ECLI:NL:GHSHE:2018:5081

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
200.203.845_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake consumentenkrediet en vertragingsvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin [appellante] werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 39.706,19 aan [geïntimeerde]. De vordering van [geïntimeerde] is gebaseerd op een kredietovereenkomst van 21 maart 2008, waarbij een doorlopend krediet van € 35.000,-- werd verstrekt aan [appellante] en haar (toenmalige) echtgenoot. Na het overlijden van de echtgenoot en het niet betalen van de verschuldigde bedragen, heeft [geïntimeerde] de vordering opgeëist. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij [appellante] vijf grieven heeft aangevoerd. De beoordeling richtte zich onder andere op de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd was en of de gevorderde vertragingsvergoeding van 11,6 % op jaarbasis terecht was toegewezen. Het hof oordeelde dat de gevorderde contractuele vertragingsvergoeding niet toewijsbaar was, omdat er geen bijzondere bepaling over een vertragingsvergoeding in de kredietovereenkomst was opgenomen. Het hof heeft de zaak verwezen naar een comparitie om nadere informatie te verkrijgen over de terhandstelling van de algemene voorwaarden aan [appellante].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.203.845/01
arrest van 4 december 2018
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als: [appellante] ,
advocaat: mr. R.M.A. Lensen te Terneuzen,
tegen
[holding] Holding Ltd.,
gevestigd te [vestigingsplaats] (Kanaaleilanden),
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. H.A.P. Pijnacker te Tilburg,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 april 2016, hersteld bij exploot van 6 oktober 2016, ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 27 januari 2016, gewezen tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4272945 / 15-3950)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het tussenvonnis van 15 juli 2015.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep en het herstelexploot;
  • het exploot van anticipatie van 14 november 2016;
  • de akte van [geïntimeerde] ;
  • de memorie van grieven;
  • de memorie van antwoord met producties;
  • de pleitnotities in schriftelijk pleidooi van [appellante] ,
  • de repliek-pleitnotities van [geïntimeerde] met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
3.2.
Bij schriftelijke overeenkomst van 21 maart 2008 is tussen Ribank N.V. enerzijds en [appellante] en haar (toenmalige) echtgenoot [(toenmalige) echtgenoot] anderzijds, een overeenkomst van doorlopend krediet tot stand gekomen met een kredietlimiet van € 35.000,--.
3.3.
In een op 15 januari 2009 gedateerde, “AKTE VAN OVERDRACHT KREDIETPORTFOLIO”, staat, voor zover hier van belang:
"
Partijen:
1) Ribank N.V. (…), hierna te noemen
“Verkoper”
en
2) De Nederlandse Voorschotbank B.V. (…) hierna te noemen:
“Koper”.
Overwegingen:
A) Verkoper is actief op het gebied van verstrekken van consumptief krediet. In dat kader heeft verkoper een kredietportfolio (hierna
“Kredietportfolio”) opgebouwd bestaande uit de kredietovereenkomsten (hierna:
“Kredietovereenkomsten”) zoals opgesomd in Bijlage 1. (…).
(…)
C) Verkoper wenst zijn rechtspositie onder de Kredietovereenkomsten en de SOK’s (hierna gezamenlijk aan te duiden als
“Overeenkomsten”) over te dragen aan Koper overeenkomstig de voorwaarden zoals opgesteld in deze akte (hierna:
“Akte”).

1.Overdracht

1.1.
Overeenkomstig artikel 6:159 BW draagt Verkoper hierbij al zijn rechten en verplichtingen onder de Overeenkomsten over aan Koper en Koper aanvaardt deze rechten en verplichtingen.
1.2.
Partijen zijn overeengekomen dat de overdracht als bedoeld in artikel 1.1 plaatsvindt met juridisch effect per 1 februari 2009. (…)
1.3.
Aan de contractspartijen onder de Overeenkomsten zal mededeling van de overdracht van rechten en plichten als bedoeld in artikel 1.1 worden gedaan overeenkomstig de modelbrieven aangehecht als Bijlage 3."
3.3.
In “Bijlage 1” staat (op het tweede blad) het contractnummer [contractnummer] vermeld.
3.4.
Namens De Nederlandse Voorschotbank B.V. zijn ter zake van de onderhavige kredietovereenkomst brieven (van 7 november 2013, 29 november 2013, 3 december 2013 en 15 januari 2014) aan [appellante] en [(toenmalige) echtgenoot] gestuurd waarin het contractnummer [contractnummer] staat vermeld.
3.5.
In een op 28 maart 2014 gedateerde “PORTFOLIO PURCHASE AGREEMENT II” staat, voor zover hier van belang, vermeld:
"
PORTFOLIO PURCHASE AGREEMENT
between
Crédit Agricole Consumer Finance Nederland B.V.
as CACF
Several subsidiaries of CACF
As the Sellers
[holding] Holding Ltd
as the Purchaser
and
[geïntimeerde] Kredit AB
as the Guarantor
(…)
The Undersigned:
I.
Crédit Agricole Consumer Finance Nederland B.V.(…)
(…)
VI.
Ribank N.V.(…)
VII.
De Nederlandsche Voorschotbank B.V.(…)
(…)
XVII.
[holding] Holding Ltd(…)
(…)
The parties referred to above under II. up to and including XVI. are hereinafter also collectively referred to as the
“Sellers”and each as a
“Seller”and together with CACF, the Purchaser and the Guarantor as the
“Parties”and each indivdually as a
“Party”.
RECITALS:
(…)
B. Currently the Parties have reached agreement with respect to (i) the sale and transfer of the Portfolio (as defined below) as set out in this Agreement (as defined below) and (ii) the sale and transfer of the Forward Flow Portfolio (as defined below) as set out in Clause 6.1 below and
Schedule 12to this Agreement (the aforementioned sales and transfers hereinafter jointly referred to as the
“Transaction”).
(…)
IT IS HEREBY AGREED AS FOLLOWS:

