3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de door de rechtbank vastgestelde feiten, nu tegen de vaststelling daarvan geen grief is gericht. Ook het hof gaat daarom uit van de hierna te schetsen gang van zaken.
[appellanten] is sinds 1991 economisch eigenaar van de onroerende zaken aan de [adres 1] en [adres 2] in [woonplaats] , kadastraal bekend als Sectie [sectieletter] perceel [perceelsnummer 1] . De voorzijde van de percelen is gelegen aan de [straatnaam 1] , de achterzijde aan de [straatnaam 2] . [appellanten] is in 2002 eigenaar geworden van de onroerende zaken aan de [adres 3] en [adres 4] in [woonplaats] , kadastraal bekend als Sectie [sectieletter] perceel [perceelsnummer 2] . Ook is hij toen eigenaar geworden van de onroerende zaken aan de [adres 5] en [adres 6] in [woonplaats] , kadastraal bekend als Sectie [sectieletter] perceel [perceelsnummer 3] .
Bij de gemeente bestond de wens een looproute te creëren van een parkeerterrein aan de [straatnaam 3] naar het (winkel)centrum van Waalwijk. Deze beoogde route zou over een of meer percelen van [appellanten] lopen.
[appellanten] heeft zich bij brief van 28 september 2002 tot de gemeente gewend. Hij heeft diverse opties voor de inrichting van zijn percelen uiteengezet, waarbij de gemeente een of meer percelen koopt of huurt.
Bij brief van 18 februari 2003 heeft de projectleider Centrum van de gemeente, [projectleider Centrum van de gemeente] (hierna: [projectleider Centrum van de gemeente] ), een bod van € 165.000,= uitgebracht op het perceel [sectieletter] [perceelsnummer 3] en (gedeeltelijk) [sectieletter] [perceelsnummer 2] , bevattende het pand [adres 5] doorlopend over een breedte van 4 meter tot aan de [straatnaam 2] , onder voorbehoud van goedkeuring door het college van B&W. [appellanten] heeft dit aanbod bij brief van 15 mei 2003 afgewezen.
[projectleider Centrum van de gemeente] heeft aan [appellanten] op 30 maart 2006 als bijlage bij een e-mailbericht een opzet gezonden inzake een mogelijke aankoop door de gemeente van een perceel grond van [appellanten] . Daarbij is vermeld dat één en ander met de wethouder is besproken en akkoord is bevonden, maar dat toch een voorbehoud wordt gemaakt van goedkeuring door het college van B&W en de gemeenteraad. De weergegeven uitgangspunten betreffen onder meer aankoop door de gemeente van het pand [adres 5] en een strook grond van 5,5 meter breed tot aan de [straatnaam 2] , vrij van huur en gesaneerd op kosten van [appellanten] , tegen een koopprijs van € 293.000,=. [appellanten] heeft deze uitgangspunten niet aanvaard.
Bij brief van 15 november 2006 heeft [projectleider Centrum van de gemeente] aan [appellanten] bericht dat de gemeente op korte termijn duidelijkheid wil over het wel of niet aankopen van het perceel [adres 5] en dat de gemeente ook bereid is te onderhandelen over de aankoop van het gehele perceel van [appellanten] , exclusief de winkel aan de [adres 3] - [adres 4] .
Het college van B&W heeft op 17 juni 2008 het besluit genomen mee te werken aan de totstandkoming van het project “ Doorsteek [adres 5] ” en in te stemmen met een vrijstellingsprocedure, mits er op korte termijn een definitief akkoord wordt bereikt in de vorm van een financiële overeenkomst (grondtransactie). Daarbij is onder meer vermeld dat gestreefd dient te worden naar budgettair neutrale afwikkeling en dat een doorsteek bij het gemeentehuis primair is en die bij [adres 5] secundair.
De onroerende zaken van [appellanten] zijn gelegen in een gebied dat destijds onderwerp was van een te herzien bestemmingsplan Centrumgebied Waalwijk. [appellanten] heeft daartegen zijn zienswijze kenbaar gemaakt bij brief van 29 juni 2007. Tijdens een gehouden hoorzitting heeft hij onder meer het volgende aangevoerd:
“Met betrekking tot het onroerend goed aan de [straatnaam 1] tussen [adres 1] en [adres 5] en het daarachter gelegen stuk wil ik het volgende opmerken.
Het is correct dat er in de reactie wordt verwoord dat er momenteel besprekingen zijn tussen de gemeente en mij en mijn echtgenote.
