Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant] ,
[appellante] ,beiden wonende te [woonplaats] ,
5.Het verloop van de procedure
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord;
- de akte van [appellant] en [appellante] van 15 januari 2018 met producties;
- het pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd.
6.De beoordeling
Het document (hierna: de intentieverklaring; prod. 1 inleidende dagvaarding) luidt, voor zover van belang, als volgt:
16 september 2014 (prod. 7 inleidende dagvaarding) wordt vermeld (onder 2.4) dat de aangetroffen bodemverontreiniging wordt benoemd als ‘nieuw geval’ en dat in een dergelijk geval, onafhankelijk van de omvang, binnen afzienbare tijd verwijderd/gesaneerd dient te worden.
In het door [adviseur van appellanten] opgemaakte ‘Besprekingsverslag/voorstel’ (onderdeel van prod. 8 inleidende dagvaarding) wordt, onder meer, het volgende vermeld:
‘Doordat er een ingrijpende bodemvervuiling is geconstateerd, is er in eerste instantie een forse kink in de kabel gekomen voor zowel [tankstation] als de familie [appellant] . Was er in eerste instantie sprake van een overname van een “going concern”, nu zal er eerst een omvangrijke bodemsanering plaats moeten vinden (…). Los daarvan zal er onder de [laan] nog een grondvervuiling achterblijven en in het grondwater onder het tankstation nog een (rest)vervuiling.(…)In eerste instantie was een verkoopprijs overeengekomen van € 150.000,-. Doordat het tankstation voor de sanering verwijderd moet worden, moet op basis van een door Contrall opgestelde begroting gerekend worden met een herbouwwaarde van € 350.000,-. Het eerste voorstel van [tankstation] is dat zij het verschil uitkeren aan de familie [appellant] en zij het tankstation koopt voor € 1,00.(…)f. [appellant] stelt voor een bedrag op te nemen voor inkomensderving ad € 52.000 en een bedrag op te nemen ad € 50.000,- voor het minder waard worden van de verkochte grond met restvervuiling. Deze bedragen dienen te worden opgeteld bij de verrekening ten gunste van [appellant] .g. Door de heer [medewerker van geïntimeerde] is aangegeven dat [tankstation] altijd verantwoordelijk blijft voor zowel de nazorg, maar ook als onverhoopt vervuiling van onder de [laan] terugstroomt richting de grond van de familie [appellant] . (…)’
‘Bedankt voor je uitgebreide verslag. Onderstaand reageer ik op de meeste punten, op enkele zal ik het antwoord nog even schuldig moeten blijven, enerzijds omdat de beslissingsbevoegde nu op vakantie is en anderzijds omdat ik nog wacht op advies van onze jurist en [techniek] techniek.(…)Punt f. InkomstendervingIk zal dit moeten bespreken met de directie.Punt f. Waardevermindering Grond(…)Punt g. Verantwoordelijkheid restvervuilingDat [tankstation] altijd verantwoordelijk blijft voor de restvervuiling heb ik niet gezegd. Wel dat mij dat aannemelijk lijkt gezien de cases uit het verleden.Nu hierover bijgepraat te zijn door onze juridische afdeling blijkt het toch anders te liggen. Het is de intentie om het station te verkopen inclusief de restvervuiling.De verantwoording voor deze vervuiling in de toekomst gaat daarmee dus over naar de nieuwe eigenaar. (…)’
‘
