ECLI:NL:GHSHE:2018:65

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 januari 2018
Publicatiedatum
11 januari 2018
Zaaknummer
200.221.252_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst op grond van ongeschiktheid en opzegverbod wegens ziekte

In deze zaak gaat het om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen [appellante], een keukenassistent bij Stichting Laurentius Ziekenhuis, en haar werkgever. [appellante] is sinds 1997 in dienst en heeft in de loop der jaren verschillende problemen ondervonden met haar functioneren, vooral na een reorganisatie in 2008 die meer zelfstandigheid vereiste van de keukenassistenten. Ondanks diverse gesprekken en begeleiding, waaronder een onderzoek door bureau Thaeles, bleek [appellante] niet in staat om aan de vereisten van haar functie te voldoen. In januari 2017 heeft Laurentius Ziekenhuis een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ingediend, wat door de kantonrechter is toegewezen. [appellante] heeft in hoger beroep verzocht om herstel van de arbeidsovereenkomst of, subsidiair, om een transitievergoeding en een billijke vergoeding. Het hof heeft geoordeeld dat er voldoende gronden zijn voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst, omdat [appellante] ongeschikt was voor haar functie en het opzegverbod wegens ziekte niet van toepassing was. Het hof heeft de transitievergoeding verhoogd naar € 10.639,67, maar heeft het verzoek om een billijke vergoeding afgewezen. De proceskosten zijn voor rekening van [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 11 januari 2018
Zaaknummer : 200.221.252/01
Zaaknummer eerste aanleg : 5859367 / AZ VERZ 17-69
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als [appellante] ,
advocaat: mr. A. Kara te Maastricht,
tegen
Stichting Laurentius Ziekenhuis [vestigingsnaam] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna aan te duiden als Laurentius Ziekenhuis,
advocaat: mr. P.J.W.M. Theunissen te Roermond.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 12 mei 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg (zonder proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg) en producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2017;
  • het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 september 2017;
  • het V6 formulier van [appellante] met bijlage 5 en 6, ingekomen ter griffie op 17 november 2017;
- de op 24 november 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Kara;
- namens Laurentius Ziekenhuis mevrouw [HRM adviseur] , HRM adviseur, en de heer [teamleider catering] , teamleider catering, bijgestaan door mr. Theunissen.
- de ter zitting door mr. Kara overgelegde pleitnota.
2.2.
Bij het ingediende beroepschrift ontbreekt bijlage 4. Het hof heeft [appellante] vóór de zitting in de gelegenheid gesteld deze bijlage alsnog te overleggen, echter [appellante] heeft dit niet gedaan.
2.3.
Het hof heeft bij het sluiten van de zitting een datum voor beschikking bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken (met uitzondering van bijlage 4).

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.1.1.
[appellante] , geboren op [geboortedatum] 1972, is op 1 maart 1997 bij Laurentius Ziekenhuis in dienst getreden in de functie van keukenassistent. Zij was op het laatst werkzaam als assistent in de afwaskeuken en ontving een loon van € 1.097,50 bruto per maand, exclusief vakantiegeld en overige emolumenten.
3.1.2.
In 2008 is de werkwijze in de keuken veranderd en werd van de medewerkers meer zelfstandigheid verlangd. Bij aanhangsel van de arbeidsovereenkomst d.d. 21 september 2009 zijn partijen met ingang van 1 augustus 2009 een nieuwe functieomschrijving overeengekomen. In de functieomschrijving staat bij de hoofdtaken en activiteiten van de keukenassistent het volgende vermeld:
“1) Assisteert bij het bereiden van maaltijden en bereidt gedeeltelijk zelfstandig maaltijden.
2) Maakt de keuken schoon.
3) Portioneert maaltijden aan de lopende band.
4) Registreert de werkzaamheden conform HACCP.
5) Bevoorraadt de broodserveerwagens.
6) Controleert voorraden.
7) Verstrekt maaltijden in het personeelsrestaurant indien dit noodzakelijk is.
8) Ontvangt en controleert goederen / producten, controleert op houdbaarheidsdatum enordend producten op houdbaarheid en soort in de koeling.9) Indien nodig het assisteren bij het afwassen van serviesgoed.”Bij de functie-eisen staat bij zelfstandigheid het volgende vermeld:
“De werkzaamheden worden conform instructies en richtlijnen verricht, bij afwijkingen hierop wordt teruggevallen op de teamcoördinator of de kok. Zelfstandigheid is vereist bij de (gedeeltelijke) bereiding van de maaltijden en het toepassen van dieetkennis.”