Dit zowel op privaatrechtelijk terrein, namelijk om te komen tot een transactie waarbij de gemeente een doorsteek kan creëren tussen de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] / [straatnaam 3] alsook op publiekrechtelijk terrein, waarbij er vanuit de gemeente mogelijkheden worden geboden voor een andere bestemming van het achterterrein.
In het bestemmingsplan is er kennelijk al op geanticipeerd dat we met de gemeente rond zouden zijn. Dit wordt eveneens in de reactie verwoord.
Maar zoals ook geldt voor dit bestemmingsplan, geldt dit ook voor ons project “GOED WERK HEEFT TIJD NODIG”. (…)
De besprekingen met de gemeente zijn momenteel nog lopende, maar nog te weinig concreet qua inhoud en afspraken.
Overigens is er in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de perceelsgedeelten aan de [straatnaam 2] . Gezien de besprekingen zou de hier opgenomen tekst over de wijzigingsbevoegdheid aanvulling behoeven.
Tijdens de gesprekken heb ik begrepen dat er een ander tekstvoorstel zou worden gemaakt dat in het bestemmingsplan zou worden opgenomen.
Maar goed, ter afronding.
Zonder nadere afspraken tussen ons en de gemeente over eigendomsaspecten en over compensatie van de bestaande rechten, is het naar onze mening onmogelijk dit bestemmingsplan vast te stellen.
Als we er op korte termijn en dat is dan voor 11 september er in slagen om tot een juridisch juiste overeenstemming te komen, kan dit plan -weliswaar met andere opmerkingen / bemerkingen erbij- naar de raad ter aanpassing en vaststelling.
Als dit niet lukt, hetgeen gezien het kort tijdsbestek en de complexiteit niet ondenkbaar is, lijkt het beter vaststelling van het plan uit te stellen.”
In reactie op door [appellanten] tegen het ontwerp bestemmingsplan ingediende zienswijze heeft de gemeente in een “Nota zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan Centrum” onder meer het volgende gemeld:
“Recente onderhandelingen tussen gemeente en reclamanten hebben duidelijk gemaakt dat beide partijen de locatie een ander ruimtelijk en functioneel karakter willen geven. Deze ontwikkelingen sluiten aan bij de uitgangspunten van de Structuurvisie Centrum om te komen tot een aantal aantrekkelijke openbare verbindingen tussen de ontwikkelingsgebieden [zone] met haar parkeerterreinen en het kernwinkelgebied (o.a. de noord ingang tot winkelcentrum [winkelcentrum] ). Op korte termijn zullen deze intenties tussen partijen in een realiserings- en ruilovereenkomst worden bekrachtigd. Over de belangrijkste uitgangspunten van die overeenkomst is reeds overeenstemming bereikt. De nieuwe steeg krijgt een openbaar karakter. Voorts zal aan haar westzijde bebouwing kunnen worden gerealiseerd met op de begane grond de functies detailhandel, dienstverlening en commerciële ruimten en op de verdiepingen woningen (totaal 1000 m2 bvo, waarvan max. 500 m2 bvo wonen). De toegestane bebouwingshoogte bedraagt twee bouwlagen met kap (i.p.v. de kap is een derde laag toegestaan).”
i. Op 15 juli 2008 heeft [makelaars] Makelaars in opdracht van de gemeente een taxatierapport uitgebracht over de waarde in het economische verkeer van diverse onroerende zaken van [appellanten] aan de [straatnaam 1] in [woonplaats] . De conclusie luidt als volgt:
“1. De indicatieve verwervingskosten voor het winkelpand met ondergrond aan de [adres 5] (totaal perceel 200m2) bedragenca € 215.000,-/€ 225.000,- kosten koper. Dit komt neer op ca € 1.100,- per m2, exclusief kosten voor sanering, sloop en bedrijfsschade.
De indicatieve verwervingskosten voor de braakliggende percelen aan de achterzijde van [adres 1] - [adres 4] (totaal perceel 1.580 m2) bedragenca € 600.000,- / € 650.000,- kosten koper.Dit komt neer op ca 400,- per m2, exclusief kosten voor sanering en sloopt en bouwrijp maken.”
Bij brief van 11 oktober 2008 heeft [appellanten] het volgende aan de gemeente ter attentie van de heren [gemeenteambtenaar 1] en [gemeenteambtenaar 2] bericht:
“Met deze brief bevestigen wij het gesprek van 3 oktober 2008 dat werd gevoerd met de heren [gemeenteambtenaar 1] en [gemeenteambtenaar 2] en de heer en mevrouw [appellanten] . Het gesprek was een vervolg op een aantal reeds eerder gevoerde gesprekken met name over de ontwikkeling van het braakliggende terrein naast het KPN-gebouw en de doorsteek tussen de [straatnaam 2] en de [straatnaam 1] . Bij deze gesprekken werden de mogelijkheden afgetast om te komen tot overdracht van onroerend goed en het creëren van een goede aanlooproute naar het centrum.