In juni 2013 sprak [geïntimeerde] (…) met u de intentie uit om het [tankstation] Tankstation aan de [adres] te [plaats] in de huidige staat aan u te verkopen voor een bedrag van € 150.000,00.Na de noodzakelijke onderzoeken bleek dat de huidige staat tevens een ernstig vervuilde staat betrof, dit door toedoen van een niet eerder bekend zijnde bodemvervuiling. (…)U heeft aangegeven het tankstation in deze staat niet te kunnen aanvaarden, daar heeft [geïntimeerde] begrip voor. (…)Omdat de [tankstation] Retail afdeling medio 2015 wordt opgeheven en er geen opvolging meer gegeven kan worden aan milieutechnische aspecten van voormalige [tankstation] tankstations zal [geïntimeerde] het tankstation alleen verkopen inclusief de verantwoordelijkheid voor de restvervuiling die na de sanering overblijft.Omdat wettelijk is geregeld dat de partij die de sanering op zich neemt ook verantwoordelijk blijft voor de restvervuiling, zal na de sanering, aan de hand van het dan opgestelde evaluatie rapport, door [geïntimeerde] en de koper een beschikking gevraagd worden(…)Naar aanleiding van de tussen u en de heer [medewerker van geïntimeerde] gevoerde onderhandelingen kunnen wij u het volgende aanbod doen voor de overname van ons [tankstation] tankstation [plaats] . (…)• [geïntimeerde] verkoopt het tankstation [tankstation] [plaats] inclusief grond en opstallen aan u voor € 1,00 (…).• [geïntimeerde] betaalt aan u een bedrag van € 200.000,00 exclusief BTW voor herbouw van het shopje en de pompinstallatie met vloeistofdichte bestrating en luifel.• [geïntimeerde] betaalt aan u een bedrag van € 25.000,00 exclusief BTW voor inkomsten derving tijdens de sanering.• [geïntimeerde] betaalt aan u een bedrag van € 26.625,00 exclusief BTW voor de verwachte monitoringskosten in de 10 jaren na de sanering.• U tekent een onherroepelijke volmacht tot wijziging van de tenaamstelling op uw naam van de beschikking op het evaluatierapport(…)Genoemde condities zijn onder voorwaarde dat u op voorhand volledig akkoord bent met de op uw naam gestelde verantwoordelijkheid van de restvervuiling (…).’
‘Het voorstel van [tankstation] , zoals verwoord in bovenstaande brief[van 18 december 2014, hof]
aan de familie [appellant] , is in breed verband met meerdere specialisten besproken.(…)De conclusie is dat het in eerste instantie een redelijk voorstel lijkt, maar dat er wel een groot struikelblok in schuilt. Dit betreft het feit dat de familie [appellant] bij akkoord een onherroepelijke volmacht tot wijziging van de tenaamstelling op haar naam moet ondertekenen.(…)Na alles in overweging te hebben genomen, kan de familie [appellant] dan ook niet anders dan de aanbieding in deze vorm naast zich neerleggen.Uiteraard is men bereid constructief met [tankstation] mee te denken over een andere oplossing en dit nader te bespreken. Daarbij zal dan wel namens [appellant] de betreffende milieu-jurist aanwezig zijn, waarbij het ook praktisch zou zijn dat daar dan ook een beslissingsbevoegde namens [tankstation] bij aanwezig is.(…)’
‘Na een aantal milieuonderzoeken bleek dat de bodem van het tankstation ernstig vervuild was, dit door toedoen van een niet eerder geconstateerde lekkage.U hebt aangegeven het tankstation niet in deze staat te kunnen aanvaarden. Dat betekent dat u terug kwam op de gemaakte afspraken in de getekende intentie.[geïntimeerde] heeft vervolgens een saneringsplan laten opstellen (…). Tevens hebben wij, onverplicht, met u een voorstel besproken om de verkoop van het station voor u acceptabeler te maken. (…) Vanwege onder andere deze verder voor uw verantwoording komende restvervuiling heeft u ook dit voorstel geweigerd (…). [geïntimeerde] heeft van u of uw adviseur geen tegenvoorstel mogen ontvangen.Hierbij delen wij u mede dat wij de intentie ontbinden.Inmiddels is [geïntimeerde] (…) gestart met het zoeken van een andere potentiële koper die het station van ons in de huidige staat overneemt. Mocht dit gerealiseerd worden, dan zullen al uw exploitatie rechten worden gerespecteerd.(…)’
heeft hierop steeds geantwoord (cva prod. 7, 9 en 11), samengevat en voor zover van belang, dat zij zich niet gebonden acht aan de intentieverklaring, die geen overeenkomst behelst, noch aan de aanbieding van 18 december 2014.
