Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
wonende te [woonplaats] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
1.De eerdere gedingen in eerste aanleg, hoger beroep en cassatie
2. De beoordeling
ECLI:NL:HR:1982:AG4377 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:1982:AG4377), NJ 1983/478 (Trechsel/Lameris) en HR 4 november 1988,
ECLI:NL:HR:1988:AB8922 (https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:HR:1988:AB8922), NJ 1989/854 (Schols-Pelzers/Heijnen) faalt (rov. 5.11). Het hof motiveerde dit laatstgenoemde oordeel als volgt:
in die opvatting niet volgen, op grond van het volgende:
geen eigenaar is van het terrein waarop de reststoffen lagen opgeslagen, en dat[VKP]
niet ‘ageert op grond van (een inbreuk op) haar eigendomsrecht’. Dat is een belangrijk verschil met de gevallen die aan de orde waren in de in rov. 5.11 genoemde arresten.
ziet er bovendien aan voorbij dat tot aan het faillissement en de daarop volgende ontbinding de reststoffen van Aldel op het terrein van[VKP]
lagen opgeslagen krachtens de beide met[VSB]
gesloten deelovereenkomsten A en B van 22 mei 2013, en de met[VKP]
gesloten overeenkomst van 12 mei 2011 voor de opslag van kathode[k]ool. Ook dat is een belangrijk verschil met de in rov. 5.11 genoemde arresten waarop[VKP]
haar standpunt doet steunen.
impliceert dat de curator die rechtmatig gebruik maakt van de mogelijkheid om een wederkerige overeenkomst niet gestand te doen (art. 37 Fw) onrechtmatig handelt indien hij de gevolgen daarvan niet ongedaan maakt met een boedelschuld tot schadevergoeding als gevolg. Aldus zou het in rov. 5.8 geschetste systeem van de Faillissementswet op niet aanvaardbare wijze worden doorkruist,
niet (gemotiveerd) weersproken – betoogd dat de strekking van de overeenkomsten nooit is geweest dat de reststoffen na de opslag weer aan Aldel zouden worden teruggegeven. Weliswaar is, aldus de curatoren, in de overeenkomsten bepaald dat Aldel tot aan de betaling eigenaar van de reststoffen zal blijven, maar evident is dat nooit de bedoeling heeft voorgelegen dat deze reststoffen op enig moment door Aldel weer zouden (moeten) worden teruggenomen (...). Daarin is een belangrijk verschil gelegen met overeenkomsten van huur, pacht, bruikleen en/of bewaarneming waarbij naar zijn aard de zaak na het einde van de overeenkomst dient te worden teruggegeven. (...)
– zo volgt uit (c) – niet gelijk te stellen met die van een verhuurder, verpachter of bruikleengever, maar bovendien is[VKP]
geen eigenaar van het terrein waarop de reststoffen opgeslagen lagen zodat zij ook om die reden niet van de curatoren kan verlangen dat zij overgaan tot verwijdering van haar terrein van de tot de boedel behorende reststoffen.
te (doen) verwijderen, althans de daaraan verbonden kosten als boedelschuld te dragen. (...)”
te (doen) verwijderen. Volgens de onderdelen heeft het hof ten onrechte overwogen dat[VKP]
haar vordering tot verwijdering daarvan (slechts) als concurrente vordering in het faillissement van Aldel kan indienen.
dat de curatoren het bedrag van € 517.083,85 niet hebben voldaan uit hoofde van het vonnis, maar uit hoofde van een nadien tussen[VKP]
en de curatoren gesloten overeenkomst, en het oordeel dat de vordering van de curatoren tot terugbetaling op grond van onverschuldigde betaling van het bedrag ad € 517.083,85 dat zij ter uitvoering van het kortgedingvonnis aan[VKP]
hebben voldaan toewijsbaar is. Ook dit onderdeel behoeft geen behandeling; het verwijzingshof dient opnieuw over de desbetreffende vordering te oordelen.”
- i) De omstandigheid van de verkoop en levering van het terrein aan de Provincie Limburg doet er in het licht van het vaststaande exclusieve gebruiksrecht van VKP niet toe.
- ii) Ook de overeenkomsten tussen VKP/VSB en Aldel zijn niet ter zake dienend. Deze overeenkomsten zijn immers ontbonden. Curatoren hebben ervoor gekozen de overeenkomsten niet gestand te doen. Daarom is de (door curatoren gestelde) strekking van de overeenkomsten (dat de stoffen nooit zouden terugkeren naar Aldel) ook niet van belang. Na ontbinding is een nieuwe situatie ontstaan. VKP kan (kon) in deze situatie aanspraak maken op verwijdering van hetgeen haar gebruiksrecht treft.
- iii) De omstandigheid dat VKP niet rechtstreeks met Aldel heeft gecontracteerd, maar door tussenkomst van een aan VKP gelieerde maatschappij, is in het licht van het exclusieve gebruiksrecht van VKP niet relevant. Aldel heeft door tussenkomst van de gelieerde maatschappij bewerkstelligd dat de stoffen zich op het terrein bevonden. Dit is al voldoende voor de conclusie dat Aldel een objectieve rechtsplicht tot verwijdering had, die VKP tegen de curatoren kon inroepen.
- iv) De omstandigheid dat curatoren evenals Aldel geen vergunning, geen machines en geen relevante kennis hebben om de stoffen op te halen, is niet relevant. Curatoren kunnen evenals Aldel een hulppersoon inschakelen om aan hun verplichting te voldoen, zoals zij ook daadwerkelijk hebben gedaan na het vonnis in eerste aanleg, namelijk door inschakeling van VKP.
- v) Curatoren hebben - ook niet na verwijzing - niets naar voren gebracht waaruit volgt dat de eigenaar van het terrein (de Provincie) (op grond van afspraken met VKP) wilde instemmen met de opslag van de stoffen op het terrein, dat zij eiste dat de opslag voortduurde, daarbij belang had of zich anderszins met de stoffen bemoeide. De uitzonderingssituatie waarin VKP uit hoofde van haar rechtsverhouding met de eigenaar geen aanspraak kan maken op verwijdering of niet bevoegd zou zijn zulks te verlangen doet zich dus, naar in dit kort geding moet worden aangenomen, niet voor.
- vi) Andere relevante uitzonderingen op de regel dat ook een exclusief gebruiksgerechtigde aanspraak kan maken op verwijdering zijn in dit geval niet gesteld.
- vii) De wettelijke “rangregeling” (memorie na verwijzing curatoren, 25), de gelijkheid van de schuldeisers en de fixatie in faillissement worden door al het voorgaande niet onaanvaardbaar doorkruist.