Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/294731 / HA ZA 15-423)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in voorwaardelijk incidenteel hoger beroep met producties;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
3.De beoordeling
Het hof zal hierna een nieuw overzicht geven van de relevante feiten. Het hof merkt daarbij op dat waar hierna in de geciteerde stukken wordt gesproken over CHP, gedoeld wordt op CHOB.
CHOB is ontstaan ten gevolge van de fusie op 1 mei 2015, tussen de Coöperatie Zuidoost Brabant en de Coöperatieve Huisartsendienst Noord Brabant. CHOB heeft alle rechten en plichten van deze coöperaties overgenomen (de drie coöperaties zullen hierna allen worden aangeduid als CHOB).
‘LIDMAATSCHAPArtikel 51. Leden kunnen slechts zijn:a. zelfstandig gevestigde huisartsen, die zijn aangesloten bij een HAGRO, een deelname-overeenkomst met de CHP hebben en het Reglement CHP onderschrijven;b. huisartsen die niet zijn aangesloten bij een HAGRO, doch zelfstandig patiënten “op naam” hebben en derhalve een overeenkomst hebben met een zorgverzekeraar, een deelname-overeenkomt met de CHP hebben, het reglement CHP onderschrijven en deel uitmaken van een waarneemgroep als bedoeld in artikel 2, sub j;c. huisartsen in dienst van een rechtspersoon, die zijn aangesloten bij een HAGRO, of waarneemgroep, een deelnameovereenkomst met de CHP hebben en het Reglement CHP onderschrijven.(…)EINDE VAN HET LIDMAATSCHAPArtikel 71. Het lidmaatschap van een lid eindigt:(…)d. door opzegging door de Coöperatie van het lidmaatschap aan een lid;e. door het niet langer voldoen aan de kwaliteitseisen als bedoeld in artikel 5 lid 1.De Coöperatie kan het lidmaatschap (al dan niet met onmiddellijke ingang) opzeggen:1. ingeval redelijkerwijs van de Coöperatie niet gevergd kan worden het lidmaatschap te laten voortduren;(…).Artikel 81. Opzegging kan geschieden zowel door het lid zulks onverminderd het bepaalde in artikel 9 als namens de Coöperatie. Zij moet schriftelijk geschieden en is alleen mogelijk tegen het einde van het boekjaar, met inachtneming van een termijn van ten minste zes (6) maanden. (…)(…)RECHTEN EN PLICHTEN VAN LEDEN(…)Artikel 131.
Het bestuur kan in zeer bijzondere gevallen met inachtneming van het bepaalde in het Reglement CHP leden ontheffing verlenen van de verplichting om diensten te leveren, indien - zulks ter beoordeling van het bestuur - de belangen van de Coöperatie door deze ontheffing niet zullen worden geschaad.
heeft met CHOB tevens een deelname-overeenkomst (door partijen ook wel ‘aansluitovereenkomst’ genoemd) gesloten.
De op 25 februari 2009 tussen CHOB en [geïntimeerde] gesloten aansluitovereenkomst (hierna: de aansluitovereenkomst; prod. 1 inleidende dagvaarding) bevat, onder meer, de volgende bepalingen:
‘Artikel 1De Huisarts is door het Bestuur van de CHP, op grond van artikel 5 van de statuten, toegelaten als lid van de CHP.(…)Artikel 7Deze overeenkomst is aangegaan ingaande 1 november 2001 en is aangegaan voor onbepaalde tijd, behoudens beëindiging en opzegging overeenkomstig het bepaalde inartikel 8 van deze overeenkomst.Artikel 81. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege(…)f. door opzegging van de overeenkomst, conform de overige leden van dit artikel, op de dag waartegen is opgezegd;(…).2. De Huisarts is bevoegd deze overeenkomst (…) op te zeggen aan de CHP (…).(…)Het bestuur van de CHP is bevoegd deze overeenkomst bij aangetekend schrijven met handtekening retour met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden, dan wel ingeval van een dringende aan de wederpartij onverwijld mede te delen reden met onmiddellijke ingang, op te zeggen.’
‘Artikel 1 Definities(…)1.3 Bijna-incident Iedere gebeurtenis in de individuele patiëntenzorg, die tot eenschadelijk gevolg voor de patiënt had kunnen leiden.1.4 Calamiteit Iedere niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis die betrekking heeftop de kwaliteit van zorg en die tot de dood van of een ernstigschadelijk gevolg voor een patiënt of cliënt van de CHP heeft geleid.(…)1.8 Incident Iedere gebeurtenis in de individuele patiëntenzorg, die tot eenschadelijk gevolg voor de patiënt heeft geleid, had kunnen leiden(bijna-incidenten) of nog zal leiden, en die geen betrekking heeft opalgemeen aanvaarde, tevoren overwogen en/of bewust genomenrisico’s.(…)’
‘De inspectie heeft haar bedenkingen ten aanzien van het huisartsgeneeskundige handelen en de reflectieve vaardigheden van de dienstdoende huisarts. U heeft reeds aangegeven dat dit onderwerp zal zijn van een gesprek binnen uw organisatie.Inmiddels heeft de inspectie een gesprek gevoerd met de betreffende huisarts. Op basis hiervan is besloten nader onderzoek te verrichten ten aanzien van de huisartsgeneeskundige zorg in de praktijk van de huisarts.’
‘Er zijn een aantal redenen die me tot deze brief brengen.
Samenwerking op de postReeds enkele malen hebben we met elkaar contact gehad over incidenten die zich voordeden tijdens uw diensten. Als bijlage treft u een aantal e-mails. Uw manier van werken en communiceren leidt te vaak tot wrijvingen en conflicten. Een verstoorde samenwerking, draagt het risico in zich dat er geen sprake is van verantwoorde zorg. Hier wil ik nadrukkelijk met u over spreken en afspraken maken om dit op te lossen.
