ECLI:NL:GHSHE:2018:5262

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
18/00110
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag BPM en verzuimboete

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De Rechtbank had op 23 januari 2018 de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) van belanghebbende verminderd en de verzuimboete vernietigd. De Inspecteur was het niet eens met deze uitspraak en heeft hoger beroep ingesteld. Het Hof heeft op 13 december 2018 geoordeeld dat de verzuimboete moet vervallen, omdat de stelling van belanghebbende dat er sprake was van meer dan normale gebruiksschade niet evident onjuist of bij voorbaat niet pleitbaar was. Belanghebbende had een gecertificeerde taxateur ingeschakeld en mocht op diens taxatierapport afgaan. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en oordeelde dat de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.000. Het griffierecht voor het hoger beroep werd vastgesteld op € 508.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00110
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 23 januari 2018, nummer BRE 16/5247, in het geding tussen
[belanghebbende]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
en
de Inspecteur,
betreffende de hierna vermelde beschikkingen.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 15 maart 2016, onder aanslagnummer [aanslagnummer] , een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) opgelegd van € 2.463 (hierna: de naheffingsaanslag). Tevens is daarbij, bij beschikking, belastingrente van € 20 in rekening gebracht en is, bij beschikking, een verzuimboete van € 246 opgelegd. Na tegen de naheffingsaanslag en beschikkingen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraken de naheffingsaanslag en beschikkingen gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 334. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de naheffingsaanslag verminderd tot € 1.829, de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd, de verzuimboete vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende van € 1.500 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 334 aan haar vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft de Inspecteur hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 31 oktober 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de heren [M] en [N] , alsmede, namens de Inspecteur, [F] en de heren [G] , [H] en [O] .
1.5.
De Inspecteur heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het Hof en aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
1.6.
Belanghebbende heeft ter zitting, zonder bezwaar van de wederpartij, een ‘Specificatie Kostenvergoeding’ overgelegd.
1.7.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan:
2.1.
Belanghebbende heeft op 29 januari 2015 en op 28 april 2015 aangiften gedaan van de door haar ter zake van de registratie van een tweetal personenauto’s verschuldigde BPM. Het betreft een personenauto van het merk Mercedes‑Benz, type S‑klasse 350 BlueTec (VIN eindigend op [1] ; hierna: auto 1) en een personenauto van het merk Mercedes-Benz, type M‑klasse 350 (VIN eindigend op [2] ; hierna: auto 2). Als datum eerste toelating heeft te gelden 10 oktober 2014 respectievelijk 23 april 2014. De op aangifte voldane BPM bedraagt € 6.395 respectievelijk € 9.274.
2.2.
Voor de berekening van de verschuldigde BPM heeft belanghebbende de beide auto’s laten taxeren middels fysieke opname.
2.3.
Voor auto 1 heeft deze opname plaatsgevonden op 29 januari 2015. De taxatie is uitgevoerd door heer [D] van [E] B.V. (hierna: de heer [D] ), die zijn bevindingen heeft vastgelegd in een taxatierapport van 29 januari 2015. Op het moment van de taxatie had de auto een kilometerstand van 5.969. In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto berekend op € 70.813 door op de koerslijstwaarde van Eurotaxglass’s van € 72.287 een schadebedrag van € 1.474 in mindering te brengen.
2.4.
Voor auto 2 heeft deze opname plaatsgevonden op 23 april 2015. Ook deze taxatie is uitgevoerd door de heer [D] , die zijn bevindingen heeft vastgelegd in een taxatierapport van 24 april 2015. Op het moment van de taxatie had de auto een kilometerstand van 30.453. In het taxatierapport is de handelsinkoopwaarde van de auto berekend op € 42.808 door op de koerslijstwaarde van XRAY van € 46.823 een schadebedrag van € 4.015 in mindering te brengen.
2.5.