In het gesprek van 3 oktober werd concreet gesproken over de verkoop van onroerend goed
ten behoeve van de doorsteek
ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwbouw achter de woonwinkelpanden [adres 1] t/m [adres 4]
Bij de onderhandelingen zijn onder meer het taxatierapport van [makelaars] Makelaars en het milieurapport van [milieutechniek] Milieutechniek onderwerp van gesprek geweest.
Voor de op de bij gesloten tekening gearceerde (gedeelten van) kadastrale percelen [perceelsnummer 1] , [perceelsnummer 2] en [perceelsnummer 3] hebben wij u een vraagprijs genoemd van € 795.000 kosten koper. Dit is een netto prijs, dat wil zeggen dat de grond en het onroerend goed wordt overgedragen in de staat waarin deze zich nu bevindt. De eventuele kosten van bodemsanering of overige aanpassingen zijn dan ook voor rekening van de toekomstige eigenaar.
Hieronder zetten wij uiteen hoe de vraagprijs tot stand is gekomen.
Bij de berekening van de vraagprijs hebben wij met saneringskosten rekening gehouden. Hierbij zijn wij uitgegaan van reële bedragen. Van de vele berekeningen die kunnen worden gehanteerd om te komen tot een waardevaststelling is de onderstaande gebruikt. Overigens geven ook andere berekeningen een soortgelijke uitkomst.
(…) Voor het totale te verkopen perceel (doorsteek en braakliggend terrein) berekent [makelaars] Makelaars een totaal prijs van € 815.000 tot € 875.000. Een voor beide partijen redelijke prijs voor het totaal zou dan zo’n € 850.000 bedragen. (…)
Voor de bruto vraagprijs zijn wij uitgegaan van € 850.000. (…)
De heer [milieutechniek] becijfert voor de kosten van sanering een bedrag van maximaal € 137.000 (€ 125.000 voor de olieverontreiniging en € 12.000 voor de overige verontreiniging). Deze berekening is praktisch volledig gebaseerd op het volledig ontgraven en afvoeren van de verontreinigde grond en aanvullen met schone grond. (…)
Opgemerkt hierbij wordt nog dat de kosten van transport en verwerking van de grond hoog zijn ingeschat. (…) Voor grondsanering zijn we bereid om rekening te houden met een bedrag van maximaal € 60.000. (…)
Voor de planontwikkeling hebben we kosten gemaakt. (…) Als vergoeding voor de kosten wordt een bedrag van € 5.000 berekend. (…)
Het bestemmingsplan Centrum waarvan het onderhavige onroerend goed deel uitmaakt, is op 11 september door de gemeenteraad goedgekeurd. Tegen dit plan waren door ons bedenkingen en zienswijzen ingediend met betrekking tot de [adres 1] t/m [adres 5] . In de publicatie van de Maasroute van 2 oktober blijkt dat de bezwaartermijn bij Provinciale Staten vervalt 6 weken na 3 oktober. Indien er tot overeenstemming wordt gekomen over de transactie zal er geen bezwaar worden ingediend bij de provincie tegen het bestemmingsplan met betrekking tot de percelen [adres 1] t/m [adres 5] . (…)
Het perceel grond achter de panden [adres 1] / [adres 2] is bij ons in economische eigendom. De juridische eigendom berust bij (schoon)vader [(schoon)vader van appellant] . Het mogelijk voordeel voor de koper m.b.t. de overdrachtsbelasting voor dit deel van het onroerend goed wordt toebedeeld aan de huidige economische eigenaar. De kopende partij zal dan ook de op de koopsom rustende overdrachtsbelasting betalen.
Samenvatting
Uit het voorgaande blijkt de samenstelling van de vraagprijs
bruto vraagprijs € 850.000
af: - kosten sanering € 60.000
bij - kosten € 5.000
Netto vraagprijs € 795.000.
Deze berekeningswijze wordt aan u verstrekt vanwege de prettige en open wijze van onderhandelen. De netto-vraagprijs is naar onze mening de prijs die in de af te sluiten overeenkomst tot uitdrukking dient te komen. Omdat wij gebonden zijn aan formele termijnen met betrekking tot de bezwaartermijnen, vragen wij u een mogelijke overeenkomst op korte termijn te bekrachtigen.”
De gemeente heeft hieraan geen gevolg gegeven.