1.DEFINITIONS AND INTERPRETATION

1.1
Definitions
In this Agreement the following definitions are used:
(…)
Agreementthis portfolio purchase agreement II, including its Recitals and Schedules;
(…)
Forward Flow Portfolio70%, such percentage selected in accordance with the Selection Procedures, of the portfolio of credit claims resulting from credit agreements entered into by a Seller, which at any time in the period as of 1 January 2014 until 31 December 2014 become Non-Peforming Credit Claims. For the avoidance of doubt: the aforementioned credit claims against a Debtor will be purchased and asssigned in full and not in part;
(…)

6.PURCHASE AND SALE OF THE FORWARD FLOW PORTFOLIO

6.1
The Sellers hereby agree to sell to the Purchaser, and the Purchaser hereby agrees to purchase from the Sellers the credit claims forming part of the Forward Flow Portfolio (“
Forward Flow Credit Claims”), together with the Beneficiary Rights relating thereto (if any), subject to the terms and conditions set out in this Agreement (to the extent applicable) and
Schedule 12hereto."
3.5.
In “Schedule 12” staat vermeld (onder punt 48) het contractnummer [contractnummer] met als “effective date”: “6-3-2014” en “amount of credit claim”: € 36,868,21.
3.6.
[(toenmalige) echtgenoot] is op 13 april 2014 overleden.
3.7.
[geïntimeerde] heeft, bij dagvaarding van 25 juni 2015 en na wijziging van eis, in eerste aanleg de veroordeling gevorderd van [appellante] , uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan [geïntimeerde] van een bedrag € 39.706,19 (hoofdsom € 37.614,44 en vertragingsvergoeding vanaf 7 januari 2015 € 2.091,75), te vermeerderen met de thans geldende vertragingsvergoeding van 11,6 % per jaar, subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente over € 39.706,19 vanaf 25 juni 2015 tot de dag der algehele voldoening. Voorts heeft [geïntimeerde] een proceskostenveroordeling gevorderd.
3.8.
[geïntimeerde] heeft daartoe gesteld dat haar rechtsvoorgangster, Ribank N.V., bij schriftelijke kredietovereenkomst van 21 maart 2008 aan [appellante] en haar (inmiddels overleden ex-)echtgenoot [(toenmalige) echtgenoot] een doorlopend krediet heeft verstrekt tot een bedrag van
€ 35.000,--. [appellante] is jegens [geïntimeerde] hoofdelijk aansprakelijk voor de nakoming van de uit die kredietovereenkomst voortvloeiende verbintenissen. Ribank N.V. heeft haar vordering op [appellante] rechtsgeldig gecedeerd aan [geïntimeerde] , aldus [geïntimeerde] . Ondanks herhaald verzoek en ingebrekestelling is [appellante] nalatig gebleven in de betaling van vervallen termijnbedragen. [geïntimeerde] heeft vervolgens het uitstaande saldo op grond van de overeenkomst ineens opgeëist. [appellante] heeft ondanks sommatie het saldo onbetaald gelaten. Volgens [geïntimeerde] bedraagt het uitstaande saldo per 18 juni 2015 een bedrag van
€ 39.706,19, bestaande uit een bedrag van € 37.614,44 aan hoofdsom en een bedrag van
€ 2.091,75 aan vertragingsvergoeding.
3.9.
[appellante] heeft verweer gevoerd. Zij heeft gewezen op de moeilijke situatie waarin zij met de kinderen is komen te verkeren door de suïcide van [(toenmalige) echtgenoot] , twee maanden na de echtscheiding. De nalatenschap zal hoogstwaarschijnlijk negatief uitvallen, aldus [appellante] .
3.10.
In het bestreden vonnis heeft de kantonrechter toegewezen de vordering van [geïntimeerde] dat [appellante] aan haar van een bedrag € 39.706,19 dient te betalen, te vermeerderen met “de thans geldende vertragingsvergoeding van 11,6 % per jaar, welke het maximum dat volgens het Besluit Kredietvergoeding is toegelaten niet zal overschrijden”. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen dat [appellante] zelf de kredietovereenkomst heeft medeondertekend en zij hoofdelijk aansprakelijk is voor de verbintenissen voortvloeiend uit die overeenkomst. Voorts heeft de kantonrechter [appellante] in de proceskosten veroordeeld.
3.11.
[appellante] heeft vijf grieven aangevoerd, waarmee het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof wordt voorgelegd.
3.12.