Naar aanleiding van de aangiften heeft de Inspecteur belanghebbende uitgenodigd om de auto’s te tonen op de Domeinen Roerende Zaken locatie te Soesterberg. Belanghebbende heeft, onder aanvoering van redenen, aangegeven niet in te gaan op de uitnodiging, maar de auto’s tot zes dagen na de respectievelijke aangiften in ongewijzigde staat voor de hertaxateur beschikbaar te houden op een door haar verzekerde locatie.
2.6.
Met dagtekening 15 maart 2016 heeft de Inspecteur de onderhavige naheffingsaanslag opgelegd en bij beschikking belastingrente in rekening gebracht. Daarbij is de Inspecteur uitgegaan van de handelsinkoopwaarde van de auto’s in onbeschadigde staat. Voorts is op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) bij beschikking een verzuimboete van 10%, zijnde € 246, opgelegd.
2.7.
De Rechtbank heeft de naheffingsaanslag en beschikking belastingrente verminderd, naar aanleiding van een door partijen nader berekende handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat. De Rechtbank heeft geen aftrek wegens meer dan normale gebruiksschade toegestaan. De verzuimboete is door de Rechtbank vernietigd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft in hoger beroep uitsluitend het antwoord op de vraag of de Rechtbank de verzuimboete terecht heeft vernietigd.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord.
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting heeft de Inspecteur zich akkoord verklaard met de door belanghebbende geclaimde proceskostenvergoeding van € 1.000, indien het gelijk aan belanghebbende is.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
De Inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank voor zover daarbij de verzuimboete is vernietigd en tot bevestiging van de uitspraak op bezwaar betreffende de verzuimboete.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Op grond van artikel 67c van de AWR, in samenhang met paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB), kan de Inspecteur een verzuimboete opleggen indien de belastingplichtige de belasting welke op aangifte moet worden voldaan gedeeltelijk niet heeft betaald. Het opleggen van een verzuimboete blijft achterwege indien sprake is van afwezigheid van alle schuld dan wel van een pleitbaar standpunt (vgl. paragraaf 4 BBBB).
4.2.
Naar het oordeel van het Hof kan niet gezegd worden dat de door belanghebbende ingenomen stelling dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade, evident onjuist of bij voorbaat niet pleitbaar was. Het Hof acht aannemelijk belanghebbendes stelling dat bij haar ten tijde van het doen van aangifte onvoldoende deskundigheid aanwezig was en dat zij daarom een gecertificeerde taxateur heeft ingeschakeld. Het enkele feit dat belanghebbende een ervaren autohandelaar is, brengt nog niet mee dat zij op de hoogte is van alle “ins and outs” van taxeren en van de wettelijke regels op het gebied van de BPM. Belanghebbende mocht dan ook afgaan op het taxatierapport van de door haar ingeschakelde deskundige.
4.3.
Uit het vorenoverwogene volgt dat belanghebbende, door zich bij het doen van aangifte te verlaten op het taxatierapport van een gecertificeerde deskundige, een pleitbaar standpunt heeft ingenomen. Dit betekent dat de boete dient te vervallen.
Slotsom
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.5.
Nu de uitspraak van de Rechtbank in stand blijft, wordt ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep een griffierecht geheven van € 508.
Ten aanzien van de proceskosten
4.6.
Nu het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep ongegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de kosten, die belanghebbende in verband met de behandeling van hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.7.
Belanghebbende heeft verzocht de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende te veroordelen tot een bedrag van € 1.000. Zij heeft ter zitting een specificatie van dit bedrag overgelegd. De Inspecteur heeft zich akkoord verklaard met dit bedrag in het geval dat het gelijk aan belanghebbende is. Het Hof acht deze vergoeding redelijk en in overeenstemming met het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht en zal daarom de Inspecteur veroordelen in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.000.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep van de Inspecteur ongegrond;
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • bepaalt dat van de Inspecteur ter zake van het door hem ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 508;
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1.000.
Aldus gedaan op 13 december 2018 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J. Swinkels en J.W. Verstraate, in tegenwoordigheid van M.A.M. van den Broek, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s‑Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.