De brief bevat, onder meer, het volgende:
‘De inspectie ziet de volgende redenen voor het instellen van het verscherpt toezicht:
‘2.5 Instellen verscherpt toezicht
‘Zoals u bekend heeft zich tijdens uw dienst (23 april 2013) een situatie voorgedaan die naar alle waarschijnlijkheid aangemerkt wordt als calamiteit in de zin van de kwaliteitswet zorginstellingen.Ondanks verschillende pogingen zijn we tot op heden nog niet tot een datum gekomen om deze zaak met u te bespreken. (…)Een reeds eerder gemaakte afspraak (…) is door u afgezegd omdat u niet kon beschikken over voldoende gegevens.(…)Tot op heden is het reflectieverslag niet in ons bezit.[volgt: mededeling van tijd en plaats van het gesprek, hof]
Mede gelet op de gebeurtenissen in 2012 met betrekking tot uw lidmaatschap van de CHP Zuidoost Brabant adviseer ik u dringend gehoor te geven aan deze uitnodiging.’o) Op 29 oktober 2013 is door de moeder van een vier weken oude baby, die zich vanwege de hoge koorts van de baby had gewend tot een huisartsenpost van CHOB, een klacht ingediend bij CHOB. Deze klacht had betrekking op het handelen en nalaten in verband met de baby van [geïntimeerde] als huisarts op die huisartsenpost op 23 oktober 2013 (de desbetreffende e-mail aan CHOB is overgelegd als bijl. 10 bij prod. 13 inleidende dagvaarding).
‘Uw brief van 6 november jl. is voor ons aanleiding om e.e.a. nog eens op een rij te zetten.U schrijft dat er sprake is van een klacht, dit is per se niet het geval: het gaat om een calamiteit.(…)Over het calamiteitenonderzoek hebben we u, zowel telefonisch als per e-mail geïnformeerd en we hebben hiervoor uw medewerking gevraagd.Op ons verzoek om een reflectieverslag te schrijven hebben wij tot op heden geen reactie ontvangen. Ook is het nog niet gelukt om met u een afspraak te maken voor een gesprek, om uw aandeel in de calamiteit met u te bespreken.We stellen vast dat u tot op heden niet heeft meegewerkt aan het calamiteitenonderzoek, ondanks herhaalde verzoeken van onze kant. We vertrouwen er op dat u aan de afspraak van volgende week donderdag (…) gehoor zult geven, zodat wij het onderzoek kunnen afronden.Mocht dit niet het geval zijn, dan rest ons geen andere optie dan de IGZ op de hoogte te stellen van het feit dat u geen medewerking wilt verlenen aan het onderzoek.Een consequentie hiervan kan zijn dat de IGZ dan zal besluiten het onderzoek zelf uit te voeren.’.
Op 27 november 2013 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen [geïntimeerde] enerzijds en het bestuur van CHOB ( [directeur/bestuurder van CHOB] en de heer [bestuurder van CHOB] ) anderzijds.
‘Vermeend disfunctionerende huisartsArtikel 1 Definities(…)Disfunctioneren: Een structurele situatie van onverantwoorde zorg, waarin eenpatiënt wordt geschaad of het risico loopt te worden geschaad enwaarbij de betreffende arts niet (meer) in staat of bereid is zelf deproblemen op te lossen. Disfunctioneren kan er ook uit bestaan dateen arts niet of onvoldoende in staat is tot collegiale samenwerking.(…)Artikel 8 Vermoeden van ernstig disfunctioneren8.1 Indien na een gesprek met de desbetreffende huisarts een vermoeden bestaat van ernstig disfunctioneren, licht de Locatiemanager het bestuur onverwijld van dit vermoeden in.8.2 Het bestuur beslist of naar aanleiding van deze melding bijzondere maatregelen getroffen moeten worden.8.3 Onder bijzondere maatregelen zoals bedoeld in artikel 8.2 moeten in ieder geval worden begrepen een op non-actiefstelling als bedoeld in artikel 19 van de aansluitovereenkomst en een melding aan de inspectie van de gezondheidszorg.8.4 Een melding aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg is aangewezen als er sprake is of duidelijke aanwijzingen te lijken zijn van een calamiteit of seksueel misbruik in de zin van artikel 4a van de Kwaliteitswet zorginstellingen of als de veiligheid van de zorg aan patiënten op andere wijze (ernstig) wordt bedreigd.(…)Artikel 10 Inschakelen Commissie van Advies10.1 De Locatiemanager of het bestuur van de CHP kan in de volgende gevallen de Commissie van Advies inschakelen:a de vermeend disfunctionerende huisarts en de Locatiemanager of het bestuur van de CHP verschillen van inzicht over de vraag of er sprake is van disfunctioneren van de betreffende huisarts;(…)Artikel 12 Het advies van de Commissie van Advies12.1 Binnen twee weken na de mondelinge behandeling (…), brengt de Commissie haar advies uit aan het bestuur, de Locatiemanager en de betreffende huisarts. (…)(…)12.3 De Locatiemanager beslist in overleg met het bestuur over eventuele naar aanleiding van het advies te treffen verbetermaatregelen.Artikel 13 Beslissing door bestuur van CHP13.1 Het bestuur beslist in gevallen waarin sprake is van disfunctioneren en, nadat het de Locatiemanager gehoord heeft, indien:a De betreffende huisarts geen medewerking verleent aan een verbetertraject;b Het verbetertraject onvoldoende effect heeft.13.2 Het bestuur kan de disciplinaire maatregelen treffen als bedoeld in artikel 16 van de aansluitovereenkomst die het geraden acht:’u) Het bestuur van CHOB heeft op 10 december 2013 besloten om [geïntimeerde] op non-actief te stellen, in afwachting van een door [geïntimeerde] aan te leveren plan van aanpak.