primair: dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld: (1) tot levering van het perceel [adres] te [plaats] , uiterlijk op 1 december 2015, vrij van bodemverontreiniging en voorzien van de thans aanwezige opstallen, tegenover betaling door [appellant] en [appellante] van € 150.000,- k.k., deze veroordeling op straffe van verbeurte van een dwangsom, en (2) tot betaling van schadevergoeding wegens (bedrijfs)schade tijdens de sanering, deze schade nader op te maken bij staat;
subsidiair: (1) dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot levering van het perceel [adres] te [plaats] , uiterlijk op 15 december 2015, in de huidige vervuilde toestand en voorzien van de thans aanwezige opstellen, deze veroordeling op straffe van verbeurte van een dwangsom, (2) dat de gevolgen van de koopovereenkomst van 27 juni 2013 worden gewijzigd, aldus dat het nadeel voor [appellant] en [appellante] als gevolg van de levering van een verontreinigd perceel, te begroten op € 1.313.000,-, wordt weggenomen, met veroordeling van [geïntimeerde] om dit bedrag bij de levering te betalen aan [appellant] en [appellante] , en (3) dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding wegens (bedrijfs)schade tijdens de sanering, deze schade nader op de maken bij staat;
meer subsidiair: dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld tot vergoeding van de schade die [appellant] en [appellante] lijden en zullen lijden als gevolg van de omstandigheid dat [geïntimeerde] niet in staat is om aan [appellant] en [appellante] het perceel [adres] te [plaats] , vrij van bodemverontreiniging, te leveren, voorzien van de thans aanwezig opstallen, deze schade nader op te maken bij staat.
1) Partijen zijn in de intentieverklaring overeengekomen dat het tankstation zal worden verkocht aan [appellant] en [appellante]
‘in de huidige staat’, met de toevoeging dat, als de statutair directeur goedkeuring heeft gegeven, [geïntimeerde] de koopaktes zal laten opstellen en opdracht zal geven voor een bodemonderzoek. Toen die toestemming is gegeven, is de intentieverklaring verworden tot een overeenkomst. [geïntimeerde] diende daarom aan [appellant] en [appellante] een tankstation te leveren in de staat zoals die was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst en [appellant] diende het tankstation aldus te aanvaarden.
2) De vraag is wat wordt bedoeld met
‘in de huidige staat’. Naar de letter van de overeenkomst rustte op [geïntimeerde] niet de verplichting om het tankstation vrij van bodemverontreiniging te verkopen [lees; leveren, hof]. Partijen hebben verder verklaard in het geheel geen rekening te hebben gehouden met bodemverontreiniging, zodat ook op basis van de verklaringen van partijen over en weer niet geoordeeld kan worden dat zij met de formulering
‘huidige staat’eigenlijk bedoelden
‘onvervuilde staat’. De primaire vordering wordt daarom afgewezen.
3) Van een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst op grond van artikel
6:230 lid 2 BW kan geen sprake zijn, nu de overeenkomst niet langer bestaat. Op [appellant] en [appellante] rustte de verplichting om het tankstation in vervuilde staat te aanvaarden. Uit de mededelingen van [appellant] kon [geïntimeerde] afleiden dat [appellant] in de nakoming van deze verplichting zou tekortschieten. Aldus was [appellant] in verzuim en mocht [geïntimeerde] de overeenkomst ontbinden. De subsidiaire vordering wordt daarom eveneens afgewezen.
[appellant] en [appellante] hebben daarbij hun eis verminderd, in die zin dat zij de subsidiaire vorderingen hebben laten vervallen, zodat thans ter beoordeling voorliggen de primaire en de meer subsidiaire (inmiddels: subsidiaire) vordering zoals weergegeven in r.o. 6.2.1.
Deze grieven lenen zich voor een gezamenlijke behandeling.
6.3.4. Het hof stelt verder voorop dat, als gevolg van het vervallen van de oorspronkelijke subsidiaire vordering, niet langer relevant is of bij het sluiten van de overeenkomst sprake is geweest van enige vorm van dwaling in de zin van artikel 6:228 BW.
‘het [tankstation] tankstation [naam tankstation] aan de [adres] te [plaats] in de huidige staat’.De eerste vraag die vervolgens beantwoording behoeft is, welke betekenis toekomt aan de clausule
‘in de huidige staat’.
