In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Zeeland-West-Brabant om de appellant toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De appellant had eerder een schuldsaneringsregeling die tussentijds was beëindigd, en verzocht nu om opnieuw toegelaten te worden. De rechtbank had het verzoek afgewezen op basis van artikel 288 lid 2 sub d van de Faillissementswet, omdat de appellant minder dan tien jaar geleden al een schuldsaneringsregeling had gehad. Het hof bevestigde deze beslissing, waarbij het benadrukte dat de wetgever een strikte tienjaarstermijn heeft ingesteld zonder ruimte voor uitzonderingen, zelfs niet in gevallen van te goeder trouw ontstaan nieuwe schulden. Het hof oordeelde dat de eerdere beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant niet op grond van de door de wetgever aanvaarde uitzonderingen was gebeurd, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het verzoek van de appellant moest worden afgewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarbij het ook opmerkte dat de appellant geen bewijs had geleverd voor zijn claims over de huurschuld en dat het minnelijk traject niet correct was verlopen.