3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[verweerster] is een bedrijf met ongeveer 200 medewerkers en is onderdeel van de beursgenoteerde onderneming [Holdings Inc.] Holdings Inc. Zij verkoopt en distribueert kappers- en schoonheidsproducten.
[appellant] is geboren op [geboortedatum] 1948. Hij is op 1 augustus 1991 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van [verweerster] . In verband met het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd is de arbeidsovereenkomst van [appellant] bij beschikking van 26 april 2013 per 30 april 2013 ontbonden.
Partijen zijn daarna drie overeenkomsten voor bepaalde tijd aangegaan, voor de periode 1 mei 2013 tot en met 31 december 2013, het kalenderjaar 2014 en het kalenderjaar 2015.
Op 3 juni 2015 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [appellant] en mevrouw
[toenmalig CEO] , destijds zijn leidinggevende en toenmalig CEO van [verweerster] . Het betrof een “Performance & Development Review”. Het verslag dat van dit gesprek is opgemaakt en door [toenmalig CEO] en [appellant] op 3, respectievelijk 4 juni 2015 is ondertekend, vermeldt onder meer:
“
Career potential and Development
[roepnaam appellant] is een zeer waardevolle medewerker die zijn taken absoluut naar behoren uitvoert. Ik ben heel tevreden over zijn performance en houding. Rekening houdende met de leeftijd van 67 jaar wil [roepnaam appellant] 4 dagen blijven werken in huidige functie en met huidige werkzaamheden tot minstens 1 aug 2016: akkoord. Dan is hij 25 jaar in dienst. Erna opnieuw samen evalueren en bespreken. Contract voor bepaalde duur loopt af per 31/12/2015. Erna zou er een contract voor onbepaalde duur moeten worden opgemaakt. Over het voortduren van de samenwerking is er noch vanuit [plaats] , noch vanuit het lokaal [lokaal] enige twijfel. Het type contract dient echter nog te worden besproken. Dit zal gebeuren tijdens Q3/4 en komen we bij [roepnaam appellant] op terug voor begin van FY16. Gezien de samenwerking binnen enkele jaren eindig is, is het belangrijk dat we de overdracht beginnen in te regelen. Dit wordt een taak het komend boekjaar. (…)”
[verweerster] heeft in december 2015 een vierde overeenkomst voor bepaalde tijd aan [appellant] aangeboden. [appellant] heeft daar bezwaar tegen gemaakt. Hij heeft de overeenkomst vervolgens ondertekend en deze vergezeld doen gaan van een brief van 17 december 2015 waarin hij onder meer laat weten:
“
Ik heb aangegeven dat het mij bevreemdt dat ik nu een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangeboden krijg. Immers is mij aangegeven, door onze toenmalige country manager Mevr. [toenmalig CEO] , dat ik een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou krijgen per 1 januari 2016. Dit alles schriftelijke vastgelegd en ondertekend in een “Verslag samenwerking” d.d. 03 juni 2015. Ik teken nu deze overeenkomst om mijn werkzaamheden voort te kunnen zetten in goede harmonie. Echter merk ik uitdrukkelijk op dat ik het recht voorbehoud aanspraak te maken op een toezegging voor de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd mocht er in augustus 2016 geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd volgen. Jullie kunnen er dus niet vanuit gaan dat ik met de akkoordverklaring afstand doe van mijn recht op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.”
Bij email van 22 december 2015 heeft de heer [HR manager] , Human Resources Manager van [verweerster] , aan [appellant] laten weten dat er geen sprake is van een toezegging dat hij een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou krijgen.
Bij brief van 17 maart 2016 heeft [verweerster] aan [appellant] onder meer laten weten:
“
Hierbij bevestigen wij, dat wij de arbeidsovereenkomst, aangevangen op 1 mei 2013, beëindigen op 31 augustus 2016.”
3.2.1.In de procedure in eerste aanleg verzocht [appellant] de kantonrechter - kort gezegd - primair om de opzegging te vernietigen en [verweerster] te veroordelen om [appellant] toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, met veroordeling tot betaling van het salaris en de emolumenten vanaf 31 augustus 2016. Subsidiair diende hij verzoeken in met betrekking tot het concurrentiebeding en/of het relatiebeding. Daarnaast verzocht hij primair en subsidiair om veroordeling van [verweerster] tot betaling van een gratificatie, de wettelijke rente en de proceskosten.
3.2.2.De verzoeken met betrekking tot het concurrentie- en/of relatiebeding, alsook met betrekking tot de gratificatie, spelen in hoger beroep geen rol meer. Tegen de beslissingen van de kantonrechter daaromtrent is geen (incidenteel) hoger beroep ingesteld.
3.2.3Aan het verzoek om (kort gezegd) de opzegging te vernietigen heeft [appellant] ten grondslag gelegd dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hij voert primair aan dat deze tot stand is gekomen op basis van een uitdrukkelijke en onvoorwaardelijke toezegging door mevrouw [toenmalig CEO] . Voor het geval de rechter hem daarin niet zou volgen, heeft hij subsidiair aangevoerd dat op grond van de ketenregeling op basis van zowel artikel 7:668a lid 1 onder a BW als op basis van artikel 7:668a lid 1 onder b BW sprake is van een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Meer subsidiair heeft hij zich erop beroepen dat op 17 december 2015 een vierde overeenkomst voor bepaalde tijd is gesloten en aangezien deze datum is gelegen vóór ingang van de Wet Werken na de AOW-gerechtigde leeftijd, betekent dit in zijn visie dat die wet niet van toepassing is en er dus een overeenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen. Meest subsidiair heeft hij aangevoerd dat naar redelijkheid zou moeten worden geoordeeld dat de overeenkomst is geconverteerd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd, omdat niet is voorzien in de situatie dat het moment van conversie zou samenvallen met het moment waarop laatstgenoemde wet ingaat.
3.2.3.[verweerster] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In de tussenbeschikking van 26 januari 2017 heeft de kantonrechter [appellant] opgedragen te bewijzen dat mevrouw [toenmalig CEO] hem onvoorwaardelijk een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft toegezegd. Verder heeft hij overwogen dat het subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair aangevoerde niet opgaat en dus niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
3.3.2.In de eindbeschikking van 28 juli 2017 heeft de kantonrechter [appellant] niet in de bewijslevering geslaagd geacht. Hij heeft het verzoek tot (kort gezegd) vernietiging van de opzegging afgewezen. Verder heeft hij het tussen partijen overeengekomen concurrentiebeding vernietigd en [verweerster] veroordeeld tot betaling van de gratificatie. De kantonrechter heeft tot slot beslist dat ieder van partijen de eigen proceskosten dient te dragen.