Bij besluit van 21 april 2009 heeft Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant (GS) de bezwaren van [appellanten] tegen de bestemmingsplanherziening ongegrond verklaard en dit plan goedgekeurd. De samenvatting van de bedenkingen van [appellanten] bevat de passage:
“Deze doorsteek [hof: tussen de [straatnaam 2] en de [straatnaam 1] ] is echter meegenomen in het bestemmingsplan door het opnemen van de bestemming Openbare weg. Reclamanten vinden dit prematuur. Op dit moment dient vanwege niet afgeronde onderhandelingen, het bestaande gebruik opgenomen te worden.”
De beoordeling van GS bevat de volgende passage.
“Uit de stukken is gebleken dat reclamanten open staan voor verkoop en dat het college van burgemeester en wethouders inmiddels heeft besloten tot aankoop van de benodigde gronden ter realisatie van de doorsteek. Hieruit leiden wij af dat de gemeente onderhandelingen hiertoe met reclamanten heeft hervat en dat de gemeente groot belang hecht aan de realisatie van de doorsteek. Eigendomsverhoudingen staan los van de keuze tot het leggen van bestemmingen. Mochten onderhandelingen niet slagen, vormen de gelegde bestemmingen immers de basis voor onteigeningsprocedures. Wij zien derhalve geen aanleiding tot het onthouden van goedkeuring (…)”
Een brief van 11 november 2009 van het college van B&W aan de raad van de gemeente luidt onder meer als volgt:
“Met de eigenaar is een principe akkoord bereikt over de aankoop van het terrein inclusief een deel van de winkel van de juwelier aan de [straatnaam 1] . Wij zijn bereid de ondergrond van de doorbraak (ongeveer 6 meter breed en 100 meter lang) in eigendom te nemen en te transformeren naar een aantrekkelijke verbinding. Het ontwikkelingsrisico voor het westelijk deel van de kavel zijn wij echter niet bereid te nemen. Op dit moment wordt met ontwikkelaars gesproken over de overname van dat gedeelte van de kavel. Zodra hier een bevredigend onderhandelingsresultaat is bereikt, zijn wij van plan het terrein aan te kopen en spoedig her in te richten. Al met al lijken de ontwikkelingen aan de [straatnaam 3] , ondanks de economische crisis, nu op gang te komen. Wij zijn ons ervan bewust dat wij nog niet kunnen spreken van harde contracten, wat betekent dat wij ons op geen enkele wijze zullen binden tot bijvoorbeeld investeringsbeslissingen, tot het moment dat deze contracten wel afgesloten zijn. Waar nodig zullen wij een en nader aan uw raad voorleggen. Wij hopen u met deze brief voldoende op de hoogte gebracht te hebben en zullen bij nieuwe ontwikkelingen u zo snel mogelijk informeren.”
De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft bij uitspraak van 10 november 2010 het beroep van [appellanten] tegen het besluit van GS van 21 april 2009 ongegrond verklaard. Het beroepschrift van [appellanten] bevat onder meer de volgende passage:
“Tijdens het vaststellen van het bestemmingsplan en ook op de datum van indiening van dit beroepschrift, lopen er onderhandelingen met de gemeente Waalwijk ten aanzien van het onroerend goed zoals vermeld onder punt 1. De gemeente Waalwijk is of was voornemens een strook grond te verwerven van 6 meter breed om een doorsteek te creëren tussen de [straatnaam 2] en de [straatnaam 1] . In het bestemmingsplan is deze doorsteek reeds ingetekend als zijnde een openbare weg. Daarnaast is of was de gemeente Waalwijk voornemens om het omkaderde achterterrein achter de percelen [adres 1] t/m [adres 4] in dezelfde transactie mede te verwerven in verband met de ontwikkeling van een aantrekkelijke entree naar het centrum (in het bestemmingsplan aangeduid als commerciële ruimte van 500m en 4 appartementen onder het hoofd wijzigingsbevoegdheid iii).
Tot op heden zijn er nog steeds geen concrete afspraken met gemeente Waalwijk gemaakt. Voor zover wij weten zijn er tot op heden ook geen concrete besluiten genomen over een mogelijke verwerving van dit onroerend goed door de gemeente Waalwijk. Noch door de gemeenteraad, noch door het college zijn er besluiten genomen ten aanzien van de verwerving. Er is kennelijk alleen sprake van een ambtelijk advies dat tot op heden nog niet door het college behandeld is.”
De Raad heeft onder meer het volgende overwogen.
