegen rechtsoverwegingen 4.8 en 4.9 van het vonnis waarvan beroep waarin is overwogen dat niet is gebleken van een verplichting van [geïntimeerde] tot het laten bewaken van het terrein door een waakhond en dat het ontbreken van camerabewaking geen tekortkoming in de zorgplicht zou opleveren. Als productie 26 bij memorie van grieven heeft [appellant] foto’s van de bordjes overgelegd waaruit blijkt dat er een waakhond aanwezig zou zijn evenals camerabewaking. Deze mededelingen van [geïntimeerde] gedaan via de bordjes vormen volgens [appellant] onderdeel van de stallingsovereenkomst. Immers bestaat de overeenkomst ook uit datgene wat partijen over en weer uit elkaars uitlatingen hebben mogen begrijpen. Nu er bordjes hangen van een waakhond en camera’s, mocht [appellant] er op vertrouwen dat zulks onderdeel uitmaakte van de overeenkomst, aldus steeds [appellant] .
2.19.
Op zichzelf is het juist dat de mededelingen van [geïntimeerde] op de bordjes onderdeel van de stallingsovereenkomst kunnen vormen. Daarvoor is echter wel vereist dat deze zijn gezien door [de schoonzoon van appellant] (of [appellant] ) voorafgaand aan het of tijdens het sluiten van de stallingsovereenkomst waardoor het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat er sprake zou zijn van een waakhond en camerabewaking. Dat dit het geval is is echter niet gesteld en ook niet gebleken. In de inleidende dagvaarding stelt [appellant] dat [de schoonzoon van appellant] de bordjes had zien hangen en er op vertrouwde dat er camerabewaking was. Maar wanneer, en met name of dit voor of tijdens het sluiten van de stallingsovereenkomst was, is niet gesteld, ook niet in hoger beroep. Aan een bewijsopdracht op dit punt komt het hof dan ook niet toe. Vast staat dat in de stallingsovereenkomst over camera’s of een waakhond niets is overeengekomen. Een algemene verplichting voor een bewaarnemer om dergelijke maatregelen tegen diefstal te treffen is er niet.
Grief 7faalt dan ook.
2.20.
Grief9 treft evenmin doel. Evenals de kantonrechter is ook het hof van oordeel dat [appellant] zijn stelling dat [geïntimeerde] onvoldoende maatregelen na de eerdere diefstal van een andere caravan zou hebben getroffen onvoldoende heeft onderbouwd. Ten aanzien van die eerdere diefstal heeft [geïntimeerde] immers aangevoerd dat hij maatregelen heeft getroffen bestaande uit het dichtlassen van een hek aan de achterzijde. Dat dit hek is dichtgelast is door [appellant] niet betwist. Dit betekent dat [geïntimeerde] heeft gehandeld als van een goed bewaarnemer mag worden verwacht. Dat [geïntimeerde] over die eerdere diefstal verschillende verklaringen heeft afgegeven aan [appellant] maakt het voorgaande niet anders.
2.21.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt aan
grief 10geen zelfstandige betekenis toe zodat ook deze grief faalt.
2.22.
Het bewijsaanbod van [appellant] wordt gepasseerd omdat dit niet is toegesneden op een of meer concreet aangeduide stellingen die tot een ander oordeel kunnen leiden.
2.23.
Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
2.24.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 718,00
- salaris advocaat € 1.391,00 (1 punt x tarief € 1.391,00).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
3.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 mei 2016 (met zaaknummer 4796989 \ CV EXPL 16-1626);
4.2.
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 718,00 voor verschotten en op € 1.391,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
4.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en R.F. Groos, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 april 2019.
de griffier, de rolraadsheer,