Deze vraag dient te worden beantwoord aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
De uitleg van de clausule dient te geschieden in het licht van de omstandigheden ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst, in mei-juli 2013, maar niet uitgesloten is dat ook wordt gelet op voor de uitleg van de clausule relevante omstandigheden van latere datum. Dit is met name van belang als het gedrag van partijen ná het sluiten van de overeenkomst een aanwijzing zou bieden omtrent de wijze waarop zij de clausule hebben opgevat en/of omtrent hetgeen zij daarmee hebben beoogd (zie o.m. HR 20 mei 1988, ECLI:NL:HR:1988:AD0323; HR 20 mei 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1368; HR 12 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9429).
De stelplicht en, bij voldoende betwisting, de bewijslast ter zake de uitleg van
‘in de huidige staat’liggen bij [appellant] en [appellante] nu zij zich beroepen op de rechtsgevolgen van de door hen gestelde feiten en ingenomen standpunten.
‘in de huidige staat’gesteld dat [medewerker van geïntimeerde] tijdens de eerste bespreking over de eventuele verkoop van het tankstation heeft gezegd dat het tankstation vrij van bodemvervuiling zou worden overgedragen. Beide partijen gingen ervan uit dat de ondergrond niet vervuild was. Daarom zijn geen afspraken gemaakt voor het geval de ondergrond niet schoon zou blijken te zijn. [geïntimeerde] zou een schone grond-verklaring geven aan [appellant] en [appellante] . [medewerker van geïntimeerde] heeft gezegd dat hij daarvoor zou zorgen. De schone grond-verklaring was van belang voor [appellant] en [appellante] , omdat zij anders de benodigde financiering niet rond zouden krijgen. [geïntimeerde] nam de verplichting op zich om een bodemonderzoek uit te laten voeren, om daarmee aan te tonen dat er geen bodemvervuiling was.
[appellant] en [appellante] mochten uit dit een en ander in mei en juni 2013 afleiden dat [geïntimeerde] zich verplichtte om het tankstation zonder bodemvervuiling aan hen te leveren. Ook de overeengekomen prijs van € 150.000,- wijst erop dat [geïntimeerde] een tankstation met niet-vervuilde ondergrond had verkocht en diende te leveren.
Het bodemonderzoek heeft vervolgens aan het licht gebracht dat de ondergrond van het tankstation wél vervuild is. [geïntimeerde] was daarvan op de hoogte toen haar directeur in juli 2014 goedkeuring verleende voor de verkoop. [appellant] en [appellante] zijn pas op de hoogte geraakt van de vervuiling toen zij in augustus 2014, door tussenkomst van de notaris, het eerste onderzoeksrapport ontvingen. Zij hebben [geïntimeerde] toen meteen gewezen op de toegezegde schone grond-verklaring.
Nadat was gebleken dat de ondergrond van het tankstation sterk vervuild was, hebben partijen overlegd. De insteek van [geïntimeerde] was aanvankelijk dat [appellant] en [appellante] in dezelfde toestand zouden worden gebracht als wanneer de koopovereenkomst wél zonder problemen had kunnen worden nagekomen: [geïntimeerde] zou voor haar rekening saneren, zou [appellant] en [appellante] een vergoeding betalen voor de sloop en herbouw van het tankstation en zou een vergoeding betalen voor de winstderving tijdens de sanering. Dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen over een aanpassing van de koopovereenkomst in het licht van de geconstateerde vervuiling is uitsluitend het gevolg van de risico’s van na de sanering achterblijvende restvervuiling, welke risico’s [geïntimeerde] uiteindelijk (en in strijd met eerdere toezeggingen door [medewerker van geïntimeerde] ) geheel bij [appellant] en [appellante] wilde leggen.
Uit dit een en ander volgt volgens [appellant] en [appellante] dat
‘in de huidige staat’moet worden uitgelegd als
‘in onvervuilde staat’, waaruit volgt dat [geïntimeerde] gehouden was en is om een tankstation met niet-vervuilde ondergrond te leveren.
