ECLI:NL:GHSHE:2018:5274

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
18 december 2018
Zaaknummer
200.209.695_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot vergoeding van kosten voor aanpassingen in huurwoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten, [appellant] en [appellante], tegen de uitspraak van de kantonrechter van de rechtbank Limburg. De zaak betreft een vordering ex artikel 7:216 lid 3 BW, waarbij appellanten vergoeding eisen voor aanpassingen die zij met toestemming van de verhuurder, [geïntimeerde], aan de huurwoning hebben aangebracht. De huurovereenkomst was aangegaan voor de periode van 1 maart 2015 tot 1 maart 2020, maar werd eerder beëindigd op 9 maart 2016 vanwege een huurachterstand van € 6.083,=. De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van [geïntimeerde] tot betaling van de huurachterstand toegewezen, maar de vordering van appellanten tot vergoeding van de kosten voor de aanpassingen werd afgewezen.

In hoger beroep hebben appellanten hun grieven gericht tegen de afwijzing van hun vordering inzake de aanpassingen. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals vastgesteld door de kantonrechter niet zijn betwist. Appellanten hebben een bedrag van € 12.558,07 geïnvesteerd in de verbetering van de woning, maar het hof oordeelt dat zij niet kunnen bewijzen dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt door deze aanpassingen. De omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de aanpassingen met toestemming van [geïntimeerde] zijn uitgevoerd en dat appellanten geen nieuwe huurder hebben kunnen vinden, leiden tot de conclusie dat de vordering van appellanten niet kan worden toegewezen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt appellanten in de kosten van het hoger beroep. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch en openbaar uitgesproken op 18 december 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.209.695/01
arrest van 18 december 2018
in de zaak van

