Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven met eiswijziging en met producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
6.De beoordeling
grief 1. Indien deze grief slaagt, volledig dan wel op onderdelen, leidt dit echter niet zonder meer tot de vernietiging van het bestreden vonnis. In het navolgende zal dit nader blijken.
Rekening houdend met de feitenvaststelling door de rechtbank, met de daartegen door [appellant] gerichte grief, en met het gegeven dat in hoger beroep niet meer alle kwesties aan de orde zijn gesteld die in eerste aanleg onderwerp van debat waren, stelt het hof de relevante feiten als volgt vast.
[appellant] gebruikte de percelen [sectienummer 1] en [sectienummer 1] (en de belendende, door hem gepachte percelen [sectienummer 3] en [sectienummer 4] ) als grasland.
Perceel [sectienummer 5] was op dat moment als akkerbouwgrond in gebruik bij (pachter) [pachter] . Na overleg met [pachter] heeft [appellant] bij de aanleg van de nieuwe landweg de ‘ploegvoor’ van perceel [sectienummer 5] als grens aangehouden.
Na verplaatsing van de landweg heeft [appellant] perceel [sectienummer 1] (en de percelen [sectienummer 2] , [sectienummer 3] en [sectienummer 4] ) als akkerbouwgrond in gebruik genomen.
Vanaf 11 november 2002 behoort het perceel in gezamenlijke eigendom toe aan [eigenaar 1] (1/2), [eigenaar 2] (1/4) en [eigenaar 3] (1/4) (hierna gezamenlijk te noemen: [eigenaren c.s.] ).
Perceel [sectienummer 6] is sedert 27 juni 2006 eigendom van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten in Nederland (hierna: Natuurmonumenten).
Bij Koninklijk Besluit van 14 februari 2009 zijn (zekerheidshalve, om vertraging van het project te voorkomen) de percelen van (onder meer) [appellant] aangewezen ter onteigening.
De levering van deze percelen heeft plaatsgevonden op grond van een leveringsakte van
25 oktober 2010. Partijen zijn overeengekomen dat [appellant] de percelen kon blijven gebruiken tot de grond nodig was voor de uitvoering van het Grensmaasproject.
Tevens is aan [appellant] bij die overeenkomst een vergoeding toegekend voor de pachtbeëindiging inzake de percelen [sectienummer 3] en [sectienummer 7] .
[appellant] heeft bij deze gelegenheid ontdekt dat de landweg niet tegen de grens tussen de percelen [sectienummer 1] en [sectienummer 5] lag, zoals hij tot dan toe had gedacht, maar verscheidene meters verder naar het noorden en dat hij dus, in ieder geval sedert de verplaatsing van de landweg, méér grond in gebruik heeft gehad (als landweg en als ten zuiden daarvan gelegen akkerbouwgrond) dan enkel het kadastrale perceel [sectienummer 1] (en de niet ter discussie staande percelen [sectienummer 2] , [sectienummer 3] en [sectienummer 7] ), namelijk een deel van het kadastrale perceel [sectienummer 5] .
(1) dat hij zou meewerken aan de levering van die gronden op 22 oktober 2010, en
(2) dat onbetwist en definitief zou komen vast te staan dat [appellant] de door hem geclaimde oppervlakte door verjaring in eigendom had verkregen en dat Grensmaas deze grond zonder uitstel en volledig vrij van aanspraken in eigendom zou verkrijgen.
Rijkswaterstaat heeft bij brief van 15 februari 2011 aan [appellant] geantwoord dat hij de kwestie van de verjaring met [eigenaren c.s.] diende te regelen.
17 maart 2011 heeft laten uitmeten door PS-Survey.
Grensmaas heeft daarop [appellant] en [eigenaren c.s.] bij brief van 2 mei 2011 meegedeeld dat de strook 1.060 m2 groot was, en heeft zowel [appellant] als [eigenaren c.s.] het aanbod gedaan voor de strook een vergoeding te betalen van € 6,- per m2 voor de landbouwgrond en € 1,- per m2 voor de landweg.
[appellant] heeft dit aanbod afgeslagen, waarna het voorstel van Grensmaas is ingetrokken.