In de intentieverklaring is sprake van
‘in de huidige staat’. Dat slaat op de verouderde tanks, pompen, branding
et ceteraen behelst geen garantie dat de ondergrond niet vervuild is (pv cna eerste aanleg). Onder
‘et cetera’valt ook de bodemvervuiling (mva nr. 35).
Dat in de verklaring sprake is van een door [geïntimeerde] op te dragen bodemonderzoek doet hieraan niet af. Daaruit mag niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] eventuele bodemvervuiling dient te saneren. Het doen van een bodemonderzoek is, als nulmeting, gebruikelijk bij de verkoop van een tankstation.
[medewerker van geïntimeerde] heeft geen schone grond-verklaring en ook geen schone grond toegezegd. Partijen hebben ook niet afgesproken dat de koop niet zou doorgaan als geen schone grond-verklaring zou kunnen worden afgegeven. Niemand heeft er in mei-juni 2013 bij stilgestaan dat de ondergrond van het tankstation vervuild zou kunnen zijn. Als de ondergrond van het tankstation schoon was geweest, was een schone grond-verklaring afgegeven; dat is wat [medewerker van geïntimeerde] heeft toegezegd. Die toezegging is gedaan, uitgaande van de veronderstelling dat er geen bodemverontreiniging zou zijn. Als [geïntimeerde] had geweten van de bodemverontreiniging, dan had zij geen (verklaring van) schone grond in het vooruitzicht gesteld.
De koopprijs is bepaald op € 150.000,-. Daarbij is uitgegaan van de boekwaarde van het tankstation. Die waarde staat los van de eventuele aanwezigheid van schone of vervuilde ondergrond.
Dat geen levering met niet-vervuilde ondergrond is overeengekomen blijkt ook uit feit dat nadat de bodemvervuiling aan het licht was gekomen, nader overleg is gevoerd en nadere voorstellen zijn gedaan, aldus nog steeds [geïntimeerde] .
Daarvan uitgaande komt aan de uitspraak dat het tankstation zonder bodemvervuiling zou worden overgedragen, als die uitspraak al zou zijn gedaan door [medewerker van geïntimeerde] , geen speciaal belang toe. Zonder nadere toelichting, die [appellant] en [appellante] niet hebben gegeven, kan daaruit in elk geval niet worden afgeleid dat [medewerker van geïntimeerde] aldus, namens [geïntimeerde] , een speciale eigenschap van het verkochte heeft toegezegd, laat staan dat dienaangaande garanties zijn afgegeven.
Gelet op de overtuiging die over en weer bestond, is ook te begrijpen dat in de intentieverklaring geen speciale afspraken zijn neergelegd voor het geval de ondergrond toch vervuild zou blijken te zijn. Ook daaruit kan zonder nadere toelichting, die beide partijen niet hebben gegeven, niets worden afgeleid omtrent de eigenschappen die het verkochte zou moeten hebben ten tijde van de levering.
Nu partijen ervan uit gingen dat de grond niet vervuild was, komt ook aan de afspraak inzake het bodemonderzoek geen speciaal belang toe. Voor [appellant] en [appellante] was het bodemonderzoek een noodzakelijke stap om te komen tot de voor hen (in verband met de te verkrijgen financiering) essentiële schone grond-verklaring. Voor [geïntimeerde] was het bodemonderzoek wenselijk als nulmeting, om inzake de staat van de ondergrond van het tankstation geen onduidelijkheid te laten bestaan en daardoor de kans op complicaties ná de levering te minimaliseren. Deze beide doelstellingen komen niet met elkaar in strijd en passen in het door beide partijen geschetste kader, waarin in mei-juli 2014 geen twijfels bestonden omtrent de (niet-vervuilde) staat van de ondergrond van het tankstation.
weltoe aan de stellingen van [appellant] en [appellante] inzake de koopprijs van het tankstation c.a.
Volgens [appellant] en [appellante] mochten zij (ook) uit de overeengekomen koopprijs ad
€ 150.000,- afleiden dat [geïntimeerde] zich verplichtte om een tankstation zonder bodemvervuiling aan hen te leveren. [geïntimeerde] heeft hier tegenover uitsluitend (en als zodanig onbetwist) gesteld dat de koopprijs was gebaseerd op de boekwaarde van het tankstation.
