In deze zaak gaat het om de aanslagen toeristenbelasting voor de jaren 2015 en 2016 die zijn opgelegd aan belanghebbende, een B.V. die een champignonkwekerij exploiteert. De Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant heeft aan belanghebbende een aanslag toeristenbelasting 2015 opgelegd van € 6.237 en een voorlopige aanslag voor 2016 van € 5.661. Belanghebbende heeft geen aangifte gedaan voor de toeristenbelasting, wat leidde tot een omkering en verzwaring van de bewijslast door de Rechtbank. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende tegen de aanslag voor 2015 ongegrond, maar gegrond voor de voorlopige aanslag 2016. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank met betrekking tot de aanslag 2015, terwijl de Heffingsambtenaar in hoger beroep ging tegen de uitspraak over de voorlopige aanslag 2016.
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch oordeelde dat de Rechtbank ten onrechte de omkering en verzwaring van de bewijslast toepaste op de vraag of belanghebbende belastingplichtig was voor de toeristenbelasting. Het Hof concludeerde dat belanghebbende terecht als belastingplichtige werd aangemerkt, omdat zij gelegenheid tot verblijf bood in het pand dat zij verhuurde aan een Bulgaars uitzendbureau. Het Hof verklaarde het hoger beroep van belanghebbende ongegrond en dat van de Heffingsambtenaar gegrond, waardoor de uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd. De aanslagen blijven in stand, en het Hof oordeelde dat de belastingaanslagen op een redelijke schatting zijn gebaseerd.