Grensmaas heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat, als zij [appellant] een vergoeding moest betalen voor de beëindiging van diens gebruik van de strook, zij de vergoeding voor [eigenaren c.s.] met eenzelfde bedrag zou verlagen. Grensmaas heeft [appellant] en [eigenaren c.s.] daarom in overweging gegeven om hierover onderling een minnelijke regeling te treffen.
Voorts heeft Grensmaas aan [appellant] coulance halve aangeboden om een vergoeding van
€ 300,- te betalen, bij beëindiging van zijn aanspraken op het door hem gebruikte deel van [sectienummer 6] .
Dit voorstel door [appellant] niet binnen de gestelde vervaldatum aanvaard.
20 december 2013 een notariële leveringsakte gepasseerd, die is ingeschreven in de openbare registers. Zowel de koopovereenkomst als leveringsakte hebben betrekking op perceel [sectienummer 5] inclusief de strook.
[appellant] heeft het gebruik van de gronden in het project definitief beëindigd en heeft elders andere gronden van Grensmaas teruggekocht en geleverd gekregen.
primair1. veroordeling van Grensmaas tot deugdelijke nakoming van de koopovereenkomst door aan hem te betalen een bedrag van € 8.541,88, althans een in goede justitie te betalen bedrag, met rente,
subsidiair2. a. te verklaren voor recht dat partijen bij de totstandkoming van de koopovereenkomst hebben gedwaald, in die zin dat zij een onjuiste voorstelling hadden over de oppervlakte van het verkochte en dus over de koopprijs,
b. de veroordeling van Grensmaas om de gevolgen van de koopovereenkomst te wijzigen, zodat het nadeel voor [appellant] wordt opgeheven, door betaling van € 8.541,88, althans een in goede justitie te betalen bedrag, met rente
meer subsidiair3. a. te verklaren voor recht dat Grensmaas ongerechtvaardigd is verrijkt, doordat [appellant] feitelijk meer grond heeft geleverd dan hij op basis van de koopovereenkomst heeft verkocht, terwijl Grensmaas hiervoor niet heeft betaald en [appellant] daardoor schade heeft geleden,
b. veroordeling van Grensmaas om alsnog de schade van [appellant] te vergoeden, door betaling van € 8.541,88, althans een in goede justitie te betalen bedrag, met rente,
met veroordeling van Grensmaas in de proceskosten.
1) [appellant] heeft ter comparitie de kadastrale grenzen van de percelen [sectienummer 1] en [sectienummer 5] en de omvang van beide percelen erkend. Aan de aanvankelijke stelling van [appellant] dat tussen de percelen [sectienummer 1] en [sectienummer 5] een strook ‘niemandsland’ ligt, is daardoor de feitelijke grondslag ontvallen.
2) Namens [appellant] is verder erkend dat het in de koopovereenkomst genoemde perceel [sectienummer 1] is geleverd aan Grensmaas . Nu [appellant] niet heeft gesteld dat de koopsom niet is betaald, moet het ervoor worden gehouden dat de koopovereenkomst over en weer correct is nagekomen. De primaire vordering dient daarom te worden afgewezen.
3) Als gevolg van de erkenning door [appellant] van de kadastrale grenzen en de omvang van perceel [sectienummer 1] is de feitelijke grondslag ontvallen aan [appellant] ’ beroep op wederzijdse dwaling. Dat [appellant] pas na het sluiten van de koopovereenkomst heeft ontdekt dat hij ook de strook in gebruik had en daarvan (wellicht) eigenaar was, doet hieraan niet af. De strook maakte immers geen deel uit van de koopovereenkomst. Ook de subsidiaire vordering dient daarom te worden afgewezen.
4) [eigenaren c.s.] en Grensmaas betwisten dat [appellant] door verjaring eigenaar is geworden van de strook. [appellant] is niet in staat geweest om de strook te leveren op de door Grensmaas verlangde wijze. Gelet hierop valt niet in te zien op welke grond Grensmaas verplicht zou zijn om met betrekking tot de strook af te rekenen met [appellant] . Van een ongerechtvaardigde verrijking van Grensmaas ten koste van [appellant] is geen sprake. Grensmaas heeft voor beide percelen de overeengekomen koopsommen betaald aan de in het Kadaster geregistreerde eigenaren van de percelen en heeft daarmee voor alle aangekochte vierkante meters betaald. Ook de meer subsidiaire vordering dient daarom te worden afgewezen.
5) Ook ten aanzien van perceel [sectienummer 6] heeft [appellant] zijn vorderingen onvoldoende onderbouwd, omdat hij jegens Grensmaas inzake dit perceel geen in rechte erkende eigendomspretenties geldend kan maken en daarom geen deel van dat perceel aan Grensmaas heeft kunnen leveren.
primair1. a. te verklaren voor recht dat het akkerland en de landweg gelegen op de gedeeltelijke percelen [sectienummer 5] en [sectienummer 6] in eigendom toebehoorden aan [appellant] ,
b. veroordeling van Grensmaas om alsnog de schade van [appellant] te vergoeden, door betaling van € 7.720,93, althans € 6.474,-,
subsidiair2. a. te verklaren voor recht dat [appellant] bij de totstandkoming van de koopovereenkomst heeft gedwaald, in die zin dat hij een onjuiste voorstelling had over de oppervlakte van het verkochte en dus over de koopprijs,
b. veroordeling van Grensmaas om de gevolgen van de koopovereenkomst te wijzigen, zodat het nadeel voor [appellant] wordt opgeheven, door betaling van € 7.720,93, althans € 6.474,-, met rente,
met veroordeling van Grensmaas in de proceskosten van beide instanties en met veroordeling van Grensmaas om de door [appellant] op grond van het vonnis waarvan beroep betaalde proceskosten aan hem terug te betalen.
Met grief 3 voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat hij ter comparitie de kadastrale grenzen en de omvang van de percelen [sectienummer 1] en [sectienummer 5] heeft erkend. Volgens [appellant] heeft hij dat uitsluitend gedaan met betrekking tot perceel [sectienummer 1] en handhaaft hij zijn aanspraak - op grond van verjaring - op een gedeelte van perceel [sectienummer 5] .
Met grief 4 voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte zijn beroep op ongerechtvaardigde verrijking heeft afgewezen. [appellant] stelt daartoe dat hij in 2010 aan Grensmaas heeft verkocht en geleverd de percelen [sectienummer 1] en [sectienummer 2] , met een totale oppervlakte van 2.170 m2, maar dat hij op dat moment ook eigenaar was van de strook, bestaande uit gedeelten van de percelen [sectienummer 5] en [sectienummer 6] , met een oppervlakte van 1.079 m2. Volgens [appellant] heeft hij feitelijk ook deze 1.079 m2 geleverd/overgedragen zonder dat hij hiervoor door Grensmaas is betaald. Daardoor is Grensmaas ongerechtvaardigd verrijkt ten koste van [appellant] . De verrijking bestaat volgens [appellant] uit het te gelde maken van het gewonnen grind in de strook, waarvoor Grensmaas niet de overeengekomen prijs heeft betaald. Volgens [appellant] moet deze verrijking worden gesteld op € 7.720,93, naar analogie van de prijs per m2 die voor de percelen [sectienummer 1] en [sectienummer 2] is gehanteerd, en vormt dit bedrag tevens zijn eigen verarming.
Met grief 5 voert [appellant] aan dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] ten aanzien van perceel [sectienummer 6] geen eigendomspretenties geldend kan maken en dat hij geen deel van dit perceel aan Grensmaas heeft kunnen leveren. Volgens [appellant] heeft de kantonrechter daarmee miskend dat hij wel degelijk een beroep heeft gedaan op zijn eigendomsrecht (als gevolg van verjaring) van een deel van dit perceel.
Tijdens het pleidooi in hoger beroep heeft [appellant] desgevraagd echter aangegeven dat zijn primaire vordering tot verklaring voor recht (zie r.o. 6.3.2. onder 1.a.) uitsluitend van belang is, omdat hij de
beslissingdat hij eigenaar is geweest van de strook ziet als een noodzakelijke voorwaarde voor de toewijzing van zijn eveneens primaire schadevergoedingsvordering jegens Grensmaas .
Om deze reden zal het hof eerst beoordelen of de vordering van [appellant] tot schadevergoeding uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking toewijsbaar is.
Het hof neemt hierbij in aanmerking dat [appellant] in zijn onderbouwing van deze vordering enerzijds ervan uitgaat dat hij de eigendom van de strook heeft verkregen door verjaring, terwijl hij anderzijds ervan uitgaat dat hij de strook heeft geleverd/overgedragen aan Grensmaas .
Daarom valt niet in te zien hoe [appellant] , als hij inderdaad door verjaring eigenaar is geworden van de strook, deze eigendom heeft geleverd/overgedragen aan Grensmaas . Bij gebreke van een dergelijke eigendomsoverdracht, heeft [appellant] dan onvoldoende toegelicht waaruit de verrijking van Grensmaas en zijn daarmee corresponderende verarming bestaan.
Als [appellant] zich ten aanzien van de strook terecht op verjaring zou beroepen, dan kan voormelde eigendomsoverdracht door [eigenaren c.s.] aan Grensmaas , bij gebreke van beschikkingsbevoegdheid bij [eigenaren c.s.] , geen betrekking hebben gehad op de strook.
Ook in zoverre heeft [appellant] onvoldoende (nader) toegelicht en onderbouwd waaruit de verrijking van Grensmaas en zijn daarmee corresponderende verarming dan hebben bestaan.
Tussen partijen staat vast dat de strook in die periode exclusief door [appellant] werd gebruikt. [appellant] beschouwde zich als eigenaar van de strook en had dat standpunt kenbaar gemaakt aan [eigenaren c.s.] en aan Grensmaas . [appellant] heeft er vervolgens echter van afgezien om zijn rechtspositie als (pretens) bezitter en eigenaar daadwerkelijk te handhaven en om daarvoor de vereiste stappen te zetten, met name jegens [eigenaren c.s.] Evenmin heeft hij Grensmaas een concreet aanbod gedaan om de strook van hem te kopen en daarbij aangeboden om in te staan voor een tijdige en bevoegd te verrichten levering. Voorstellen van Grensmaas om anderszins tot een minnelijke regeling te komen, eventueel met een extra financiële bijdrage van haar zijde, zijn door [appellant] niet aanvaard (zie r.o. 6.1. onder l) en m)).
Gelet op dit een en ander kan Grensmaas niet worden verweten dat zij er van heeft afgezien om in verband met de strook te contracteren met [appellant] . Het is volgens het hof begrijpelijk dat Grensmaas inzake perceel [sectienummer 5] heeft gecontracteerd met [eigenaren c.s.] , die volgens de openbare registers eigenaren waren van het perceel, en vervolgens ook heeft meegewerkt aan de levering ervan, tegen betaling van de overeengekomen prijs per m2 voor het volledige kadastrale perceel. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] , als (pretens) bezitter en eigenaar, zich tegen deze rechtshandelingen tussen Grensmaas en [eigenaren c.s.] heeft verzet.
Deze gang van zaken staat naar het oordeel van het hof, reeds als zodanig en zonder meer,
in de weg aan de toewijzing van de vordering tot schadevergoeding uit ongerechtvaardigde verrijking, omdat, als al sprake zou zijn van een verrijking van Grensmaas en een verarming van [appellant] (hetgeen Grensmaas gemotiveerd betwist), de redelijkheid zich dan verzet tegen het toekennen van een aanspraak op schadevergoeding deswege.
Dit betekent dat grief 4 faalt.
partijenhebben gedwaald, maar dat
hijheeft gedwaald.
[appellant] komt terug (terecht, gelet op hetgeen het hof heeft overwogen onder 6.4.7.) van het in eerste aanleg ingenomen standpunt dat hij ten gevolge van een over en weer bestaande onjuiste voorstelling van zaken méér grond heeft geleverd aan Grensmaas dan hij aan haar heeft verkocht (en waarvoor hij een betaling heeft ontvangen).
stelt nu, naar het hof begrijpt, dat hij bij het sluiten van de koopovereenkomst heeft gedwaald omtrent de omvang van zijn eigendom en dat hij, had hij toen beter geweten, een voor hem meer voordelige overeenkomst zou hebben gesloten met Grensmaas .
heeft geen uitdrukkelijke grief gericht tegen de beslissing van de kantonrechter in verband met zijn beroep op dwaling. Het hof begrijpt, net als Grensmaas , dat [appellant] in hoger beroep niettemin vordert dat deze beslissing wordt vernietigd en dat, als zijn primaire vordering niet toewijsbaar is, zijn subsidiaire vordering op grond van dwaling wordt toegewezen.
Gesteld noch gebleken is dat zich in verband met de koopovereenkomst tussen [appellant] en Grensmaas één van deze (of beide) situaties heeft (of hebben) voorgedaan.
Slotsom