Bij brief van 13 december 2013 (prod. 8 inleidende dagvaarding) heeft CHOB [geïntimeerde] dienaangaande, onder meer, als volgt bericht:
‘Het bestuur is het eens met de conclusie dat uw handelen aanleiding geeft om ernstige twijfels te hebben over de veiligheid ban de door u geleverde zorg. Het bestuur acht het daarom noodzakelijk om op korte termijn maatregelen te nemen zodat de zorg die op de posten wordt verleend, veilig is. Tevens acht het bestuur het noodzakelijk om daarnaast maatregelen te nemen zodat de CHP Zuidoost-Brabant ervan overtuigd kan zijn dat u tijdens uw avond-, nacht- en weekenddiensten kwalitatief goede en veilige zorg verleent.’Aan [geïntimeerde] wordt vervolgens meegedeeld, voor zover van belang en samengevat:
- dat hij op non-actief is gesteld voor de duur van een maand conform artikel 8.1 uit het protocol ‘Vermeend disfunctionerende huisarts’ en de aansluitovereenkomst;
- dat hij uiterlijk op 10 januari 2014 een plan van aanpak dient in te dienen, waarin hij aangeeft op welke wijze hij ervoor gaat zorgdragen dat zijn zorg tijdens ANW-diensten na opheffing van de op non-actiefstelling van goede kwaliteit en veilig is, en waarvan coaching onderdeel uitmaakt;
- dat de op non-actiefstelling zal worden beëindigd als bestuur en directie van CHOB ervan overtuigd zijn dat met het plan van aanpak de kwaliteit en de veiligheid van de geleverde zorg in de toekomst gewaarborgd zullen zijn;
- dat de op non-actiefstelling zal worden verlengd met één maand als het plan van aanpak niet overtuigend is, een acceptabele voordracht van een coach ontbreekt, of als het plan niet tijdig in het bezit van CHOB is;
- dat in geval van een verlenging een traject wordt ingezet om het vermeend disfunctioneren van [geïntimeerde] ter beoordeling voor te leggen aan de Landelijke Commissie van Advies van de LHV (hierna: LCA), zoals beschreven in het protocol ‘Vermeend disfunctionerende huisarts’ en dat CHOB zich conformeert aan de uitspraken van de LCA.
v) [geïntimeerde] heeft geen plan van aanpak ingediend binnen de in de brief van 13 december 2013 gestelde termijn.
‘Sedert het instellen van de maatregelen en tot op de dag van het opstellen van deze brief, hebben wij van u geen enkele reactie ontvangen op de maatregelen die u zijn opgelegd (…).Aangezien u in gebreke blijft met de opgelegde maatregelen, wordt uw non-actiefstelling verlengd met één maand tot 14 februari 2014 (…). (…) Zoals verwoord in de brief van 13 december jl. bereiden wij vanaf heden de gang naar de [LCA] voor, met als doel uw structureel disfunctioneren te toetsen.Gelet op uw gedrag, in het bijzonder uw nalaten, sommeren wij u uiterlijk 7 februari a.s. schriftelijk volledig en inhoudelijk te reageren op de brieven van 13 december en 20 december jl.. Indien u volhardt in uw stilzwijgen en wij op 7 februari a.s. van u geen reactie hebben ontvangen, zal uw lidmaatschap met onmiddellijke ingang worden opgezegd. (…)’
De advocaten van partijen hebben daarna bij brieven van 19 februari 2014 (prod. 23 cva) en 21 maart 2014 (prod. 24 cva) de standpunten van hun respectieve cliënten nader uiteengezet.
‘CHP verzoekt uw commissie in deze kwestie te adviseren. In het bijzonder zou CHP willen vernemen of er naar het oordeel van uw commissie bij [geïntimeerde] sprake is van structureel disfunctioneren zonder reëel uitzicht op een noodzakelijke verbetering van zijn functioneren.’z) Bij brief van 19 september 2014 (prod. 14 inleidende dagvaarding) heeft de advocaat van [geïntimeerde] een verweerschrift ingediend bij de LCA. Daarin wordt, onder meer, als volgt gesteld:
‘ [geïntimeerde] is het eens met het door de CHP ingediende verzoek, echter met die kanttekening dat mocht uw commissie van mening zijn dat er geen sprake is van structureel disfunctioneren, uw commissie de CHP adviseert haar houding dienaangaande aan te passen van defensief naar toekomstgericht, proactief en oplossingsgericht’.
