ECLI:NL:GHSHE:2018:557

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
200.229.736_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring

In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie, waarbij de man, hierna te noemen: de appellant, in beroep is gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had in haar beschikking van 18 oktober 2017 de kinderalimentatie vastgesteld op € 148,- per kind per maand, met ingang van 10 november 2016. De man was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld op 13 december 2017. Tevens heeft hij een incidenteel verzoek ingediend om de executie van de bestreden beschikking te schorsen, met een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft.

De vrouw, hierna te noemen: de verweerster, heeft in haar verweerschrift verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel om dit verzoek af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 15 januari 2018, waarbij beide partijen werden gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Tijdens deze zitting heeft de advocaat van de man het incidentele verzoek ingetrokken, wat door het hof werd geïnterpreteerd als een intrekking van het schorsingsverzoek.

Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring. De uitspraak van het hof is gedaan op 8 februari 2018 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 8 februari 2018
Zaaknummer: 200.229.736/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/323104 / FA RK 16-6546
op het incidenteel verzoek in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. W.G. Kuster-van de Ven,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Kuit.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 18 oktober 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 december 2017, heeft de man hoger beroep ingesteld tegen voormelde beschikking. Dit hoger beroep is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.229.736/01. De man heeft bij wege van incident (naar het hof begrijpt:) ex artikel 360 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzocht de vrouw te gelasten de executie van de bestreden beschikking met onmiddellijke ingang te staken en gestaakt te houden op verbeurte van een dwangsom van € 250,- per dag voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijft.
2.2.
Bij verweerschrift in het incident, ingekomen ter griffie op 4 januari 2018, heeft de vrouw verzocht de man niet te ontvangen in zijn verzoek, althans dit verzoek af te wijzen dan wel een en ander te bepalen zoals het hof juist acht.
2.3.
De mondelinge behandeling, waarbij enkel het door de man opgeworpen incident (zaaknummer 200.229.736/02) aan de orde was, heeft plaatsgevonden op 15 januari 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de man, bijgestaan door mr. Kuster-van de Ven;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. E.R. Knoester, waarnemend voor mr. Kuit.
2.4.
Ter zitting van het hof heeft mr. Knoester bezwaar gemaakt tegen het door de advocaat van de man op 12 januari 2018 ingediendeV6-formulier met bijlagen. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling heeft het hof echter beslist dat deze stukken worden toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn de ouders van:
- [jongmeerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] (hierna: [jongmeerderjarige] ),
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 1] ),
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 2] );
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige 3] ).
3.2.
Het huwelijk van partijen is op 19 augustus 2009 ontbonden door echtscheiding.
3.3.
Bij echtscheidingsconvenant, dat deel uitmaakt van de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 augustus 2009, zijn partijen, voor zover thans relevant, overeengekomen dat de man aan de vrouw met ingang van 1 augustus 2009 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna: kinderalimentatie) een bedrag van € 162,50 per kind per maand zal voldoen.
3.4.
Bij beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 16 januari 2013 heeft de rechtbank voornoemde beschikking van de rechtbank Amsterdam en het daarvan deel uitmakende echtscheidingsconvenant, voor wat betreft de door de man te betalen kinderalimentatie gewijzigd, en de door de man te betalen kinderalimentatie nader vastgesteld op nihil, zulks met ingang van 24 augustus 2012.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank voornoemde beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, voor wat betreft de door de man te betalen kinderalimentatie gewijzigd, en de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 10 november 2016 nader vastgesteld op een bedrag van € 148,- per kind per maand.
3.6.
De man kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De man heeft daarbij tevens bij wege van incident verzocht om (naar het hof berijpt:) de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking te schorsen.
3.7.
Op de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft mr. Kuster-van de Ven het incidenteel verzoek in hoger beroep (zaaknummer 200.229.736/02) ingetrokken. Bij faxbericht d.d. 15 januari 2018 heeft mr. Kuster-van de Ven deze intrekking schriftelijk bevestigd. Het hof maakt uit deze intrekking op dat door de man het schorsingsverzoek niet wordt gehandhaafd. Dit brengt met zich dat de man niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in dit verzoek.

4.De beslissing

Het hof:
op het incidenteel verzoek:
verklaart de man niet-ontvankelijk in het verzoek.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en E.A.M. Scheij en is op 8 februari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. E. Hulzink-Mimpen, griffier.