3.1.3.
In 2010 zijn werklijsten ingevoerd. Daarmee werden concrete taken toegekend aan iedere keukenassistent afzonderlijk.
3.1.4.
In het verslag van het jaargesprek in 2012 is vermeld dat het werktempo van [appellante] onvoldoende is en dat zij moet werken aan een gelijkwaardig niveau als de overige keukenassistenten.
3.1.5.
In februari 2014 en maart 2015 is [appellante] aan haar voet geopereerd.
3.1.6.
In de periode van februari 2015 tot en met september 2016 hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen [appellante] , haar leidinggevende de heer [teamleider catering] en mevrouw [HRM adviseur] , HRM adviseur, over het functioneren van [appellante] .
3.1.7.
Bij brief van 15 december 2015 heeft mevrouw [HRM adviseur] aan [appellante] bericht dat zij bureau Thaeles zullen inschakelen om haar niveau te bepalen en te laten adviseren welke scholing en/of begeleiding hierbij kan passen.
3.1.8.
Thaeles heeft vastgesteld dat het algemeen werk- en denkniveau, het verbaal-analytisch vermogen en de cijfermatige capaciteiten van [appellante] benedengemiddeld zijn ten opzichte van een normgroep van personen die eerder op hetzelfde niveau zijn getest (Basisonderwijs, LBO, VMBO B, VMBO K, MBO 1 en MBO 2).
3.1.9.
Bij brief van 17 maart 2016 heeft mevrouw [HRM adviseur] aan [appellante] bericht dat door de test van Thaeles wordt bevestigd dat de functie van keukenassistent op een aantal punten boven haar niveau is en dat de hiervoor geschikte opleidingen ook van een te hoog niveau zijn. Zij heeft [appellante] verzocht na te denken over de optie om in de afwaskeuken te gaan werken.
3.1.10.
[appellante] heeft in maart 2016 drie dagen meegelopen in de afwaskeuken. Daarna heeft zij in de periode tot 14 juni 2016 acht dagen meegedraaid en vanaf juli 2016 is zij volledig ingepland in de afwaskeuken.
3.1.11.
In september 2016 heeft Laurentius Ziekenhuis de conclusie getrokken dat [appellante] , ondanks intensieve begeleiding, de werkzaamheden in de afwaskeuken niet naar behoren kan verrichten. Dit is bij brief van 12 september 2016 aan [appellante] kenbaar gemaakt en in een gesprek op 15 september 2016 met haar besproken. Op 27 september 2016 is aan [appellante] een concept beëindigingsovereenkomst verstuurd.
3.1.12.
Bij brief van 12 januari 2017 heeft de advocaat van Laurentius Ziekenhuis [appellante] aangeschreven en herhaald dat er gestreefd wordt naar een beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
3.1.13.
[appellante] heeft zich op 25 januari 2017 ziekgemeld. Zij is op controle bij de bedrijfsarts geweest, die op 16 februari 2017 heeft geoordeeld dat er naast spanningsklachten ook sprake is van een probleem met lang staan en lopen voor [appellante] . [appellante] is als gevolg van een aanstaande operatie arbeidsongeschikt verklaard.
3.1.14.
Op 24 maart 2017 is [appellante] geopereerd.
3.1.15.
Op 30 maart 2017 is Laurentius Ziekenhuis de onderhavige procedure gestart door indiening van het verzoekschrift.
3.2.1.
In eerste aanleg heeft Laurentius Ziekenhuis verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden op de grond vermeld in artikel 7:699 lid 3 aanhef en onder d BW en daarbij het einde van de arbeidsovereenkomst te bepalen op 1 augustus 2017, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
3.2.2.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en een (voorwaardelijk) zelfstandig tegenverzoek gedaan. [appellante] heeft, voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzocht aan [appellante] een transitievergoeding toe te kennen van € 10.320,48 en een billijke vergoeding van € 10.000,-. Daarnaast heeft [appellante] verzocht Laurentius Ziekenhuis te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst tussen partijen ontbonden met ingang van 1 augustus 2017 en Laurentius Ziekenhuis veroordeeld tot betaling van € 10.320,48 bruto ter zake van transitievergoeding. Voorts heeft de kantonrechter de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen.
3.4.
