Uitspraak
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met het procesdossier van de eerste aanleg (zonder proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg) en producties, ingekomen ter griffie op 10 augustus 2017;
- het verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 september 2017;
- het V6 formulier van [appellante] met bijlage 5 en 6, ingekomen ter griffie op 17 november 2017;
3.De beoordeling
“1) Assisteert bij het bereiden van maaltijden en bereidt gedeeltelijk zelfstandig maaltijden.
“De werkzaamheden worden conform instructies en richtlijnen verricht, bij afwijkingen hierop wordt teruggevallen op de teamcoördinator of de kok. Zelfstandigheid is vereist bij de (gedeeltelijke) bereiding van de maaltijden en het toepassen van dieetkennis.”
Na invoering van de werklijsten in 2010 is gebleken dat [appellante] niet goed functioneerde als keukenassistent. [appellante] kreeg haar werk niet af vanwege haar lage werktempo. Verder was er sprake van frequent ziekteverzuim en maakte ze steeds meer fouten. [appellante] is daar eerst mondeling op aangesproken. Vanaf 2015 is mevrouw [HRM adviseur] van HRM erbij betrokken en is [appellante] tevens schriftelijk op haar functioneren aangesproken. Mede omdat [appellante] niet inzag dat zij fouten maakte, heeft Laurentius Ziekenhuis besloten om advies in te winnen bij bureau Thaeles teneinde te onderzoeken of [appellante] door middel van scholing weer geschikt kon worden gemaakt voor haar functie. Door de conclusies van bureau Thaeles werd voor Laurentius Ziekenhuis bevestigd dat de functie van keukenassistent op een aantal punten boven het niveau van [appellante] was en dat de hiervoor geschikte opleidingen ook van een te hoog niveau waren.
voert aan dat zij pas in 2015 voor het eerst is aangesproken op haar functioneren, terwijl de reorganisatie in 2008 heeft plaatsgevonden en zij tot 2015 goed heeft gefunctioneerd. Dit verweer faalt. Uit het verslag van het jaargesprek in 2012 blijkt dat [appellante] in ieder geval in 2012 niet op het vereiste niveau werkzaam was en dat dit toen met haar is besproken. Voorts heeft de heer [teamleider catering] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het binnen de afdeling catering het gebruik en de cultuur was dat medewerkers mondeling werden aangesproken op hun functioneren en heeft hij verklaard dat hij vanaf 2012, toen hij teamleider catering werd, vele malen met [appellante] gesproken heeft over haar functioneren. [appellante] heeft dit niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd, weersproken.
Voldoende vast is komen te staan dat [appellante] ook in die functie niet goed functioneerde. In de door Laurentius Ziekenhuis overgelegde brieven van mevrouw [HRM adviseur] aan [appellante] van 14 juni 2016, 20 juli 2016 en 12 september 2016 wordt aangegeven dat ondanks herhaalde uitleg, het [appellante] niet lukt om de werkinstructie te volgen, er fouten gemaakt worden, bijvoorbeeld bij het uithalen en inruimen van de servieskarren, en het werktempo onvoldoende is. Dit is bevestigd door de heer [teamleider catering] tijdens de zitting in hoger beroep. Laurentius Ziekenhuis heeft [appellante] tevens verweten dat zij regelmatig afwezig is van de werkvloer en het toilet bezoekt meteen bij aanvang van de dienst of net na de pauze. Dit laat het hof buiten beschouwing, gelet op het feit dat [appellante] in maart 2017 aan haar baarmoeder is geopereerd en niet uit te sluiten valt dat zij in aanloop naar deze operatie klachten ondervond waardoor zij vaker dan gebruikelijk naar het toilet moest.
Voor zover [appellante] aanvoert dat de werkzaamheden in de afwaskeuken niet geschikt voor haar waren of dat zij deze niet kon doen, omdat zij klachten aan haar voet had en last van bloedverlies, heeft zij dit onvoldoende onderbouwd, mede gelet op het feit dat zij zich in die periode niet (gedeeltelijk) heeft ziekgemeld. Bovendien doen de gestelde klachten in ieder geval niets af aan de door Laurentius Ziekenhuis geconstateerde problemen bij het volgen van de werkinstructie en de fouten die [appellante] maakte.
heeft aangevoerd dat Laurentius Ziekenhuis op grond van artikel 4.5. lid 2 van de van toepassing zijnde CAO Ziekenhuizen verplicht is zich in te spannen passende werkzaamheden buiten de instelling aan te bieden, indien hiervoor geen mogelijkheden zijn binnen de instelling. Het hof constateert dat artikel 4.5. lid 2 van de cao betrekking heeft op de re-integratie van werknemers en niet op de herplaatsingsverplichting op grond van artikel 7:669 lid 1 BW. Dit artikel is hier derhalve niet van toepassing.
€ 1.097,50 per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en 8,33% eindejaarsuitkering. [appellante] heeft, gelet op de betwisting van Laurentius Ziekenhuis, onvoldoende onderbouwd gesteld dat de vakantietoeslag met ingang van 1 januari 2018 8,33% bedraagt.
Verder gaat het hof bij de berekening uit van 40 halve dienstjaren. Het dienstverband van [appellante] heeft gelopen van 1 maart 1997 tot 1 augustus 2017. [appellante] heeft, gelet op de betwisting van Laurentius Ziekenhuis, onvoldoende onderbouwd gesteld dat zij vóór indiensttreding eerst zes maanden via een uitzendbureau bij Laurentius Ziekenhuis heeft gewerkt. Voorts houdt het hof bij haar berekening alleen rekening met volledige halve dienstjaren.
Gelet op het voorgaande en de leeftijd van [appellante] berekent het hof de transitievergoeding op een bedrag van € 10.639,67. Dit is hoger dan het door de kantonrechter toegewezen bedrag van € 10.320,48. Het hof zal derhalve de beschikking voor wat betreft de beslissing omtrent de transitievergoeding vernietigen en een bedrag van € 10.639,67 aan transitievergoeding toewijzen.