1.[appellant] ,

2.
[appellante] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
advocaat: voorheen mr. D.M. Gijzen te Heerlen, die zich heeft onttrokken,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.W.M. van Doorn te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 20 januari 2017 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen vonnis van 14 december 2016 tussen appellanten - [appellante] c.s. - als eisers in reconventie en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 5284550 \ CV EXPL 16-7834)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 20 januari 2017;
  • de memorie van grieven van [appellante] c.s. van 2 mei 2017;
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 11 juli 2017 met producties;
  • op 7 november 2017 heeft mr. Gijzen zich onttrokken aan de zaak; na verleend uitstel heeft zich geen nieuwe advocaat gesteld voor [appellante] c.s.
[geïntimeerde] heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1
De vaststelling van de feiten in het vonnis van 14 december 2016 onder 2.2 tot en met 2.5 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze vaststelling luidt als volgt:
Bij schriftelijke huurovereenkomst d.d. 9 februari 2015 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] c.s. de woning [adres] te [plaats] verhuurd tegen een huurprijs van € 1.150,= per maand. De overeenkomst is aangegaan voor de periode van 1 maart 2015 tot 1 maart 2020. Op de huurovereenkomst zijn de algemene bepalingen huurovereenkomst woonruimte van toepassing.
Kort na aanvang van de huur hebben [appellante] c.s. met toestemming van [geïntimeerde] een nieuwe keuken geplaatst en de houten vloer in de woonkamer vervangen door een tegelvloer.
Ondanks dat partijen overeengekomen waren dat tussentijdse opzegging van de huur niet mogelijk was, heeft [geïntimeerde] , mede gelet op een ontstane huurachterstand, ingestemd met een beëindiging van de huur per 9 maart 2016. Op die datum bedroeg de huurachterstand € 6.083,=.
[geïntimeerde] heeft de woning begin 2016 verkocht.
3.2
Bij dagvaarding van 28 juli 2016 heeft [geïntimeerde] de onderhavige procedure tegen [appellante] c.s. aanhangig gemaakt. In deze procedure vordert [geïntimeerde] in conventie hoofdelijke veroordeling van [appellante] c.s. tot betaling van € 6.083,= aan huurachterstand, van € 95,29 aan kosten van heraansluiting van de watermeter en van € 683,91 aan buitengerechtelijke incassokosten, met de wettelijke rente vanaf de datum van verzuim.
3.3
[appellante] c.s. hebben de huurachterstand en de verschuldigdheid van buitengerechtelijke incassokosten erkend, maar betwisten dat de kosten van heraansluiting voor hun rekening komen. Zij voeren van hun kant aan dat zij een bedrag van € 2.300,= aan waarborgsom hebben betaald en dat zij aan kosten van verbetering van de woning een bedrag van € 12.558,07 hebben geïnvesteerd. Hierbij gaat het om de vervanging van de keuken en de vervanging van de houten vloer op de begane grond door een tegelvloer. In reconventie vorderen [appellante] c.s. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 2.300,= aan waarborgsom, van € 12.558,07 aan vergoeding ex artikel 7:216 lid 3 BW en van € 833,= aan eigen bijdrage rechtsbijstand, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf verschillende data. [geïntimeerde] heeft deze vordering op zijn beurt bestreden.
3.4
De kantonrechter heeft een comparitie van partijen bepaald die op 15 november 2016 heeft plaatsgevonden. Bij vonnis van 14 december 2016 heeft de kantonrechter in
conventie[appellante] c.s. hoofdelijk veroordeeld tot betaling van in totaal € 6.766,91 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 28 juli 2016 en [geïntimeerde] niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de vordering inzake de heraansluiting van de watermeter.
In
reconventieheeft de kantonrechter [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 2.300,= te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 maart 2016.
In conventie en in reconventie zijn [appellante] c.s. hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten en is het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.5
Tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn vordering in conventie heeft [geïntimeerde] niet (incidenteel) geappelleerd en tegen de gedeeltelijke toewijzing ervan hebben [appellante] c.s. geen grieven gericht zodat het vonnis in conventie in dit hoger beroep verder niet aan de orde is.
3.6
De drie grieven van [appellante] c.s. betreffen de afwijzing van hun vordering inzake de aanpassingen die zij met toestemming van [geïntimeerde] in de woning hebben aangebracht en die bij hun vertrek niet ongedaan gemaakt behoefden te worden. Zij stellen dat zij voor een bedrag van in totaal € 12.558,07 in de verbetering van de woning hebben geïnvesteerd en dat zij op grond van ongerechtvaardigde verrijking in ieder geval de helft van dat bedrag, afgerond € 6.000,= dienen te ontvangen. Verder voeren zij aan dat zij tot bewijslevering hadden moeten worden toegelaten, overeenkomstig hun aanbod dan wel ambtshalve. [geïntimeerde] heeft de grieven van [appellante] c.s. gemotiveerd bestreden.
3.7
[appellante] c.s. baseren hun vordering op het bepaalde in artikel 7:216 lid 3 BW. Deze bepaling luidt: “De huurder kan ter zake van geoorloofde veranderingen en toevoegingen die na het einde van de huurovereenkomst niet ongedaan worden gemaakt, vergoeding vorderen voor zover artikel 212 van Boek 6 dat toestaat.”
Artikel 6:212 lid 1 BW dat de begrenzing biedt voor de mogelijkheid om in een dergelijk geval een vergoeding te vorderen, luidt: “Hij die ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van een ander, is verplicht, voor zover dit redelijk is, diens schade te vergoeden tot het bedrag van zijn verrijking.”
3.8
Met betrekking tot de vraag of een huurder aanspraak kan maken op een vergoeding op grond van ongerechtvaardigde verrijking voor veranderingen die hij bij het einde van de huur niet heeft weggenomen, moet worden vooropgesteld dat deze vraag slechts bevestigend kan worden beantwoord indien bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven. Daarbij kan onder meer van belang zijn wat uit de huurovereenkomst of uit nadere afspraken van partijen voortvloeit ten aanzien van het aanbrengen van veranderingen aan het gehuurde, in hoeverre de huurder de kosten die hij voor de aangebrachte veranderingen heeft gemaakt, heeft kunnen terugverdienen of aan een opvolgend huurder in rekening heeft kunnen brengen, in hoeverre deze kosten veranderingen betreffen die inmiddels als afgeschreven kunnen worden beschouwd, en in hoeverre de verhuurder daadwerkelijk profijt heeft van de aangebrachte verandering, bijvoorbeeld doordat hij het gehuurde voor een hogere prijs kan verkopen of van een opvolgend huurder een hogere huur kan bedingen dan wanneer de veranderingen niet zouden zijn aangebracht (HR 25 juni 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP4373).
3.9
De hier kenbare relevante omstandigheden zijn vooral dat [appellante] c.s. toestemming van [geïntimeerde] hebben gekregen voor het aanbrengen van de veranderingen. Ook hebben [appellante] c.s. de gemaakte kosten voor de aangebrachte veranderingen niet kunnen terugverdienen of aan een opvolgend huurder in rekening kunnen brengen, nu de huur al na iets meer dan een jaar werd beëindigd. Er was geen nieuwe huurder en [geïntimeerde] heeft de woning verkocht met een relatief nieuwe keuken en tegelvloer, die in ieder geval nog niet als afgeschreven konden worden beschouwd.
3.1
[appellante] c.s. stellen in hoger beroep eigenlijk niet meer dan dat zij voor een bedrag van € 12.558,07 in de woning aanpassingen hebben uitgevoerd en dat de woning daardoor ten minste een bedrag van € 6.000,= meer waard is geworden. Voor zover [appellante] c.s. daarmee al bedoeld hebben te stellen dat [geïntimeerde] daarmee ten koste van [appellante] c.s. ongerechtvaardigd is verrijkt doordat de woning zonder die ten koste van hen uitgevoerde aanpassingen € 6.000,= minder zou hebben opgebracht, betwist [geïntimeerde] de juistheid daarvan zodat dan de bewijslast van dat beweerde feit op [appellante] c.s. rust. [appellante] c.s. verwijzen nadrukkelijk naar de (als productie 1 bij conclusie van eis in reconventie overgelegde) facturen inzake de geplaatste keuken en vloertegels en naar de (als producties 2 en 3 bij conclusie van eis in reconventie overgelegde) foto’s die de situatie vóór en ná de plaatsing weergeven, maar die stukken vormen geenszins bewijs dat de woning zonder de voor een bedrag van € 12.558,07 uitgevoerde aanpassingen € 6.000,= minder zou hebben opgebracht. Overigens geldt dat nu de door [appellante] c.s. gestelde advocaat zich aan de zaak heeft onttrokken en [appellante] c.s. geen andere advocaat hebben doen stellen, [appellante] c.s. -in deze zaak waarin zij alleen bij advocaat rechtsgeldige proceshandelingen kunnen verrichten- niet langer proceshandelingen kunnen verrichten. Reeds omdat zij de daartoe benodigde proceshandelingen daardoor onmogelijk kunnen verrichten, kan het hof [appellante] c.s. niet tot bewijslevering toelaten en is het te bewijzen feit niet komen vast te staan.
3.11
Nu [appellante] c.s. verder niets hebben aangevoerd dat tot een ander oordeel leidt, is de consequentie hiervan dat de drie grieven van [appellante] c.s. worden verworpen en dat het vonnis van 14 december 2016, voor zover in dit hoger beroep aan de orde, wordt bekrachtigd met veroordeling van [appellante] c.s. in de kosten van het hoger beroep.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 14 december 2016 in reconventie, waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] c.s. in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 716,= aan griffierecht en op € 1.074,= aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 december 2018.
griffier rolraadsheer