“Wat betreft het bezwaar van [appellanten] dat het college ten onrechte is voorgehouden dat het college van burgemeester en wethouders al een besluit zou hebben genomen om over te gaan tot aankoop van het perceel [adres 5] , overweegt de Afdeling dat het nemen van een dergelijk besluit geen vereiste vormt om over te gaan tot het toekennen van de bestemming “Verblijfsdoeleinden” aan deze gronden. Van belang is in dit verband immers dat aan gemeentelijke zijde de bereidheid bestaat om over te gaan tot aankoop van de desbetreffende gronden en om, indien minnelijke verwerving van de gronden niet mogelijk blijkt, de gronden te verwerven door middel van onteigening. Vaststaat dat die bereidheid bestaat en ter zitting heeft de raad, naar aanleiding van door [appellanten] geuite twijfel of nog steeds sprake is van een voornemen tot realisering van een ontsluitingsweg over zijn gronden, verklaard dat een heroverweging op dit punt niet aan de orde is. Aannemelijk is dan ook dat de bij recht aan het plandeel toegekende bestemming binnen de planperiode zal worden verwezenlijkt.”
[appellanten] heeft bij brief van 9 december 2010 aan de gemeente ter attentie van [projectleider Centrum van de gemeente] en [gemeenteambtenaar 1] onder meer het volgende meegedeeld:
“Met deze brief bevestigen wij het gesprek van 18 november 2010 dat werd gevoerd door de heren [projectleider Centrum van de gemeente] en [gemeenteambtenaar 1] van de gemeente Waalwijk met de heer en mevrouw [appellanten] . In dit gesprek spraken we af dat wij een prijs zouden noemen voor de doorsteek tussen de [straatnaam 2] en de [straatnaam 1] ten einde voor de gemeente Waalwijk de mogelijkheid te bieden tot het creëren van een goede aanlooproute naar het centrum. Het betreft hier het gehele kadastrale perceel [perceelsnummer 3] (inclusief de bebouwing, de tuin, de garage en de bouwrechten) en een deel van perceel [perceelsnummer 2] . (…)
Voor de op de bijgesloten tekening met Vb aangegeven (gedeelten van) kadastrale percelen [perceelsnummer 2] en [perceelsnummer 4] is de vraagprijs € 500.000 kosten koper met inachtneming van de hierna genoemde punten.
Het bedrag van € 500.000 is een netto prijs, dat wil zeggen dat de grond en de opstallen worden overgedragen in de staat waarin deze zich nu bevinden. De eventuele kosten van bodemsanering of overige aanpassingen zijn voor rekening van de toekomstige eigenaar of eigenaren. (…)
Wij gaan er van uit u hiermee een passende aanbieding te hebben gedaan en verwachten binnenkort een reactie.”
Bij brief van 15 december 2010 heeft [wethouder Centrumgebied] , wethouder Centrumgebied Waalwijk, aan [appellanten] onder meer het volgende bericht:
“Donderdag 18 november jl. hebt u op het stadhuis in Waalwijk een gesprek gehad over de mogelijke verkoop van uw perceel achter de panden [adres 1] - [adres 5] aan de gemeente. Tijdens dit gesprek hebben we het gehad over de saneringskosten.
Afgelopen zomer hebben wij een onderzoek naar de saneringskosten laten instellen. Uit de ramingen blijkt dat de sanering een kleine € 300.000,- te bedragen. Deze saneringskosten zijn vele malen hoger dan destijds tijdens de onderhandelingen die u hebt gevoerd met onze medewerkers [gemeenteambtenaar 2] en [gemeenteambtenaar 1] op 3 oktober 2008 werd ingeschat. In de onderhandelingen is destijds gesproken over een “korting” op gedachte grondprijs van € 60.000,=. Dit was de helft van de kosten die ingeschat waren door [milieutechniek] Milieuadviezen in een rapport van juni 2008. Gedacht werd destijds dat de kosten die [milieutechniek] had ingeschat aan de hoge kant waren.
Gezien het exploitatieverlies dat de gemeente al zou moeten leiden bij de huidige planologische mogelijkheden, is de gemeente op voorhand niet in de gelegenheid deze extra kosten (die tot het risico van u als zg. schuldig eigenaar behoren) alleen voor zijn rekening te nemen.
Wij hebben op 18 november ons bod gestand gedaan (eventueel op basis van de bruto vraagprijs die u op 11 oktober 2008 ons schriftelijk hebt doen toekomen van € 850.000,=) indien u ons het perceel zou leveren in gesaneerde toestand, d.w.z. geschikt voor het beoogd gebruik. Indien u levert in ongesaneerde toestand hebben wij ons in principe bereid verklaard van u af te nemen voor een bedrag van € 555.000,= In dit geval hebben wij de volledige saneringskosten doorberekend in de aankoopsom. Beide bedragen voor zover van toepassing ex BTW en k.k.
