ECLI:NL:GHSHE:2018:564

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 februari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
16/03811
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en redelijke termijn voor betaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de heer [belanghebbende] tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant, die op 29 augustus 2016 de naheffingsaanslag parkeerbelasting van de gemeente Eindhoven heeft gehandhaafd. De naheffingsaanslag, opgelegd op 5 september 2015, betrof een bedrag van € 2,20 aan parkeerbelasting en € 59 aan kosten. Belanghebbende stelde dat hij niet in staat was om binnen de opgelegde termijn van drie minuten te betalen, omdat de parkeerautomaat defect was en hij moest zoeken naar een andere automaat. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende om 18.16 uur probeerde te betalen en de naheffingsaanslag om 18.19 uur werd opgelegd. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet had aangetoond dat drie minuten een redelijke termijn was voor het voldoen van de parkeerbelasting. Het Hof concludeerde dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd en verklaarde het hoger beroep gegrond. De uitspraak van de Rechtbank en de naheffingsaanslag werden vernietigd, en de Heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van de griffierechten en proceskosten van belanghebbende.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Kenmerk: 16/03811
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 29 augustus 2016, nummer SHE 15/6628 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Eindhoven
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende na te melden naheffingsaanslag parkeerbelasting.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd ten bedrage € 2,20 parkeerbelasting en € 59 kosten.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 8 januari 2018 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en, namens de Heffingsambtenaar, de heer [A] .
1.6.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.7.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Op 5 september 2015 om 18.19 uur stond de auto van belanghebbende, met het kenteken [kenteken] , (hierna: de auto) geparkeerd aan de Kleine Berg te Eindhoven. Een parkeercontroleur heeft op dat moment geconstateerd dat achter de voorruit geen parkeerkaartje lag. Daarop heeft de parkeercontroleur de naheffingsaanslag vastgesteld en bekend gemaakt.
2.2.
De dichtstbijzijnde parkeerautomaat beschikte over een mogelijkheid om te betalen met chipknip. Vanwege de afschaffing van de chipknip per 1 januari 2015 is deze mogelijkheid per 1 januari 2015 vervallen. Op de parkeerautomaat was niet vermeld dat betaling met bankpas niet mogelijk is en was de mogelijkheid van invoer van een bankpas niet uitgesloten.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Partijen hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Belanghebbende:
De Heffingsambtenaar stelt dat ik moet begrijpen dat bij vermelding van ‘interne storing’ mijn pinpas niet wordt geaccepteerd door het apparaat. Maar ik kon eerst nog de aankomsttijd en parkeerduur invoeren en op het moment dat ik verwachtte dat het kaartje zou worden geprint, zie ik de melding ‘interne storing’. De gemeente heeft foto’s overgelegd van parkeerautomaten waarop stickers zijn geplakt. Maar dat is niet gebeurd op de automaat waar ik heb willen betalen. Mijn eerste gedachte was dat sprake was van een interne storing in het apparaat. Als het zo logisch is dat interne storing betekent dat je niet met pin kunt betalen, dan hoef je toch ook geen stickers op de automaten te plakken, want dan is het helder toch? Ik ben eerst gaan zoeken naar een naburige meter, maar die was niet naburig. Zelfs als je 1 minuut 25 seconden naar de parkeerautomaat zou lopen en 1 minuut 25 seconden terug, is nog maar 10 seconden beschikbaar voor betalen. Dat is niet haalbaar. Het lukte mij echt niet om binnen die tijd aan mijn betalingsverplichting te voldoen. Het moment waarop de blauwe paal met de aanduiding P zichtbaar is, is niet relevant. Al bij terugkomst bij de auto heb ik een parkeerbon aangetroffen.
Heffingsambtenaar:
Ik ben gaan wandelen vanaf het parkeervak richting het centrum. Al na 25 seconden zag ik in de verte de eerstvolgende blauwe paal. Ik laat u dit zien op een kaart. Het is volgens mij niet mogelijk om naar het centrum te gaan zonder een parkeerautomaat te zien.
Belanghebbende had ook het storingsnummer kunnen bellen, dan had het bedrijf hem verteld dat pinnen bij deze automaat niet mogelijk is. Ik vind dat die blauwe paal echt duidelijk te zien is na ongeveer 25 seconden. Om dan maar de auto neer te zetten en helemaal niet te betalen is niet goed.
Partijen
Indien het hoger beroep gegrond is, heeft belanghebbende recht op vergoeding van verletkosten in eerste aanleg van € 235 en vergoeding van verletkosten in hoger beroep van € 235.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en van de naheffingsaanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Belanghebbende heeft onweersproken gesteld dat hij zijn pinpas heeft ingevoerd in de parkeerautomaat, vervolgens nog de aankomsttijd en de gewenste parkeerduur kon invoeren en dat pas daarna de melding ‘interne storing’ in het beeldscherm verscheen. In aanmerking genomen dat op de parkeerautomaat niet was vermeld dat betaling met bankpas niet mogelijk is, is het Hof van oordeel dat belanghebbende in redelijkheid mocht menen dat de parkeerautomaat defect was. Belanghebbende is daarom terecht op zoek gegaan naar een andere parkeerautomaat om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen.
4.2.
Vaststaat dat belanghebbende om 18.16 uur heeft geprobeerd te betalen bij de parkeerautomaat en de naheffingsaanslag is opgelegd om 18.19 uur. Voor het in werking stellen van parkeerapparatuur moet belanghebbende op grond van vaste rechtspraak een redelijke termijn worden gegund. Op de Heffingsambtenaar rust de bewijslast van zijn stelling dat in dit geval drie minuten een redelijke termijn is voor het voldoen van de verschuldigde parkeerbelasting.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof is de Heffingsambtenaar in deze bewijslast niet geslaagd. De Heffingsambtenaar heeft gesteld dat de wandeling vanaf de defecte parkeerautomaat naar de volgende parkeerautomaat 1 minuut 30 seconden duurt. Retour betekent dit een tijdsduur van 3 minuten. Omdat belanghebbende ook nog de parkeerapparatuur in werking moet stellen en belanghebbende bovendien niet wist waar de volgende parkeerautomaat was, maar daarnaar heeft moeten zoeken, is het Hof van oordeel dat in dit geval drie minuten geen redelijke termijn is voor het in werking stellen van parkeerapparatuur. Reeds hierom is de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd.
Slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak van de Heffingsambtenaar en de naheffingsaanslag dienen te worden vernietigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 45 respectievelijk € 124 te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.6.
Het Hof stelt deze kosten op de reis- en verletkosten van belanghebbende. De reiskosten worden becijferd op de kosten openbaar vervoer voor het traject [woonplaats] op twee maal € 33,20 is € 66,40. Partijen hebben ter zitting overeenstemming bereikt over vergoeding van verletkosten tot een bedrag van in totaal € 470 (twee maal € 235). Het Hof acht deze vergoeding redelijk en in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht.
4.7.
De totale voor vergoeding in aanmerking komende kosten bedragen € 536,40.

5.Beslissing

Het Hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
  • verklaart het tegen de uitspraak van de Heffingsambtenaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond,
  • vernietigt de uitspraak van de Heffingsambtenaar,
  • vernietigt de naheffingsaanslag,
  • gelast dat de Heffingsambtenaar aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 169 vergoedt, en
  • veroordeelt de Heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 536,40.
Aldus gedaan op 9 februari 2018 door T.A. Gladpootjes, lid van voormelde Kamer, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.