In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een hoger beroep in de Dexia-zaak, waarbij de appellant, vertegenwoordigd door mr. B. Korvemaker, in beroep ging tegen Dexia Nederland B.V., vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer. De zaak betreft de afwikkeling van financiële verplichtingen die voortvloeien uit vier effectenleaseovereenkomsten. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen op 14 juni 2016 en 8 augustus 2017, waarin het hof vaststelde dat Dexia haar zorgplichten had geschonden en onrechtmatig had gehandeld jegens de appellant. De appellant betoogde dat er sprake was van een onaanvaardbaar zware financiële last, terwijl Dexia stelde dat de financiële verplichtingen redelijkerwijs geen onaanvaardbare last vormden.
Het hof oordeelde dat de appellant een bedrag van € 2.364,25 moest betalen ter zake van de overeenkomst onder c, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 23 mei 2006, en een bedrag van € 6.821,49 ter zake van de overeenkomst onder d, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 17 april 2004. Daarnaast werd de appellant veroordeeld tot betaling van € 952,00 aan buitengerechtelijke kosten. Het hof compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan op 13 februari 2018, waarbij het hof het vonnis van de kantonrechter vernietigde en opnieuw recht deed.