Uitspraak
5.Het verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing
6.De vorderingen in hoger beroep na verwijzing
7.De vaststaande feiten
8.De beoordeling in hoger beroep na verwijzing
“Back-service obligations and other pension requirements are fully covered”.
voorafgaand aan 18 april 2001(niet [vennootschap 4] maar) [vennootschap 2] zich tot backservice jegens hem heeft verplicht. In dat verband brengt het hof nog in herinnering dat [appellant] zelf heeft aangevoerd (zie hiervoor in 8.10) dat de betreffende documenten tot die datum nog slechts concepten betroffen.
op 18 april 2001. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het hof [appellant] niet volgt in zijn stelling dat die overeenkomsten tot stand zijn gekomen door de ondertekening van die documenten door [derde 2] .
na 18 april 2001overweegt het hof het volgende. [appellant] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat hij op 10 mei 2001 een Engelstalige arbeidsovereenkomst heeft ondertekend, dat [derde 3] deze arbeidsovereenkomst namens [vennootschap 2] heeft ondertekend, en dat [derde 3] zelfstandig bevoegd was om [vennootschap 2] te vertegenwoordigen. Het hof is van oordeel dat die akte dwingende bewijskracht ten behoeve van [appellant] heeft. Dat betekent echter niet dat de vordering van [appellant] daarom toewijsbaar is. In artikel 7.1 van deze arbeidsovereenkomst wordt weliswaar vermeld dat [vennootschap 2] de pensioentoezegging van [vennootschap 3] zal continueren, maar wat die pensioentoezegging inhoudt, wordt in die bepaling niet vermeld. In artikel 7.1 van deze arbeidsovereenkomst wordt daarover vermeld:
“The pension commitment is laid down in the annex to this employement agreement”.In artikel 18.1 van deze arbeidsovereenkomst wordt vermeld:
“All amendments or addictions to this agreement must bein writing and signed by [vennootschap 2]and Employeeto become applicable between parties.”[onderstreping hof]
.De aanvullende arbeidsovereenkomst is niet op 10 mei 2001 ondertekend. [appellant] heeft geen ondertekend exemplaar van de aanvullende arbeidsovereenkomst in het geding gebracht. Hij heeft ook niet gesteld wanneer (anders dan op 18 april 2001) het concept van die aanvullende arbeidsovereenkomst definitief is geworden. Dit hof heeft de betreffende documenten ter gelegenheid van het pleidooi met partijen besproken. Desgevraagd heeft [appellant] geen verklaring kunnen geven voor het feit dat de aanvullende arbeidsovereenkomst niet is ondertekend (behalve de hiervoor reeds besproken parafering door [derde 2] die door het hof niet als een parafering door [vennootschap 2] wordt beschouwd), terwijl uit het hiervoor vermelde citaat van artikel 18.1 volgt dat de aanvullende arbeidsovereenkomst ondertekend moest zijn om tussen partijen te gelden. Er is geen ondertekend exemplaar van de aanvullende arbeidsovereenkomst, terwijl dat het belangrijkste document is waarop [appellant] zijn vordering heeft gebaseerd. De stelling van [appellant] dat [vennootschap 2] een backserviceverplichting op zich heeft genomen, behoeft een toereikende onderbouwing en een adequate motivering - die niet is gegeven - met name omdat de onderhavige vordering zich niet verdraagt met de in de koopovereenkomst gegeven garanties.
-gezien de relatief beperkte implicaties voor [vennootschap 2] -op mocht vertrouwen dat [vennootschap 2] instemde. Daarmee doelde de rechtbank dus op instemming voor wat betreft de periode 2001-2004, maar geen instemming met backservice. Voor de pensioenopbouw over de periode 2001-2004 was de implicatie van de inhoud van de aanvullende arbeidsovereenkomst relatief beperkt. Dat de inhoud van de aanvullende arbeidsovereenkomst leidt tot backservice, betreft echter een vergaande consequentie. Wat dat betreft mocht [appellant] niet zonder meer, dus zonder ondertekening en zonder dat op enigerlei wijze is vastgelegd of ook maar ter sprake is geweest dat dit zou leiden tot een forse financiële verplichting voor [vennootschap 2] , erop vertrouwen dat een backservice onderdeel werd van de overeenkomst. In dit verband is van belang dat in de aanvullende arbeidsovereenkomst niet met zoveel woorden is vermeld dat een backservice verplichting ontstaat. Gesteld noch gebleken is dat [derde 3] , die [vennootschap 2] vertegenwoordigde toen hij de arbeidsovereenkomst ondertekende, wist of zich realiseerde dat de aanvullende arbeidsovereenkomst een backservice tot gevolg zou kunnen hebben. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat het enige kennis van het (pensioen)recht vergt om te onderkennen dat een backservice verplichting het gevolg is of kan zijn van een overeenkomst als de onderhavige aanvullende arbeidsovereenkomst. Het hof brengt hier in herinnering dat het erom gaat of er in de arbeidsovereenkomst en aanvullende arbeidsovereenkomst
afsprakenzijn gemaakt die [vennootschap 2]
in afwijking van artikel 7.4 van de koopovereenkomstverplichtten tot een backservice over de jaren 1984-2000.
“The years of service within the [vennootschap 3] Group – since the foundation – and the rights and obligations resulting there from will be respected bij [vennootschap 2] ”, maar deze bepaling is opgenomen onder het hoofdstuk
“Duration/Termination”, zodat het voor de hand ligt dat het de bedoeling was om met de ‘ [vennootschap 3] -jaren’ rekening te houden bij een berekening van een ontslagvergoeding, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd. Hoofdstuk 7 heeft betrekking op
“Pension”en in dat hoofdstuk wordt niets vermeld over de ‘ [vennootschap 3] -jaren’. Waarom daarover niets wordt vermeld in die bepaling, heeft [appellant] niet toegelicht.
“weliswaar sprake is van een voortgezette arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:667 lid 5 BW, maar dat dit enkel consequenties heeft ten aanzien van beëindiging van rechtswege en opzegtermijnen voor de arbeidsovereenkomst, onderwerpen welke in dit geval niet in geschil zijn.”.Voor zover dat oordeel in dit geding na verwijzing nog ter discussie staat, onderschrijft dit hof dat oordeel.