‘Structurele problemen, onverantwoorde zorg en risico patiënten op schade(…)Van belang is of die zorg[die [geïntimeerde] aan patiënten geeft, hof]
in negatieve zin afwijkt van hetgeen binnen de beroepsgroep gebruikelijk is. Een belangrijke toetsnorm daarbij is of de hulpverlener bij zijn werkzaamheden de ‘zorg van een goed hulpverlener’ in acht neemt en daarbij handelt in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor hulpverleners geldende professionele standaard (…). De invulling van die professionele standaard is te vinden in specifieke wet- en regelgeving, jurisprudentie, gedragscodes, richtlijnen, protocollen van de beroepsgroep. Een van die standaarden is de NHG standaard. De wijze waarop de heer [geïntimeerde] ten aanzien van de 4 weken oude baby met hoge koorts heeft gehandeld, is niet conform de betreffende standaard geweest. Daarbij kan de heer [geïntimeerde] geen goede reden aanvoeren waarom hij van de betreffende standaard is afgeweken. Op grond van die standaard had hij het kind moeten insturen. Door dit niet te doen deed zich een potentieel risico op schade voor de patiënt (de baby) voor. (…) In de casus rond de patiënt met een uitgebreide vasculaire voorgeschiedenis die verdacht werd op een TIA of CVA, heeft de heer [geïntimeerde] het risico op een CVA onvoldoende ingeschat. (…) Uit de stukken die de Commissie heeft ontvangen is sprake van een te beperkt onderzoek door de heer [geïntimeerde] als ook van te summiere verslaglegging. Ook het vervolgbeleid is niet zorgvuldig geweest. (…)Ten aanzien van de klacht die werd ingediend door de moeder en dochter naar aanleiding van de behandeling op de post (…) op 9 augustus 2013 geeft de heer [geïntimeerde] tijdens de mondelinge behandeling aan, dat hij bedacht was op een mogelijke appendicitis. De commissie meent dat dan bloedprikken in de avonduren, zoals hij aan de moeder en dochter had voorgesteld, alleen niet voldoende is maar hij de dochter had moeten insturen. Daardoor was sprake van een potentieel risico op schade voor de patiënt. Daarnaast vindt de Commissie het onjuist om de afweging om wel of geen bloedonderzoek te laten doen, bij de patiënt te leggen en deze (met vragen) alleen te laten in de ruimte om daarover na te denken.Tijdens de mondelinge behandeling gaf hij aan dat patiënten klachten ook vaak aandikken om geholpen te kunnen worden, zoals in de casus van de CVA patiënt. Indien dit als vast uitgangspunt wordt gezien, baart dit de Commissie zorgen omdat patiënten daarmee niet serieus lijken te worden genomen en een risico op niet, onjuist of te laat handelen daardoor ontstaat.(…)De Commissie meent dat sinds 2011 sprake is van een zekere regelmaat in het ontvangen van klachten, signalen, meldingen en incidenten ten aanzien van het handelen van de heer [geïntimeerde] . De Commissie[ziet]
een vast patroon in de reactie van de heer [geïntimeerde] op deze signalen. Er is steeds sprake van een ‘welles’nietes’-spel. In ieder geval mist de Commissie een helder gemotiveerde weerlegging van de klachten en signalen zowel in de overgelegde stukken als verzocht tijdens de mondelings behandeling. Nog belangrijker volgens de Commissie is, dat sprake is van het ontbreken van enige herkenning, van zelfinzicht en daardoor leermomenten bij de heer [geïntimeerde] .Naar het oordeel van de Commissie is dan ook sprake van structurele problemen, onverantwoorde zorg en risico van schade voor de patiënten ten aanzien van het handelen van de heeft [geïntimeerde] , zoals geformuleerd in de definitie vandisfunctioneren
in het Protocol.(…)Zelfinzicht en collegiale samenwerking(…)Op grond van het voorgaande is de Commissie dan ook van oordeel dat sprake is van onvoldoende zelfreflectie en zelfinzicht als ook van onvoldoende collegiale samenwerking, zoals geformuleerd in de definitie vandisfunctioneren
in het Protocol. Door het ontbreken van zelfinzicht blijft het actief werken aan verandering op basis van leermomenten uit.(…)6. Het advies van de CommissieOp grond van bovenstaande is de Commissie van oordeel dat sprake is van disfunctioneren door de heer [geïntimeerde] zoals gedefinieerd in het Protocol. Nu niet is gebleken dat er een enkele opening is voor een verbetertraject, waardoor voor de toekomst structureel verantwoorde zorg kan worden geboden in de zin van het Protocol, heeft het bestuur van de CHP naar het oordeel van de Commissie reden om ten aanzien van de heer [geïntimeerde] een beslissing te nemen op grond van artikel 13 van het Protocol c.q. het model Protocol van de VHN, en een of meer van de in het (model) Protocol of de Aansluitovereenkomst van de CHP genoemde maatregelen te treffen.’
‘Artikel 13 Beslissing door bestuur HDS[hof: huisartsendienstenstructuur, waaronder CHOB]
In gevallen waarin sprake is van disfunctioneren en de betreffende arts geen medewerking verleent aan een verbetertraject en in gevallen waarin verbetermaatregelen geen of onvoldoende effect hebben beslist het bestuur van de HDS, gehoord hebbende de verantwoordelijke functionaris van de huisartsenpost, over de te treffen maatregelen. (…) Tot de te treffen maatregelen kunnen onder meer behoren:a. de betreffende huisarts schriftelijke te waarschuwen dat, als zich met betrekking tot hem opnieuw een soortgelijke situatie voordoet, de overeenkomst met de huisarts door de HDS zal worden opgezegd;b. voorwaarden te verbinden aan de overeenkomst tussen de betreffende huisarts en de HDS;c. de overeenkomst met de huisarts op te zeggen;(…).’
ee) Bij brief van 30 december 2014 (prod. 18 inleidende dagvaarding) heeft CHOB de aansluitovereenkomst met [geïntimeerde] opgezegd tegen 1 juli 2015 op grond van het bepaalde in artikel 8 lid 2, laatste alinea van de aansluitovereenkomst, op de grond dat [geïntimeerde] structureel disfunctioneert zonder reëel uitzicht op verbetering.
Voorts heeft CHOB zich in de brief op het standpunt gesteld dat het lidmaatschap van [geïntimeerde] van CHOB van rechtswege is geëindigd op grond van artikel 7 lid 1 sub e van de statuten, omdat [geïntimeerde] niet voldoet aan de kwaliteitseis die wordt gesteld in artikel 5 lid 1 sub a van de statuten.
Voor zoveel nodig heeft CHOB het lidmaatschap van [geïntimeerde] tegen 1 juli 2015 opgezegd, op grond van artikel 7 lid 1 sub e, sub 1 van de statuten, op grond van structureel disfunctioneren zonder reëel uitzicht op verbetering, op grond waarvan van haar niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren.
ff) Bij vonnis in kort geding van 13 juli 2015 in de zaak C/01/293719 / KG ZA 15-297 (prod. 34 cva) heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats
’s-Hertogenbosch, de door [geïntimeerde] tegen CHOB ingestelde vordering afgewezen om te bevelen, samengevat, dat de opzeggingen van aansluitovereenkomst en lidmaatschap worden opgeschort in afwachting van het oordeel dienaangaande in een bodemprocedure en om [geïntimeerde] in de tussenliggende periode weer toe te laten tot CHOB.
De eerste aanleg3.2.1. [geïntimeerde] vordert in de onderhavige zaak:
I. een verklaring voor recht dat de opzegging van de aansluitovereenkomst door CHOB geen rechtskracht heeft aangezien de opzegging nietig is dan wel vernietigbaar daar geen sprake is van een voldoende zwaarwegende reden, omdat geen sprake is van structureel disfunctioneren aan de zijde van [geïntimeerde] , althans dat onrechtmatig is opgezegd op basis van valse dan wel voorgewende redenen en vermoedens van structureel disfunctioneren;
II. een verklaring voor recht dat de opzegging van het lidmaatschap van CHOB geen rechtskracht heeft aangezien de opzegging nietig is dan wel vernietigbaar daar geen sprake is van een voldoende zwaarwegende reden, omdat geen sprake is van structureel disfunctioneren, althans dat onrechtmatig is opgezegd op basis van valse dan wel voorgewende redenen en vermoedens van structureel disfunctioneren;
III. veroordeling van CHOB om binnen twee dagen na het vonnis [geïntimeerde] weer officieel toe te laten tot CHOB, waarbij [geïntimeerde] zal zorgen dat zijn diensten worden waargenomen dan wel dat hij zijn diensten zal afkopen, op straffe van verbeurte van een dwangsom ten bedrage van € 1.000,- voor iedere dag dat CHOB deze veroordeling niet volledig na zal komen, althans een zodanig bedrag als de rechtbank zal bepalen;
IV. veroordeling van CHOB tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag ad
€ 20.528,76 ter zake buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
V. veroordeling van CHOB in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
I. voor recht verklaard dat de opzegging van de aansluitovereenkomst door CHOB geen rechtskracht heeft aangezien de opzegging nietig is daar geen sprake is van voldoende zwaarwegende redenen;
II. voor recht verklaard dat de opzegging van het lidmaatschap van CHOB geen rechtskracht heeft aangezien de opzegging nietig is daar geen sprake is van voldoende zwaarwegende reden;
III. CHOB veroordeeld om binnen vijf werkdagen na het vonnis [geïntimeerde] weer officieel toe te laten tot CHOB, waarbij [geïntimeerde] zal zorgen dat zijn diensten worden waargenomen dan wel dat hij zijn diensten zal afkopen, op straffe van verbeurte van een dwangsom ten bedrage van € 1.000,- voor iedere dag dat CHOB deze veroordeling niet volledig na zal komen;
IV. CHOB veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag ad € 5.000,- ter zake buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van de dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
V. CHOB veroordeeld in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
- dat de opzegging door CHOB van het lidmaatschap en van de aansluitovereenkomst op de grond dat [geïntimeerde] volgens CHOB structureel zou disfunctioneren, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat [geïntimeerde] als huisarts BIG- geregistreerd is, zijn functioneren voor de bevoegde instanties, zoals de IGZ, geen aanleiding is hem als arts te schrappen en omdat voor de tussen partijen ontstane problemen alternatieve oplossingen mogelijk zijn;
- dat de opzeggingen daarom nietig zijn en geen rechtsgevolgen hebben.
grief 2in principaal hoger beroep voert CHOB aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de opzegging van de aansluitovereenkomst en van het lidmaatschap van CHOB, op de grond dat [geïntimeerde] structureel disfunctioneert, nietig zijn. CHOB voert in dit verband onder meer aan: (a) dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat CHOB geen kwaliteitseisen mag stellen aan aangesloten huisartsen, (b) dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten te beoordelen of [geïntimeerde] structureel disfunctioneert, en (c) dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de opzegging van de aansluitovereenkomst niet overeenstemt met het advies van de LCA, en (d) dat met het aanbod van [geïntimeerde] (om te betalen voor een waarnemer dan wel een waarnemer aan te leveren) geheel wordt tegemoetgekomen aan de bezwaren van CHOB.
Met
grief 3voert CHOB aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de opzegging van het lidmaatschap van CHOB, op de grond dat [geïntimeerde] niet voldoet aan artikel 5 sub a van de statuten, nietig is. CHOB voert in dit verband onder meer aan: (a) dat zij het lidmaatschap niet heeft opgezegd op deze grond, en (b) dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat CHOB weigert om patiënten van [geïntimeerde] te behandelen.
De door [geïntimeerde] aangevoerde grief is als zodanig duidelijk kenbaar. Dat is ook het geval geweest voor CHOB, zoals blijkt uit het door haar gevoerde inhoudelijke verweer. Het hof verwerpt daarom het primaire standpunt van CHOB dat [geïntimeerde] in incidenteel hoger beroep geen grief/grieven heeft aangevoerd, zodat hij in dat beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De aansluitovereenkomst biedt CHOB een niet tot bepaalde gevallen of redenen beperkte mogelijkheid tot opzeggen, mits een opzegtermijn van zes maanden in acht wordt genomen (zie r.o. 3.1. onder d)).
De beide opzeggingen waren volgens CHOB in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen in de met [geïntimeerde] gesloten aansluitovereenkomst en de statuten, reglementen en protocollen van CHOB.