[appellante] heeft in hoger beroep primair verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van Laurentius Ziekenhuis alsnog af te wijzen. Subsidiair, voor het geval het hof de arbeidsovereenkomst ontbindt, heeft [appellante] verzocht een transitievergoeding en een billijke vergoeding toe te kennen. Daarnaast heeft [appellante] verzocht Laurentius Ziekenhuis primair te veroordelen in de werkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand, subsidiair in de proceskosten van beide instanties.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft mr. Kara verklaard dat het verzoek in hoger beroep aldus dient te worden begrepen dat primair herstel van de arbeidsovereenkomst wordt verzocht met ingang van 1 augustus 2017, subsidiair toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:683 lid 3 BW en meer subsidiair toekenning van een transitievergoeding en billijke vergoeding, naar het hof begrijpt op grond van artikel 7:671b lid 8 onderdeel c BW. Laurentius Ziekenhuis heeft tegen deze uitleg van het verzoek geen bezwaar gemaakt en het hof zal hier bij zijn beslissing van uitgaan.
3.5.
[appellante] heeft een aantal gronden van beroep aangevoerd. Het hof begrijpt dat deze gronden zich – kort gezegd - richten tegen het oordeel van de kantonrechter dat Laurentius Ziekenhuis voldoende onderbouwd heeft gesteld dat [appellante] ongeschikt is voor het verrichten van haar werkzaamheden en het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] voldoende tijd is gegund haar functioneren te verbeteren. Daarnaast heeft [appellante] aangevoerd dat er een opzegverbod geldt en dat indien er sprake is van disfunctioneren, dit het gevolg is van ziekte en gebreken. Het hof zal deze grieven gezamenlijk behandelen.
3.6.
Op grond van artikel 7:671b lid 1 aanhef en onder a BW in verbinding met artikel 7:669 lid 1 en lid 3 aanhef en onder d BW is ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter mogelijk op grond van de ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid, anders dan ten gevolge van ziekte of gebreken van de werknemer, mits de werkgever de werknemer hiervan tijdig in kennis heeft gesteld en hem in voldoende mate in de gelegenheid heeft gesteld zijn functioneren te verbeteren en de ongeschiktheid niet het gevolg is van onvoldoende zorg van de werkgever voor scholing van de werknemer of voor de arbeidsomstandigheden van de werknemer, en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn, al dan niet met behulp van scholing, in een andere passende functie niet mogelijk is of niet in de rede ligt.
3.7.
Laurentius Ziekenhuis stelt dat [appellante] ongeschikt is voor de functie van keukenassistent en heeft ter onderbouwing onder meer het volgende aangevoerd. In 2008 heeft een reorganisatie plaatsgevonden in de keuken als gevolg waarvan de inhoud van de functie van keukenassistent is veranderd. Tot 2008 werden de maaltijden in het ziekenhuis bereid en waren er in de keuken 7 koks en 4 keukenassistenten werkzaam. Na de reorganisatie werden kant- en klaarproducten ingekocht en in de keuken nog slechts enkele producten zelf bereid. De dagelijkse bezetting werd afgebouwd naar gemiddeld 2,5 koks per dag en meestal 2 keukenassistenten. Er werd na de reorganisatie meer zelfstandigheid van de keukenassistenten verwacht en zij dienden ook ondersteunende en voorbereidende taken in het kookproces uit te voeren.
Na invoering van de werklijsten in 2010 is gebleken dat [appellante] niet goed functioneerde als keukenassistent. [appellante] kreeg haar werk niet af vanwege haar lage werktempo. Verder was er sprake van frequent ziekteverzuim en maakte ze steeds meer fouten. [appellante] is daar eerst mondeling op aangesproken. Vanaf 2015 is mevrouw [HRM adviseur] van HRM erbij betrokken en is [appellante] tevens schriftelijk op haar functioneren aangesproken. Mede omdat [appellante] niet inzag dat zij fouten maakte, heeft Laurentius Ziekenhuis besloten om advies in te winnen bij bureau Thaeles teneinde te onderzoeken of [appellante] door middel van scholing weer geschikt kon worden gemaakt voor haar functie. Door de conclusies van bureau Thaeles werd voor Laurentius Ziekenhuis bevestigd dat de functie van keukenassistent op een aantal punten boven het niveau van [appellante] was en dat de hiervoor geschikte opleidingen ook van een te hoog niveau waren.
3.8.
Het hof stelt vast dat in 2008 een reorganisatie in de keuken heeft plaatsgevonden als gevolg waarvan de inhoud van de functie van [appellante] is gewijzigd en van haar meer zelfstandigheid werd verwacht (zie hiervoor r.o. 3.1.2). [appellante] heeft dit niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist, mede gelet op het door Laurentius Ziekenhuis overgelegde aanhangsel bij de arbeidsovereenkomst d.d. 21 september 2009, dat door beide partijen is ondertekend, en waaruit volgt dat door partijen met ingang van 1 augustus 2009 een nieuwe functieomschrijving is overeengekomen.
Voorts is in voldoende mate komen vast te staan dat [appellante] als keukenassistent niet op het vereiste niveau functioneerde. In het door Laurentius Ziekenhuis overgelegde verslag van het jaargesprek in 2012 heeft de toenmalige leidinggevende van [appellante] geoordeeld dat haar werktempo onvoldoende was en dat zij moest werken aan een gelijkwaardig niveau als de overige keukenassistenten. Voorts heeft Laurentius Ziekenhuis over de periode vanaf februari 2015 diverse brieven van mevrouw [HRM adviseur] overgelegd waarin [appellante] onder meer wordt aangesproken op haar productie en de fouten die zij maakt. Laurentius Ziekenhuis heeft daarnaast de conclusie van het onderzoek van bureau Thaeles overgelegd, waaruit volgt dat de cognitieve, verbale en cijfermatige capaciteiten van [appellante] beneden gemiddeld zijn in vergelijking met een normgroep van personen die eerder op hetzelfde niveau zijn getest (Basisonderwijs, LBO, VMBO B, VMBO K, MBO 1 en MBO 2).
voert aan dat zij pas in 2015 voor het eerst is aangesproken op haar functioneren, terwijl de reorganisatie in 2008 heeft plaatsgevonden en zij tot 2015 goed heeft gefunctioneerd. Dit verweer faalt. Uit het verslag van het jaargesprek in 2012 blijkt dat [appellante] in ieder geval in 2012 niet op het vereiste niveau werkzaam was en dat dit toen met haar is besproken. Voorts heeft de heer [teamleider catering] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het binnen de afdeling catering het gebruik en de cultuur was dat medewerkers mondeling werden aangesproken op hun functioneren en heeft hij verklaard dat hij vanaf 2012, toen hij teamleider catering werd, vele malen met [appellante] gesproken heeft over haar functioneren. [appellante] heeft dit niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, weersproken.
[appellante] voert voorts aan dat voor zover er tussen haar eerste voetoperatie in 2014 en begin 2015 sprake zou zijn van disfunctioneren dit het gevolg is van de beperkingen die [appellante] als gevolg van de operatie had. Het hof is van oordeel dat niet is gebleken dat het disfunctioneren van [appellante] verband houdt met de klachten aan haar voet, nu [appellante] in ieder geval al sinds 2012 is aangesproken op haar disfunctioneren.
3.9.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in voldoende mate feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan waaruit redelijkerwijs kan worden afgeleid dat er sprake is van ongeschiktheid van [appellante] voor de functie van keukenassistent. Voorts blijkt uit het voorgaande dat Laurentius Ziekenhuis [appellante] voldoende in de gelegenheid heeft gesteld haar functioneren te verbeteren. Er is sprake geweest van een lang traject, waarbij [appellante] eerst mondeling en later ook schriftelijk is aangesproken op haar functioneren als keukenassistent. Voorts heeft Laurentius Ziekenhuis nog laten onderzoeken of [appellante] door middel van scholing weer geschikt kon worden gemaakt voor haar functie. Laurentius Ziekenhuis heeft voldoende onderbouwd dat dit niet mogelijk bleek vanwege het door bureau Thaeles vastgestelde niveau van [appellante] .
3.10.
Naar het oordeel van het hof heeft Laurentius Ziekenhuis zich vervolgens voldoende ingespannen om [appellante] te herplaatsen in een andere, mogelijk passende, functie. Laurentius Ziekenhuis heeft [appellante] werkzaamheden als medewerker afwaskeuken aangeboden. Laurentius Ziekenhuis heeft aangevoerd dat deze werkzaamheden dienen te worden verricht volgens een structureel, vast stramien en verder geen inzicht vereisen en dat het feitelijk ongeschoolde arbeid betreft die in beginsel door een ieder kan worden verricht. Dit is door [appellante] niet betwist.
Voldoende vast is komen te staan dat [appellante] ook in die functie niet goed functioneerde. In de door Laurentius Ziekenhuis overgelegde brieven van mevrouw [HRM adviseur] aan [appellante] van 14 juni 2016, 20 juli 2016 en 12 september 2016 wordt aangegeven dat ondanks herhaalde uitleg, het [appellante] niet lukt om de werkinstructie te volgen, er fouten gemaakt worden, bijvoorbeeld bij het uithalen en inruimen van de servieskarren, en het werktempo onvoldoende is. Dit is bevestigd door de heer [teamleider catering] tijdens de zitting in hoger beroep. Laurentius Ziekenhuis heeft [appellante] tevens verweten dat zij regelmatig afwezig is van de werkvloer en het toilet bezoekt meteen bij aanvang van de dienst of net na de pauze. Dit laat het hof buiten beschouwing, gelet op het feit dat [appellante] in maart 2017 aan haar baarmoeder is geopereerd en niet uit te sluiten valt dat zij in aanloop naar deze operatie klachten ondervond waardoor zij vaker dan gebruikelijk naar het toilet moest.
[appellante] heeft aangevoerd dat zij onvoldoende instructie heeft gehad en te weinig tijd om zich te verbeteren. Gelet op de inhoud van voormelde brieven en de verklaring van de heer [teamleider catering] tijdens de zitting heeft [appellante] onvoldoende gemotiveerd weersproken dat zij voldoende instructie heeft gehad. Voorts heeft zij naar het oordeel van het hof voldoende tijd gehad om zich in te werken in de afwaskeuken. Uit de door Laurentius Ziekenhuis overgelegde brieven volgt dat zij in maart drie dagen heeft meegelopen in de afwaskeuken, daarna in de periode tot 14 juni 2016 acht dagen heeft meegedraaid en vanaf juli 2016 tot 12 september 2016 volledig is ingepland in de afwaskeuken. Gelet op het niveau van de functie is dit meer dan voldoende tijd om het werk onder de knie te krijgen. Het gaat hier om eenvoudige werkzaamheden, waarvoor geen scholing of inzicht is vereist. Daarnaast had [appellante] ook in haar functie van keukenassistent al diverse keren in de afwaskeuken gewerkt. Mevrouw [HRM adviseur] heeft in haar brief van 14 juni 2016 aangegeven dat nieuwe collega’s, die geen achtergrond hadden in vergelijkbare werkplekken, al na twee dagen zo goed als zelfstandig aan het werk waren.
Voor zover [appellante] aanvoert dat de werkzaamheden in de afwaskeuken niet geschikt voor haar waren of dat zij deze niet kon doen, omdat zij klachten aan haar voet had en last van bloedverlies, heeft zij dit onvoldoende onderbouwd, mede gelet op het feit dat zij zich in die periode niet (gedeeltelijk) heeft ziekgemeld. Bovendien doen de gestelde klachten in ieder geval niets af aan de door Laurentius Ziekenhuis geconstateerde problemen bij het volgen van de werkinstructie en de fouten die [appellante] maakte.
3.11.
Laurentius Ziekenhuis heeft gesteld dat er binnen haar organisatie geen minder complexe werkzaamheden beschikbaar zijn dan de werkzaamheden in de afwaskeuken. Dit is door [appellante] niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist.
heeft aangevoerd dat Laurentius Ziekenhuis op grond van artikel 4.5. lid 2 van de van toepassing zijnde CAO Ziekenhuizen verplicht is zich in te spannen passende werkzaamheden buiten de instelling aan te bieden, indien hiervoor geen mogelijkheden zijn binnen de instelling. Het hof constateert dat artikel 4.5. lid 2 van de cao betrekking heeft op de re-integratie van werknemers en niet op de herplaatsingsverplichting op grond van artikel 7:669 lid 1 BW. Dit artikel is hier derhalve niet van toepassing.
3.12.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat er sprake is van een redelijke grond voor ontbinding in de zin van artikel 7:699 lid 1 jo. lid 3 aanhef en onder d BW. Het feit dat [appellante] arbeidsongeschikt was op het moment van indiening van het verzoekschrift tot ontbinding stond niet in de weg aan toewijzing van dit verzoek, nu het verzoek geen verband houdt met de arbeidsongeschiktheid wegens de operatie van [appellante] aan haar baarmoeder op 24 maart 2017 en ook voor het overige geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod wegens ziekte betrekking heeft. Dit volgt uit hetgeen het hof hiervoor onder r.o. 3.8 tot en met 3.11 heeft overwogen. Voorts is niet gebleken dat het verzoek eigenlijk gestoeld is op grond van artikel 7:699 lid 3 onder c BW in plaats van op grond van artikel 7:699 lid 3 onder d BW, zoals [appellante] stelt.
Het hof is derhalve van oordeel dat de kantonrechter het verzoek tot ontbinding op de grond vermeld in artikel 7:669 lid 3 aanhef en onder d BW terecht heeft toegewezen. De grieven van [appellante] zoals hierboven vermeld in r.o. 3.5. falen. Het hof zal dan ook het primaire verzoek van [appellante] tot herstel van de arbeidsovereenkomst en het subsidiaire verzoek tot een billijke vergoeding op grond van artikel 7:683 lid 3 BW afwijzen.
3.13.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft mr. Kara tevens een grief aangevoerd tegen de hoogte van de door de kantonrechter toegewezen transitievergoeding. Daarop heeft de advocaat van Laurentius Ziekenhuis verklaard dat Laurentius Ziekenhuis zich voor wat betreft de berekening van de transitievergoeding refereert aan het oordeel van het hof en dat het erom gaat dat [appellante] krijgt waar zij recht op heeft. Gelet daarop acht het hof deze grief toelaatbaar. Het hof zal in het kader van deze grief berekenen op welk bedrag aan transitievergoeding [appellante] recht heeft. Daarbij gaat het hof uit van een bruto loon van
€ 1.097,50 per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering. [appellante] heeft, gelet op de betwisting van Laurentius Ziekenhuis, onvoldoende onderbouwd gesteld dat de vakantietoeslag met ingang van 1 januari 2018 8,33% bedraagt.
Verder gaat het hof bij de berekening uit van 40 halve dienstjaren. Het dienstverband van [appellante] heeft gelopen van 1 maart 1997 tot 1 augustus 2017. [appellante] heeft, gelet op de betwisting van Laurentius Ziekenhuis, onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij vóór indiensttreding eerst zes maanden via een uitzendbureau bij Laurentius Ziekenhuis heeft gewerkt. Voorts houdt het hof bij haar berekening alleen rekening met volledige halve dienstjaren.
Gelet op het voorgaande en de leeftijd van [appellante] berekent het hof de transitievergoeding op een bedrag van € 10.639,67. Dit is hoger dan het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 10.320,48. Het hof zal derhalve de beschikking voor wat betreft de beslissing omtrent de transitievergoeding vernietigen en een bedrag van € 10.639,67 aan transitievergoeding toewijzen.
3.14.
[appellante] heeft voorts verzocht om toekenning van een billijke vergoeding op grond van artikel 7:671b lid 8 onder c BW. Een dergelijke vergoeding kan slechts worden toegekend, indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. [appellante] heeft in eerste aanleg ter onderbouwing van dit verzoek aangevoerd dat het ernstig verwijtbaar handelen erin is gelegen dat Laurentius Ziekenhuis het opzegverbod wegens ziekte probeert te omzeilen. Het hof heeft hiervoor onder r.o. 3.12 reeds geoordeeld dat het verzoek geen verband houdt met omstandigheden waarop het opzegverbod wegens ziekte betrekking heeft. Voor zover [appellante] tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft gewezen op haar slechte arbeidsmarktpositie, verwijst het hof naar hetgeen de kantonrechter in r.o. 4.11 van de bestreden beschikking heeft overwogen. In hoger beroep heeft [appellante] haar verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding niet nader onderbouwd. Het hof zal het verzoek derhalve afwijzen.
3.15.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking, behalve voor wat betreft de beslissing met betrekking tot de transitievergoeding, bekrachtigen. Het hof zal [appellante] als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover de kantonrechter Laurentius Ziekenhuis heeft veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.320,48 bruto aan transitievergoeding;
veroordeelt Laurentius Ziekenhuis tot betaling aan [appellante] van een bedrag van € 10.639,67 bruto aan transitievergoeding;
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van Laurentius Ziekenhuis op € 716,- aan griffierecht en op € 1.788,- aan salaris advocaat;
verklaart deze beschikking voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.P. de Haan, A.J. Henzen en A.J. van de Rakt en is in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2018.