Deze laatste stelling is niet ter zake doende, ervan uitgaande dat de boekwaarde destijds betrekking had op een tankstation met niet-vervuilde ondergrond. Dat dit het geval is geweest, volgt afdoende uit de gang van zaken na het ontdekken van de bodemvervuiling. Toen is namelijk gebleken dat het tankstation met - bekend - vervuilde ondergrond in en na mei 2014 een geheel andere waarde had, ook voor [geïntimeerde] .
Dat blijkt in de eerste plaats uit het aanbod dat [geïntimeerde] op 18 december 2014 heeft gedaan aan [appellant] en [appellante] (zie r.o.3.1 onder l)), dat erop neerkomt dat het tankstation met vervuilde ondergrond zou worden geleverd onder bijbetaling door [geïntimeerde] van € 251.624,- (de BTW buiten beschouwing gelaten). Het grote verschil in waarde/koopprijs, ook in de optiek van [geïntimeerde] , blijkt ook uit de voorwaarden waarop zij het tankstation in maart 2015 heeft verkocht en geleverd aan [de vennootschap 2] , die neerkomen op een bijbetaling door [geïntimeerde] van € 300.000,- (zie r.o. 3.1. onder p)). Voor de duidelijkheid wijst het hof erop dat in beide genoemde bedragen is verdisconteerd dat sanering op korte termijn noodzakelijk zou zijn en dat de koper het risico van na de sanering nog resterende vervuiling op zich zou nemen.
Zoals in het voorgaande is gebleken, zijn partijen in mei-juli 2014 uitgegaan van een niet-vervuilde ondergrond. Zowel [geïntimeerde] als [appellant] en [appellante] waren echter kundig en ervaren genoeg om te beseffen dat de waarde van het tankstation een geheel andere zou zijn, uitgaande van een vervuilde ondergrond; iets anders is gesteld noch gebleken.
Toen onder die omstandigheden een koopprijs van € 150.000,- werd overeengekomen, mochten [appellant] en [appellante] daaruit afleiden dat aan hen een tankstation met niet-vervuilde ondergrond werd verkocht en zou worden geleverd.
[appellant] en [appellante] hebben toen, nog niet op de hoogte van de omvang van de vervuiling, de schone grond-verklaring aan de orde gesteld (zie r.o. 3.1. onder h)). In een later stadium hebben zij, beter geïnformeerd, aangegeven niet, althans niet zonder meer aan de levering te zullen meewerken. [geïntimeerde] heeft aangegeven begrip te hebben voor dit standpunt (zie de desbetreffende passage in de brief van [geïntimeerde] van 18 december 2010, r.o. 3.1. onder l)).
heeft zich op dat moment dus
nietop het standpunt gesteld dat [appellant] en [appellante] waren gehouden om het tankstation in de staat waarin het op dat moment verkeerde, dus met een vervuilde ondergrond, af te nemen tegen betaling van € 150.000,-. [geïntimeerde] heeft toen in dat verband ook geen beroep gedaan op de clausule
‘in de huidige staat’.
Partijen hebben, in tegendeel, uitgebreid gesproken over de ontstane situatie en ook [geïntimeerde] heeft toen tot uitgangspunt genomen dat zij het tankstation alsnog zou leveren aan [appellant] en [appellante] en daarbij de gevolgen van de bodemvervuiling en de sanering in financiële zin geheel voor haar rekening zou nemen. Daaraan doet niet af dat [geïntimeerde] daarbij (uiteindelijk) niet óók wilde instaan voor de mogelijk nadelige gevolgen van na de sanering nog resterende bodemvervuiling.
Uit deze gang van zaken volgt naar het oordeel van het hof des te meer dat in de loop van 2014 ook voor [geïntimeerde] heeft vastgestaan dat zij een tankstation met niet-vervuilde ondergrond aan [appellant] en [appellante] had verkocht en diende te leveren.
Dat levering
‘in de huidige staat’was overeengekomen deed daaraan niet af. Die clausule sloeg, zoals [geïntimeerde] zelf heeft gesteld in eerste aanleg, (uitsluitend) op de kennelijk wat verouderde staat van het tankstation als zodanig.