De opzeggingen waren volgens CHOB geboden met het oog op de kwaliteit van de door haar te verlenen spoedeisende huisartsgeneeskundige zorg. Bij [geïntimeerde] was namelijk sprake van structureel disfunctioneren, zonder reëel uitzicht op verbetering. Om deze reden - en vanwege de ten gevolge van het optreden van [geïntimeerde] ernstig en onherstelbaar verstoorde relatie tussen partijen - kon in redelijkheid van CHOB niet langer worden gevergd dat zij het lidmaatschap en de aansluitovereenkomst zou laten voortduren. Daarom bestonden voldoende zwaarwegende redenen voor de opzeggingen, aldus CHOB.
CHOB voert in dit verband aan dat zij een eigen taak en verantwoordelijkheid heeft om, als zorginstelling, te waken voor de kwaliteit van de door haar te verlenen zorg. Zij beroept zich in dit verband op de Kwaliteitswet zorginstellingen (Wet van 18 januari 1996, S. 1996, 80) en op de meer recente Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wet van 7 oktober 2015, S. 2015, 407). De omstandigheid dat ook andere instanties, zoals de IGZ en het Medisch Tuchtcollege, taken en verantwoordelijkheden hebben op het gebied van de kwaliteit van de zorg, doet niet af aan haar eigen taak en verantwoordelijkheid op dat gebied, aldus CHOB.
Deze opvatting wordt door [geïntimeerde] ook niet ten principale betwist. [geïntimeerde] betwist evenmin dat hij wordt gebonden door de desbetreffende bepalingen in zijn aansluitovereenkomst en in de statuten, reglementen en protocollen van CHOB. Ook [geïntimeerde] neemt, in het verlengde hiervan, tot uitgangspunt dat CHOB in december 2014 bevoegd was om zijn lidmaatschap en de met hem gesloten aansluitovereenkomst op te zeggen, op voorwaarde dat daar voldoende zwaarwegende redenen voor waren.
De onderhavige procedure is geëntameerd door [geïntimeerde] , die vordert dat in rechte wordt vastgesteld dat deze zwaarwegende redenen in december 2014
nietaanwezig waren en die tevens vordert dat aan deze constatering de gevolgen zoals genoemd in r.o. 3.2.1. onder III en IV worden verbonden. Op [geïntimeerde] rusten daarom de stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast ter zake.
Daarnaast kleven volgens [geïntimeerde] procedurele bezwaren aan het optreden van CHOB. Het verwijt dat [geïntimeerde] niet wilde meewerken aan het onderzoek naar aanleiding van de (gestelde) calamiteit in april 2013 is onterecht. [geïntimeerde] wilde de beschikking krijgen over alle beschikbare informatie, maar die werd hem door CHOB onthouden. Daarom kon CHOB ook niet van hem verlangen dat hij zonder meer zou meewerken aan het door CHOB verlangde verbetertraject. CHOB heeft verder onvoldoende hoor en wederhoor toegepast, is bewust bezig geweest om redenen te ‘zoeken’ om aan de onderlinge relatie een einde te kunnen maken en heeft niet de ruimte geboden om in onderling overleg tot een oplossing te komen.
Gelet op dit alles kon CHOB volgens [geïntimeerde] in december 2014 niet concluderen dat hij disfunctioneerde, althans was er geen sprake van ernstig/structureel disfunctioneren. Dat de samenwerking was verstoord, was het gevolg van de opstelling van CHOB, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
Volgens CHOB heeft zij jegens [geïntimeerde] in procedureel opzicht geheel correct gehandeld, namelijk conform het eigen protocol ‘Vermeend disfunctionerende huisarts’ (zie r.o. 3.1. onder t)), en heeft [geïntimeerde] alle kans gekregen om zijn zienswijze naar voren te brengen en om in overleg te treden over de implicaties van de vanaf 2011 ontstane problemen. In dat verband is van belang dat [geïntimeerde] CHOB in haar optreden jegens hem niet serieus nam. Hij beschuldigde CHOB zonder grond van het smeden van complotten en van het hebben van andere onzuivere motieven. Deze opstelling heeft ertoe geleid dat de onderlinge verhouding tussen CHOB en [geïntimeerde] onherstelbaar is verstoord. CHOB had daarom op goede gronden geen vertrouwen in de samenwerking in de toekomst, aldus nog steeds CHOB.
3.5.3. In het licht van deze gemotiveerde weerspreking van zijn stellingen had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om zijn eigen stellingen uit te breiden en nader te motiveren. [geïntimeerde] heeft dat naar het oordeel van het hof niet, althans onvoldoende gedaan.
miskent daarmee dat IGZ de geconstateerde verbeteringen in het genoemde rapport in hoofdzaak toeschrijft aan de waarnemer die op dat moment het grootste deel van de werkzaamheden in de praktijk verrichtte en, in vervolg daarop, de verwachting uitspreekt dat deze waarnemer de praktijk uiterlijk 31 december 2013 zal overnemen (wat uiteindelijk niet is gebeurd).
miskent verder dat in het genoemde rapport geen positieve conclusies worden getrokken ten aanzien van zijn reflectieve vermogens en zelfinzicht. Dienaangaande constateert de IGZ dat dit aspect nog niet aan de orde is geweest in het supervisietraject en dat zij nadrukkelijk heeft gevraagd om dit alsnog te doen.
hijdienaangaande het initiatief zou nemen. Uit de door partijen overgelegde correspondentie (zie r.o. 3.1. onder i), n), q), s), u) en w)) blijkt dat [geïntimeerde] daartoe alle kans heeft gehad. Ook overigens blijkt daaruit dat het optreden van CHOB jegens [geïntimeerde] in overeenstemmening is geweest met het protocol ‘Vermeend disfunctionerende huisarts’.