Aangezien wij een kwalitatief goede verbinding tussen de parkeerterreinen aan de [straatnaam 3] en het (winkel)centrum van Waalwijk, voor het functioneren van dat centrum van groot belang achten, hebben wij ons intern nogmaals beraden op de ontstane situatie. Wij zijn nog steeds van mening dat alleen een voetgangersverbinding niet die kwaliteit oplevert die nodig is voor een attractieve looproute naar het winkelcentrum. Deze route dient naar onze mening afgezoomd te worden aan weerszijden met een kwalitatief goede bebouwing met aantrekkelijke functies hier binnen. In dat kader zijn wij dan ook bereid een groter deel dan waartoe wij verplicht zijn, bij te dragen aan de saneringskosten. In dat kader zijn wij dan ook bereid het terrein van u af te nemen in de huidige staat voor een bedrag van € 735.000-, k.k. Voor u betekent dit een extra bijdrage in de saneringskosten van € 60.000,- , waarna de gemeente Waalwijk de rest van het voor de sanering benodigde bedrag bij zal dragen.
Wij doen ons aanbod gestand tot uiterlijk 1 januari 2011. Wij verzoeken u ons voor deze datum schriftelijk te berichten of u met dit aanbod akkoord kunt gaan. Afhandeling hiervan en overdracht van de grond kan dan in het eerste kwartaal van 2011 plaatsvinden. Op deze wijze hopen wij de onderhandelingen met u, die naar ons beider mening al veel te lang lopen, op een voor beide partijen bevredigende wijze te kunnen afronden.
Overigens ontvingen wij onlangs van u het aanbod tot aankoop van alleen de ondergrond van de voetgangersverbinding. Het aanbod dat u ons hierin doet is voor ons niet acceptabel. Wij houden daarom vast aan verwerving van het hele terrein, zodat wij ook zorg kunnen (blijven) dragen voor een goede inpassing van de verbinding in een stedelijke omgeving.”
[appellanten] heeft dit aanbod niet aanvaard.
Bij brief van 19 januari 2011 heeft [projectleider Centrum van de gemeente] aan [appellanten] meegedeeld dat op 6 januari 2011 wederom een gesprek is gehouden over een mogelijke aankoop van de percelen grond achter de [adres 1] - [adres 5] . [projectleider Centrum van de gemeente] heeft voorts de toezegging aan [appellanten] gemeld de “eerder min of meer overeengekomen koopprijs van € 795.000,= (gesprek 3 oktober 2008) naar het college te willen verdedigen”. Daarbij heeft [projectleider Centrum van de gemeente] gemeld dat een rol speelt de argumentatie van [appellanten] dat bij [appellanten] , naar blijkt ten onrechte, de indruk is gewekt dat de transactie destijds snel afgewikkeld zou worden, dat het inmiddels 2½ jaar verder is en dat de gemeente intussen plannen heeft kunnen uitwerken zonder rentelasten in verband met de percelen te hoeven dragen. [projectleider Centrum van de gemeente] heeft voorts het volgende gemeld:
“De (ambtelijke) afspraken die wij op 6 januari hebben gemaakt zijn de volgende:
- Ik zal mij ambtelijk sterk maken voor spoedige behandeling van een voorstel tot aankoop van de gronden door het College van B&W.
- Voordat dit kan plaatshebben moet er nog overleg met de ontwikkelaar plaats hebben, ten einde de zaken financieel geheel in beeld te hebben. Dit overleg vindt overigens op korte termijn plaats.
- Voor zover nu bekeken kan worden, is een B&W besluit voldoende om de transactie te kunnen bewerkstelligen.
- Het streven is er op gericht de transactie voor 1 april a.s. afgerond te hebben door; vanaf 1 april is de gemeente aan u rente verschuldigd voor de tijd zolang de grond nog niet notarieel gepasseerd is.
- Overigens moet ik erbij benadrukken dat pas van een werkelijke overeenkomst sprake is nadat het college hiertoe heeft besloten.”
In april 2012, juni 2012 en juli 2012 heeft [projectleider Centrum van de gemeente] aan [appellanten] bericht bezig te zijn met een aan [appellanten] voor te leggen concept koopovereenkomst.
Bij brief van 12 juli 2013 heeft [appellanten] aan het college van B&W van de gemeente meegedeeld dat gesprekken over de verkoop van de doorsteek in september 2008 hebben geleid tot de afspraak met de heren [gemeenteambtenaar 2] en [gemeenteambtenaar 1] namens de gemeente dat de gemeente tot aankoop van de steeg en het braakliggende terrein zou overgaan. Voorts wijst [appellanten] erop dat inmiddels het bestemmingsplan Centrum door de Raad van State in 2010 is goedgekeurd mede op basis van het besluit van de gemeente om tot aankoop over te gaan. Verder schrijft [appellanten] :
“Tot op heden is echter de grondtransactie niet geëffectueerd.
De afgesproken verkoopprijs van € 795.000 is door de eveneens afgesproken valutadatum van 1-4-2011 ondertussen te verhogen met rente.
Gelet op de periode die inmiddels is verstreken, is het redelijk dat effectuering van de overdracht binnen uiterlijk 6 maanden vanaf heden gaat plaatsvinden. U wordt dan ook vriendelijk verzocht (en voor zover nodig gesommeerd) om ervoor te zorgen dat de overdracht ook daadwerkelijk binnen die periode gaat plaatsvinden. Bij deze vraag ik u mij aan te geven exact welk moment uw voorkeur heeft om het daadwerkelijk transport van de grond te laten plaatsvinden, zodat een aanvang gemaakt kan worden met de voorbereiding voor die overdracht.”
Bij brief van 11 oktober 2013 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente aan [appellanten] meegedeeld niet tot aankoop van de onroerende zaken aan de [straatnaam 1] over te zullen gaan. De brief luidt onder meer als volgt:
“Terecht maakt u in uw brief van 12 juli melding van het langdurige traject dat wij inmiddels met u doorlopen hebben om te komen tot een overeenkomst inzake de (ver)koop van de percelen achter [straatnaam 1] [adres 4] - [adres 5] . U verzoekt ons college nu ervoor te zorgen dat een overdracht van de percelen binnen zes maanden plaats zal hebben.
Laten wij voorop stelten dat de gemeente Waalwijk formeel in deze geen koopovereenkomst met u heeft gesloten: hiertoe is een besluit van in ieder geval ons college vereist en een besluit met deze strekking is door het college nooit genomen. U bent er door medewerkers van de gemeente ook voortdurend op gewezen dat de afspraken golden onder voorbehoud goedkeuring van het college.
Desondanks valt niet te ontkennen dat de Gemeente Waalwijk wel degelijk de functie inziet van een voetgangersverbinding tussen de [straatnaam 2] (parkeerterrein [straatnaam 3] ) en de [straatnaam 1] , als entree naar het kernwinkelgebied. De planvorming voor winkelcentrum [winkelcentrum] door ING Real Estate Development en recentelijk ten behoeve van [internetbedrijf] door MAB Development verhoogden de interesse hierin in belangrijke mate. (…)
De initiatieven van ING en MAB zijn onder invloed van de economische omstandigheden van de afgelopen jaren, door beide ontwikkelaars inmiddels beëindigd. De planvorming van [bouwbedrijf] is niet tot voltooiing gekomen, deels door de toegenomen risico’s in de vastgoed wereld, en met name het retail vastgoed, deels doordat de plannen niet financieel sluitend waren te maken.
Naast de stevige koopprijs voor de percelen, zijn wij in het vervolg geconfronteerd met sterk toegenomen kosten voor de sanering van de bodem op het terrein, en, met name het laatste jaar, de onverzettelijke houding van uw huurder voor het pand [adres 4] , inzake een mogelijke verplaatsing. Hierdoor is de financiële basis aan het herontwikkelingsplan ontvallen en kan een gewenste doorsteek niet binnen afzienbare tijd gerealiseerd worden.
Een en ander impliceert dat wij het op dit moment financieel niet verantwoord vinden tot aankoop van de percelen over te gaan op basis van de door u voorgestelde koopprijs. Wel zijn wij bereid, indien u bereid bent tot het formuleren van nieuwe, voor deze tijd realistische, verkoopvoorwaarden met u de onderhandelingen te hervatten. Ook zijn wij bereid met u onderhandelingen te starten over een deel van het perceel, te weten dat deel waarop een voetgangersverbinding in onze plannen gerealiseerd zou kunnen worden (de meest oostelijk gelegen meters tot een breedte van ongeveer zes meter.)
