Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep ongegrond, en
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heer [belanghebbende] tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 31 mei 2016, waarin een naheffingsaanslag parkeerbelasting is vernietigd. De belanghebbende, die met pensioen is en een kleine onderneming drijft waaraan hij 4 à 5 uur per week besteedt, verzoekt om een hogere vergoeding van verletkosten dan de Rechtbank heeft toegekend. De Rechtbank had een proceskostenvergoeding van € 69,16 vastgesteld, waarvan € 31,50 aan verletkosten voor 4,5 uur. De belanghebbende is van mening dat hij recht heeft op een vergoeding van 17 uren aan verletkosten en portokosten.
Tijdens de zitting bij het Hof op 11 januari 2018 is de zaak behandeld. De belanghebbende heeft zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanhaalt dat de kostenvergoeding niet aan de orde is gekomen tijdens de zitting bij de Rechtbank. De Heffingsambtenaar heeft het verzoek van de belanghebbende betwist en stelt dat er geen reden is voor een hogere vergoeding van verletkosten.
Het Hof oordeelt dat de Rechtbank een te hoge proceskostenvergoeding heeft toegekend en dat er geen sprake is van verletkosten, gezien de beperkte tijd die de belanghebbende aan zijn onderneming besteedt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en wijst het verzoek om heropening van het onderzoek af. De beslissing van het Hof is op 9 februari 2018 uitgesproken, waarbij het hoger beroep ongegrond is verklaard en de uitspraak van de Rechtbank is bevestigd.