De LCA heeft op grond hiervan geoordeeld, samengevat: (1) dat sprake is van structurele problemen, onverantwoorde zorg en het risico van schade voor de patiënten, en (2) dat niet is gebleken van een opening voor een verbetertraject, waardoor voor de toekomst structureel verantwoorde zorg kan worden geboden (zie r.o. 3.1. onder aa)).
heeft in reactie op het advies van de LCA kritiek geuit op de procesgang en op de inhoud van het advies. [geïntimeerde] heeft echter niet deugdelijk onderbouwd waarom de gevolgde procesgang - met een schriftelijke ronde en een mondelinge behandeling, een en ander met bijstand van een advocaat - hem niet in staat heeft gesteld om zijn standpunt duidelijk naar voren te brengen en voor zijn belangen op te komen.
In verband met [geïntimeerde] ’ kritiek op de inhoud van het LCA-advies (kenbaar uit zijn verweer tegen het voornemen van CHOB om over te gaan tot de opzegging van lidmaatschap en aansluitovereenkomst, aangehaald in r.o. 3.1. onder dd) overweegt het hof dat [geïntimeerde] grotendeels volstaat met een herhaling van eerder ingenomen standpunten en daarbij niet dan wel onvoldoende ingaat op de concrete bevindingen en conclusies van de LCA. In verband met het belangrijke punt van zijn medische verslaglegging volstaat [geïntimeerde] met de opmerking dat
‘de belangrijkste zaken vermeld zijn’. Die reactie oordeelt het hof onvoldoende, des te meer nu de desbetreffende kritiek van de LCA aansluit op de eerder door de IGZ geuite fundamentele kritiek op [geïntimeerde] ’ medische verslaglegging (zie. r.o. 3.1. onder j)).
‘wel bereid (is) tot discussie’en
‘wel degelijk zelfinzicht (vertoont)’). De mede op de mondelinge behandeling gebaseerde overwegingen en oordelen van de LCA worden daardoor onvoldoende weerlegd.
ernstigdisfunctioneert (zie o.m. mva in principaal hoger beroep nrs 59 en 64). In het verlengde daarvan heeft [geïntimeerde] bij herhaling gesteld dat aan zijn kant geen sprake is geweest van
structureeldisfunctioneren (zie o.m. p.v. cna in eerste aanleg p. 3, mvg in incidenteel hoger beroep nr. 100, pleitnota nr. 10).
[geïntimeerde] miskent daarmee dat uit de definitie van ‘disfunctioneren’ in het desbetreffende protocol van CHOB (zie r.o. 3.1. onder t)) volgt dat van disfunctioneren alleen sprake is in structurele situaties waarin, kort gezegd, ernstige zorg bestaat over het functioneren van de huisarts en de (mogelijk ernstige) gevolgen daarvan voor zijn patiënten. Uit het advies van de LCA (zie blz. 9 en 10) blijkt dat zij het handelen van [geïntimeerde] heeft getoetst aan deze definitie en aan de Toelichting op het VHN model protocol (welk protocol de basis vormt voor het CHOB-protocol, meer in het bijzonder aan de vier elementen die blijkens die toelichting centraal staan bij de omschrijving van disfunctioneren, te weten:
2. het moet gaan om onverantwoorde zorg, d.w.z. zorg die in negatieve zin afwijkt van hetgeen binnen de beroepsgroep gebruikelijk is;
3. door de problemen loopt de patiënt schade op, of bestaat het risico daarop; en
4. de huisarts is niet bereid tot discussie, vertoont geen zelfreflectie en/of is niet (meer) bij machte zelf de situatie ten goede te keren.’
3.5.8. Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat [geïntimeerde] , in het licht van het door CHOB gevoerde verweer en het beroep dat laatstgenoemde in dat kader heeft gedaan op, onder meer, de bevindingen van de IGZ en het advies van de LCA, onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld: (1) dat met betrekking tot de door CHOB als calamiteiten/klachten aangemerkte gebeurtenissen in 2013
geensprake is geweest van onverantwoorde zorg, en (2) dat op het punt van zijn (gebrek aan) zelfinzicht, reflectie en leervermogen in december 2014
geensprake was van disfunctioneren zonder uitzicht op verbetering. Evenmin heeft [geïntimeerde] deugdelijk gemotiveerd gesteld dat de oorzaak voor de verstoorde onderlinge samenwerking geheel, althans hoofdzakelijk moet worden gezocht bij CHOB.
In het licht hiervan komt het hof tot het oordeel dat in december 2014 van CHOB niet langer kon worden gevergd dat zij [geïntimeerde] ’ lidmaatschap en aansluitovereenkomst zou laten voortduren, zodat op dat moment voldoende zwaarwegende redenen bestonden voor beide opzeggingen.
‘een beslissing te nemen op grond van artikel 13 van het Protocol c.q. het model Protocol van de VHN, en een of meer van de in het (model) Protocol of de Aansluitovereenkomst van de CHP genoemde maatregelen te treffen.’[geïntimeerde] heeft gesteld dat uit dit advies volgt dat CHOB niet had mogen overgaan tot de opzegging van [geïntimeerde] ’ lidmaatschap en aansluitovereenkomst.
Het hof verwerpt dit standpunt, reeds omdat de LCA zowel verwijst naar artikel 13 van het Protocol van CHOB (zie r.o. 3.1. onder t)) als naar artikel 13 van het model-protocol van de VHN (zie r.o. 3.1. onder bb)). In deze laatste bepaling wordt als één van de te nemen maatregelen in geval van disfunctioneren uitdrukkelijk genoemd: de opzegging van de overeenkomst met de huisarts.
ultimum remedium. Hij heeft betoogd dat deze opzeggingen achterwege moeten blijven - naar het hof begrijpt: ook als sprake is van voldoende zwaarwegende redenen - als alternatieven aanwezig zijn die tegemoetkomen aan de bezwaren van CHOB (zie o.m. mva nrs 56 en 60). [geïntimeerde] heeft in dit verband gewezen op de mogelijkheid dat zijn diensten worden waargenomen dan wel dat hij zijn diensten afkoopt. In dat geval behoeft hij zelf geen diensten te verrichten binnen CHOB en kunnen zijn patiënten niettemin onverkort gebruik maken van de spoedeisende huisartsgeneeskundige zorg door CHOB, aldus [geïntimeerde] .