Wij erkennen dat de onderhandelingen met u buitengewoon lang hebben geduurd. Op ambtelijk niveau zijn met u afspraken gemaakt en zijn toezeggingen gedaan, zij het dat dit steeds onder voorbehoud van bestuurlijke goedkeuring is geschied. Een en ander is zodoende niet van dien aard dat wij gehouden zijn om met u thans een koopovereenkomst aan te gaan onder de door u genoemde voorwaarden. Wel menen wij dat het gepast is u voor de periode 1 april 2011 tot 1 oktober 2013 een reserveringsvergoeding toe te kennen van € 59.625,- op basis van een percentage van 3% over de vraagprijs van € 795.000,-). Wij doen dit onder de voorwaarde dat u schriftelijk verklaart af te zien van iedere andere vordering op de gemeente Waalwijk vanwege mogelijke schade, voortvloeiend uit de precontractuele onderhandelingen. (…)
Wellicht ten overvloede delen wij u mede dat wij afzien van een verdere reservering van de percelen na 1 oktober 2013”
[appellanten] heeft het aanbod van de gemeente om een vergoeding te betalen niet aanvaard. [appellanten] heeft in een gesprek met [projectleider Centrum van de gemeente] en [wethouder Centrumgebied] het aanbod gedaan het perceel [adres 5] met een achterliggende strook grond met een breedte van 6 meter te verkopen tegen een prijs van € 475.000,= kosten koper. [projectleider Centrum van de gemeente] heeft een tegenvoorstel gedaan van € 310.100,= kosten koper. [appellanten] heeft dit niet aanvaard, waarna deze procedure aanhangig is gemaakt.
3.2.1.Voor de vordering van [appellanten] verwijst het hof naar r.o. 2.1 van het vonnis waarvan beroep. Zakelijk weergegeven vordert [appellanten] onder 1 primair een bevel tot medewerking aan de overdracht van percelen van [appellanten] tegen betaling van € 795.000,=, op straffe van een dwangsom, subsidiair veroordeling tot betaling van € 452.500,= vermeerderd met wettelijke rente en meer subsidiair veroordeling tot betaling van € 112.326,= vermeerderd met wettelijk rente, alles vermeerderd met buitengerechtelijke kosten.
Onder 2 vordert [appellanten] veroordeling van de gemeente tot betaling van primair 4,95% samengestelde rente, subsidiair de samengestelde invorderingsrente, meer subsidiair de samengestelde wettelijke rente over het bedrag van € 795.000,-- vanaf 1 april 2011 tot aan de datum dat de grond notarieel gepasseerd is. Vordering 3 strekt, kort gezegd, tot veroordeling van de gemeente in de proceskosten.
3.2.2.Aan vordering 1 heeft [appellanten] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat tussen partijen een koopovereenkomst betreffende het perceel aan de [adres 5] en het braakliggende terrein achter de percelen [adres 1] - [adres 4] tot stand is gekomen, dat de gemeente op grond daarvan verplicht is mee te werken aan de levering van deze zaken tegen betaling van de daarvoor overeengekomen prijs van € 795.000,=. Het college van B&W van de gemeente heeft tot het aangaan van deze transactie besloten. In elk geval mocht [appellanten] er op grond van de uitlatingen die namens de gemeente, en meer in het bijzonder het college van B&W, waren gedaan gerechtvaardigd op vertrouwen dat de gemeente zou overgaan tot aankoop van zijn percelen. De gemeente maakt misbruik van bevoegdheid en handelt in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, meer in het bijzonder met het vertrouwensbeginsel, door eerst het op de percelen rustende bestemming te wijzigen in “openbare weg” (met een prijsdrukkend effect) en de gronden zo feitelijk onverkoopbaar te maken, om vervolgens terug te komen op een eerdere prijstoezegging en een aanzienlijk lagere koopsom te bieden.
Voor het geval waarin de gemeente niet gehouden is om een overeenkomst na te komen, vordert [appellanten] subsidiair een schadevergoeding wegens het afbreken van onderhandelingen op een moment waarop zij dit niet meer kon zonder [appellanten] schadeloos te stellen.
Vordering 2 heeft betrekking op rente, gebaseerd op de toezegging van de gemeente bij brief van 19 januari 2011.
3.2.3.De gemeente heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer komt neer op een betwisting van het bestaan van een overeenkomst en een betwisting van aansprakelijkheid voor de door [appellanten] gevorderde schadevergoeding en rente. Voor zover in hoger beroep van belang, zal het hof daar in het navolgende nader op terugkomen.
3.2.4.In het vonnis van 14 oktober 2015 heeft de rechtbank – zakelijk weergegeven - geoordeeld dat een overeenkomst tussen de gemeente en [appellanten] niet tot stand is gekomen, dat [appellanten] er ook niet gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een dergelijke overeenkomst tot stand was gekomen, dat de gemeente geen misbruik van omstandigheden heeft gemaakt of heeft gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en niet schadeplichtig is geworden door de onderhandelingen over de aankoop van de percelen van [appellanten] af te breken. De rechtbank heeft de vorderingen van [appellanten] afgewezen en [appellanten] in de proceskosten veroordeeld.