ECLI:NL:GHSHE:2018:568

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
16/03486
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over vergoeding van verletkosten voor gepensioneerde ondernemer met beperkte uren

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heer [belanghebbende] tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant van 31 mei 2016, waarin een naheffingsaanslag parkeerbelasting is vernietigd. De belanghebbende, die met pensioen is en een kleine onderneming drijft waaraan hij 4 à 5 uur per week besteedt, verzoekt om een hogere vergoeding van verletkosten dan de Rechtbank heeft toegekend. De Rechtbank had een proceskostenvergoeding van € 69,16 vastgesteld, waarvan € 31,50 aan verletkosten voor 4,5 uur. De belanghebbende is van mening dat hij recht heeft op een vergoeding van 17 uren aan verletkosten en portokosten.

Tijdens de zitting bij het Hof op 11 januari 2018 is de zaak behandeld. De belanghebbende heeft zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanhaalt dat de kostenvergoeding niet aan de orde is gekomen tijdens de zitting bij de Rechtbank. De Heffingsambtenaar heeft het verzoek van de belanghebbende betwist en stelt dat er geen reden is voor een hogere vergoeding van verletkosten.

Het Hof oordeelt dat de Rechtbank een te hoge proceskostenvergoeding heeft toegekend en dat er geen sprake is van verletkosten, gezien de beperkte tijd die de belanghebbende aan zijn onderneming besteedt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en wijst het verzoek om heropening van het onderzoek af. De beslissing van het Hof is op 9 februari 2018 uitgesproken, waarbij het hoger beroep ongegrond is verklaard en de uitspraak van de Rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03486
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 31 mei 2016, nummer SHE 15/2786 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage € 2,20 parkeerbelasting en € 59 kosten.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag vernietigd, de Heffingsambtenaar opgedragen het griffierecht te vergoeden en de Heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 69.16.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124.
De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 11 januari 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, bijgestaan door zijn echtgenote, alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [A] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.
1.7.
Op 16 januari 2017 is bij het Hof een brief van belanghebbende binnengekomen, waarin hij verzoekt om vergoeding van proceskosten en griffierecht. Bij deze brief is een formulier proceskosten en een ‘specificatie/nadere uitleg’ gevoegd.
Het Hof beschouwt deze brief als een verzoek om heropening van het onderzoek en heeft het verzoek op de hierna onder 4.1. vermelde gronden afgewezen.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag vernietigd en een proceskostenvergoeding toegekend van € 69,16, bestaande uit € 37,66 reiskosten voor het bijwonen van de zitting en € 31,50 aan verletkosten. Dit laatste bedrag is berekend op 4,5 uur x € 7.
2.2.
Belanghebbende heeft vroeger bij de Arbeidsinspectie gewerkt, maar is nu met pensioen. Daarnaast oefent hij een onderneming uit in het kader van het leveren van rechtsbijstand aan derden. Hij besteedt daaraan ongeveer 4 à 5 uur per week. Dit was ook al zo in 2016 ten tijde van de zitting bij de Rechtbank.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op een hoger bedrag aan verletkosten dan door de Rechtbank is toegewezen alsmede een vergoeding voor portokosten.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Partijen hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Belanghebbende:
Tijdens de zitting bij de Rechtbank is de kostenvergoeding niet aan de orde gekomen. Het was voor mij een grote verrassing toen ik de uitspraak ontving.
Ik ben nu met pensioen; ik heb een eigen onderneming, en vertegenwoordig mensen in rechtszaken. Ik besteed daar ongeveer 4 à 5 uur per week aan. Dat was ook de situatie ten tijde van de zitting bij de Rechtbank. Ik heb vroeger bij de arbeidsinspectie gewerkt.
Ik ken de rechtspraak van de Hoge Raad over de voorbereidende werkzaamheden, maar de Hoge Raad gaat ook wel eens om. Het is vreemd dat bij de kosten van rechtsbijstand voorbereidende werkzaamheden wel worden vergoed, maar niet in het kader van verletkosten van de belastingplichtige zelf.
Heffingsambtenaar:
Ik hoor nu dat belanghebbende met pensioen is. De kosten worden verder niet onderbouwd. Ik zie geen reden voor een vergoeding van verletkosten.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank doch uitsluitend wat betreft de toegekende kostenvergoeding en tot vergoeding van verletkosten tot een bedrag van 17 uren x € 82 = € 1.394 en tot vergoeding van portokosten. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

4.1.
Het Hof merkt het onder 1.7 omschreven verzoek aan als een verzoek om heropening van het onderzoek, als bedoeld in artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Hof ziet in hetgeen belanghebbende aanvoert geen reden om tot heropening van het onderzoek over te gaan. Het is van oordeel dat het op de weg van belanghebbende ligt om zijn stellingen nader te onderbouwen. Hij is ter zitting voldoende in de gelegenheid gesteld het woord te voeren en heeft dat ook gedaan. De enkele omstandigheid dat belanghebbende is vergeten om bepaalde bewijsstukken te overleggen vormt geen aanleiding om het onderzoek opnieuw te openen. Heropening om deze redenen komt naar het oordeel van het Hof ook in strijd met een doelmatige procesgang. Belanghebbende heeft overigens niets gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het onderzoek niet volledig is. Het Hof rekent de brief van belanghebbende gelet op het voorgaande niet tot de gedingstukken en slaat op deze brief ook overigens geen acht.
4.2.
De Rechtbank heeft een vergoeding voor verletkosten vastgesteld op 4,5 uur x € 7 = € 31.50 voor de tijd gemoeid met het bijwonen van de zitting.
4.3.
Belanghebbende meent dat dit oordeel onjuist is, omdat enerzijds hij heeft verzocht om vergoeding van vijf uur verlet en anderzijds het toegepaste uurtarief veel te laag is. Belanghebbende verzoekt voorts om vergoeding van verletkosten in verband met voorbereidende werkzaamheden, zoals het opstellen van een bezwaarschrift en een beroepschrift. Belanghebbende verzoekt - naar het Hof begrijpt - tevens om vergoeding van portokosten.
4.4.
De vergoeding van kosten in verband met een bezwaarprocedure of een procedure bij de Rechtbank is limitatief geregeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht jo. het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit).
4.5.
Portokosten worden niet genoemd in artikel 1 van het Besluit. Deze komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
4.6.
Op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel d, van het Besluit bestaat recht op vergoeding van verletkosten van een partij of een belanghebbende. Allereerst zal moeten worden beoordeeld of belanghebbende verletkosten heeft gemaakt, dat wil zeggen dat hij uren heeft besteed aan het voeren van de procedure als gevolg waarvan hij geen omzet binnen zijn onderneming heeft kunnen draaien. Ter zitting is komen vast te staan dat belanghebbende is gepensioneerd en dat hij een kleine onderneming drijft waaraan hij 4 à 5 uur per week besteedt. Naar het oordeel van het Hof is onder dergelijke omstandigheden geen sprake van verletkosten. De Rechtbank heeft dan ook eerder een te hoge proceskostenvergoeding toegekend dan een te lage. Dit betekent dat de stelling van belanghebbende dat ten onrechte een onderscheid wordt gemaakt tussen verletkosten en kosten van rechtskundige bijstand, geen behandeling behoeft.
Aangezien de Heffingsambtenaar geen incidenteel hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank heeft ingesteld, bestaat er geen grond voor het toekennen van een lagere vergoeding dan door de Rechtbank is vastgesteld.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Inspecteur aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.9.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 9 februari 2018 door T.A. Gladpootjes, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.