‘zeer bijzondere gevallen’.
Deze regeling moet, zoals CHOB ook heeft betoogd, worden begrepen tegen de achtergrond van het rechtskarakter van CHOB als coöperatie, waarin leden ten behoeve van andere leden (en hun patiënten) zorg verlenen, en de daaruit voortvloeiende solidariteitsgedachte. Hiermee valt, ook naar het oordeel van het hof, in beginsel niet te verenigen dat een huisarts lid is en blijft van CHOB, terwijl vast is komen te staan dat hij zelf niet bereid dan wel in staat is om in alle opzichten aan de (verder voor een huisarts niet uitzonderlijke) lidmaatschapsvereisten te voldoen.
Dat, zoals [geïntimeerde] nog heeft gesteld, ook andere huisartsen dan CHOB-leden zorg verlenen binnen de coöperatie doet hieraan niet af. Uit hetgeen partijen op dit punt hebben gesteld volgt dat het hier gaat om huisartsen die (nog) geen eigen praktijk hebben en/of die om andere praktische redenen niet in de positie zijn om lid te worden.
Het hof overweegt dienaangaande dat de beide opzeggingen door CHOB niet betekenen dat [geïntimeerde] wordt uitgesloten van de ‘markt’ voor spoedeisende huisartsenzorg in de avonden, weekenden en op feestdagen in de regio [regio] . Naar CHOB onvoldoende weersproken heeft gesteld, voorzien de relevante (beleids)regels en overeenkomsten immers ook in andere mogelijkheden om deze zorg te leveren (zoals door afspraken te maken met andere huisartsen over een waarneemregeling of door waarnemers in te huren).
Het hof overweegt verder dat [geïntimeerde] in eerste instantie zonder belemmering lid is kunnen worden van CHOB en dat daaraan een einde is gekomen om de hiervoor behandelde redenen die, per saldo, geheel in de sfeer van [geïntimeerde] liggen.
Om de laatste reden gaat het hof voorbij aan [geïntimeerde] ’ beroep op artikel 56 VWEU, en daarnaast en vooral, omdat is gesteld noch gebleken dat het geschil tussen partijen een internationale dimensie heeft, die tot de toepasselijkheid van de genoemde verdragsbepaling leidt.
CHOB heeft - terecht - met deze belangen rekening gehouden in de periode dat zij met [geïntimeerde] heeft getracht om te komen tot een verbetertraject. Toen dit niet lukte, mocht CHOB het belang van de kwaliteit van de door haar te verlenen zorg voorop stellen (zie onder meer het eerder genoemde arrest van de Hoge Raad van 28 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2445). Eventuele nadelige consequenties hiervan komen voor rekening van [geïntimeerde] , die in de periode vanaf 2011 voldoende kansen heeft gehad om de ontstane problemen, als lid van CHOB, aan te pakken en op te lossen.
In verband met [geïntimeerde] ’ patiënten overweegt het hof nog dat CHOB, onder meer ten overstaan van de voorzieningenrechter in het door [geïntimeerde] aangespannen kort geding (zie r.o. 3.1. onder ff)), heeft toegezegd dat patiënten die zich na 1 juli 2015 tot de huisartsenposten van CHOB wenden, gewoon zullen worden geholpen. In hoger beroep heeft CHOB gesteld dat zij patiënten van [geïntimeerde] , als hij geen aansluitovereenkomst (meer) heeft, waar het betreft de hulp in urgente gevallen niet anders zal behandelen dan patiënten van wel aangesloten huisartsen. [geïntimeerde] mag zonder aansluitovereenkomst zijn patiënten echter niet
actiefdoorverwijzen naar de huisartsenpost. Dat neemt volgens CHOB niet weg dat patiënten die zich (desondanks) bij de post melden, gewoon zullen worden behandeld (mvg in principaal hoger beroep nrs. 3.90 en 3.91). Het hof heeft geen reden om aan te nemen dat CHOB deze toezegging na het wijzen van dit arrest niet langer zal nakomen.
3.6.5. Gelet op het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat CHOB in december 2014 in de hiervoor behandelde zwaarwegende redenen voldoende aanleiding heeft mogen zien om [geïntimeerde] ’ lidmaatschap en aansluitovereenkomst op te zeggen.
Ten gevolge van deze opzeggingen is per 1 juli 2015 een einde gekomen aan de aansluitovereenkomst en aan [geïntimeerde] ’ lidmaatschap van CHOB. De vraag of dat lidmaatschap al eerder van rechtswege is geëindigd, omdat [geïntimeerde] toen niet langer voldeed aan het bepaalde in artikel 5 van de statuten, behoeft daarom geen beantwoording. In verband daarmee kan ook de hagro-kwestie, waaromtrent partijen uitgebreid hebben gedebatteerd, in het midden blijven.
[geïntimeerde] ’ beroep op de redelijkheid en billijkheid en hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd, doet niet af aan dit oordeel, omdat zijn desbetreffende stellingen in het voorgaande reeds zijn besproken en is gebleken dat zij niet afdoen aan het oordeel dat aan de opzeggingen (voldoende) zwaarwegende redenen ten grondslag hebben gelegen.
Slotsom
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en het door [geïntimeerde] gevorderde, inclusief de nevenvordering ter zake buitengerechtelijke kosten, alsnog afwijzen.
Het hof zal de nakosten begroten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden.
4.De uitspraak
€ 3.474,- aan salaris advocaat voor het principaal en het incidenteel hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;