Dit betekent dat grief 1, die betrekking heeft op het andersluidende oordeel van de rechtbank, slaagt.
De onderhandelingen die vervolgens zijn gevoerd, hebben niet tot het resultaat van een herziene/nieuwe koopovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [appellant] en [appellante] geleid.
Uit de stellingen van partijen over en weer en uit de correspondentie waarop zij zich beroepen kan niet worden afgeleid dat [geïntimeerde] dan wel [appellant] en [appellante] zich in deze onderhandelingen onredelijk hebben opgesteld. Voor het standpunt van [geïntimeerde] dat zij, gegeven haar wens om niet langer bij het tankstation betrokken te zijn, het risico van na de sanering nog restende vervuiling niet wilde dragen, kan begrip worden opgebracht. Dat geldt ook voor het standpunt van [appellant] en [appellante] dat zij dit laatste risico - van onbekende omvang - niet zonder meer voor hun rekening konden nemen, gelet op de rechtsvorm (een vennootschap onder firma) waarin zij het tankstation tot dan toe exploiteerden.
Mede gelet hierop kan de e-mail namens [appellant] en [appellante] van 14 januari 2015 (zie
r.o. 3.1. onder m)), anders dan [geïntimeerde] heeft gesteld, niet worden gezien als het eenzijdig afbreken van de onderhandelingen door [appellant] en [appellante] in reactie op een zonder meer afdoende aanbod van [geïntimeerde] . Dat geen sprake was van het afbreken van de onderhandelingen door [appellant] en [appellante] volgt overigens ook uit het slot van de e-mail, waarin wordt aangedrongen op de aanwezigheid van een beslissingsbevoegde namens [geïntimeerde] bij de vervolgbespreking, tot het houden waarvan [appellant] en [appellante] de bereidheid uitspreken.
De opstelling van [appellant] en [appellante] in januari 2015 vormde daarom geen rechtvaardiging voor [geïntimeerde] om de onderhandelingen harerzijds eenzijdig af te breken, zoals zij heeft gedaan in haar brief van 18 februari 2015 (zie r.o. 3.1. onder n)). Nu op [geïntimeerde] de verplichting rustte om een tankstation met schone ondergrond te leveren, had zij evenmin grond om de - inmiddels koopovereenkomst geworden - intentieverklaring te ontbinden. De ontbindingsverklaring in de genoemde brief van 18 februari 2015 heeft dan ook geen werking gehad.
Dit alles betekent dat ook grief 2,die betrekking heeft op de andersluidende oordelen van de rechtbank, slaagt.
[appellant] en [appellante] hebben tijdens het pleidooi in hoger beroep nog gesteld dat de nieuw opgekomen omstandigheid dat de ondergrond van het tankstation niet behoeft te worden gesaneerd (zie r.o. 3.1. onder r)) waarschijnlijk zal beteken dat het tankstation c.a. weer zal worden terug geleverd aan [geïntimeerde] , maar hebben die stelling, in het licht van hetgeen [geïntimeerde] daartegen heeft aangevoerd, onvoldoende onderbouwd.
Mede gelet hierop hebben [appellant] en [appellante] onvoldoende toegelicht waarom de levering van door [geïntimeerde] aan [appellant] en [appellante] van het aan [de vennootschap 2] toebehorende tankstation c.a.
nietonmogelijk is. Dit betekent dat de primaire vordering van [appellant] en [appellante] (zie r.o. 6.2.1.) niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Dat is anders met de (inmiddels) subsidiaire schadevergoedingsvordering. In verband daarmee is in de eerste plaats van belang dat uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerde] is tekortgeschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenis tot levering van het tankstation in de overeengekomen staat en dat nakoming moet worden geacht blijvend onmogelijk te zijn. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat deze tekortkoming heeft geleid (en mogelijk nog zal leiden) tot schade bij [appellant] en [appellante] . Het hof zal de subsidiaire vordering daarom toewijzen.
€ 10.286,- terug te betalen aan [appellant] en [appellante] .
7. De uitspraak
€ 3.576,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep;