Uitspraak
1.1. Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg en producties, ingekomen ter griffie op 21 juli 2017;
- het verweerschrift inclusief incidenteel hoger beroep met producties, ingekomen ter griffie op 13 september 2017;
- een brief van [verweerder] met productie 47, ingekomen ter griffie op 26 oktober 2017;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 april 2017;
3.De beoordeling
(...) U bent geschorst door cliënte. Cliënte heeft u conform de arbeidsovereenkomst gevraagd de spullen die u van cliënte onder u had, te weten een telefoon, een laptop en een externe harde schijf in te leveren.
“De auteur vraagt duidelijkheid over de vraag of met de «billijke vergoedingen» zoals opgenomen in de artikelen 7:681 BW en 7:682, derde, vierde en vijfde lid, BW hetzelfde type vergoeding is bedoeld als de vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen of nalaten zoals deze elders in het wetsvoorstel is opgenomen. Hierover bestaat in de literatuur discussie. Hierbij kan de regering bevestigen dat er sprake is van hetzelfde type vergoeding; in de artikelen 7:681 BW en 7:682, derde, vierde en vijfde lid, BW is er voor de daarin bedoelde specifieke gevallenreeds invulling gegeven aan de ernstige verwijtbaarheid.”(Kamerstukken I 2013/14, 33818, C, p. 113) [onderstreping hof].
Overigens volgt het hof [verweerder] niet in zijn betoog dat de ontbinding, gelet op de datum van de bestreden beschikking, eerst per 1 juni 2017 zou zijn uitgesproken. [verweerder] heeft op 25 januari 2017 een verzoekschrift tot vernietiging van de opzegging ingediend en er heeft een bevoegdheidsincident gespeeld dat in het kader van een verzoek tot ontbinding niet aan de orde zou zijn geweest. Tot slot neemt het hof in aanmerking dat [verweerder] geen recht heeft op een transitievergoeding en wel recht heeft op de gefixeerde vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 6.250,40 bruto.
Het verzoek van [verweerder] zal opnieuw worden toegewezen, in die zin dat Tibbaa zal worden veroordeeld tot betaling van bedrag van € 10.000,- bruto wegens billijke vergoeding en een bedrag van € 507,05 bruto als (compensatie voor) fiscale bijtelling over de periode van 26 oktober 2016 tot en met 12 november 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente zoals hierna te melden. De bestreden beschikking zal voor het overige worden bekrachtigd.
4.De beslissing
- een bedrag van € 5.000,- bruto wegens billijke vergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der verschuldigdheid tot aan de dag der voldoening;
- een bedrag van € 1.342,21 bruto ter zake van (compensatie voor) fiscale bijtelling over de periode van 26 oktober 2016 tot 13 december 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf laatstgenoemde datum tot de dag der voldoening; en