Voordat ingegaan kan worden op de grieven, dient gezien de vestigingsplaats van [geïntimeerde] , allereerst te worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen. Dat is het geval: het geschil betreft een handelszaak als bedoeld in artikel 1 van de herschikte EEX-Verordening en omdat [appellante] woonplaats heeft in Nederland heeft de Nederlandse rechter ingevolge artikel 4 van deze verordening rechtsmacht.
3.13.
Grief 4 richt zich tegen de toewijzing van de kantonrechter van de door [geïntimeerde] gevorderde vertragingsvergoeding van 11,6 % op jaarbasis. [appellante] betwist dat tussen partijen een vertragingsvergoeding is overeengekomen. [geïntimeerde] voert aan zich op dit punt te refereren aan het oordeel van het hof, met dien verstande dat zij haar subsidiaire aanspraak op de wettelijke rente over de hoofdsom ad € 37.614,44 vanaf 7 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening handhaaft. In reactie hierop wijst [appellante] erop dat het door [geïntimeerde] subsidiair gevorderde niet toewijsbaar is, aangezien zij geen hoofdsom aan [geïntimeerde] verschuldigd is.
3.14.
Voor het geval [appellante] in hoger beroep aan [geïntimeerde] een hoofdsom verschuldigd blijft, overweegt het hof ten aanzien van grief 4 als volgt.
3.15.
De in het geding zijnde kredietovereenkomst is op 21 maart 2008 tot stand gekomen. Op deze overeenkomst zijn van toepassing de bepalingen van de Wet op het consumentenkrediet – hierna: Wck (oud) – zoals deze golden op 21 maart 2008. Ook zijn van toepassing de in artikel 211a lid 2 van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek vermelde artikelen 62, 63, 65, 69 en 70 lid 2 van titel 2A van Boek 7 BW betreffende consumentenkredietovereenkomsten, welke artikelen per 25 mei 2011 in werking zijn getreden. Het hof dient ambtshalve te beoordelen of aan deze dwingendrechtelijke bepalingen is voldaan.
3.16.
Artikel 34 aanhef en sub b Wck (oud) bepaalt dat het
"de kredietgever en de leverancier verboden [is] enige andere vorm van kredietvergoeding te bedingen, in rekening te brengen of te aanvaarden dan (…) b. een vergoeding die verschuldigd wordt ingeval de kredietnemer, na ingebrekestelling, nalatig blijft in zijn verplichting tot betaling ingevolge de transactie".Op grond van deze bepaling is de kredietgever gerechtigd om voor de specifiek omschreven situatie met de kredietnemer een vertragingsvergoeding overeen te komen. In de door [geïntimeerde] overgelegde (kopie van de) kredietovereenkomst en algemene voorwaarden is echter geen bijzondere bepaling over een vertragingsvergoeding ingeval van nalatig blijven door de kredietnemer na ingebrekestelling aan te wijzen. Dat betekent dat de gevorderde contractuele vertragingsvergoeding ad 11,6 % per jaar moet worden afgewezen. Voor zover in hoger beroep een hoofdsom verschuldigd blijft, is dan ook slechts de subsidiair gevorderde wettelijke rente van artikel 6:119 BW toewijsbaar.
3.17.
[geïntimeerde] heeft in punt 2 van haar repliek-pleitnotities voor het eerst de stelling ingenomen dat [appellante] op de voet van artikel 6:159 BW haar medewerking heeft verleend aan de overdracht van haar rechtsverhouding met Ribank N.V. aan de Nederlandse Voorschotbank N.V. Nu [appellante] niet op die stellingname heeft kunnen reageren, stelt het hof haar in de gelegenheid om zich daarover bij akte uit te laten.
3.18.
Het hof ziet aanleiding om een comparitie te gelasten met als doel om onder andere nadere informatie te verkrijgen over de feitelijke gang van zaken omtrent de door [geïntimeerde] gestelde terhandstelling van de algemene voorwaarden aan [appellante] . Het hof verzoekt [geïntimeerde] om het origineel van de kredietovereenkomst van 21 maart 2008 ter griffie te deponeren dan wel deze mee te brengen naar de comparitie. De comparitie zal ook worden benut om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden.
3.19.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat partijen – [appellante] in persoon en [geïntimeerde] deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's‑Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum, met de hiervoor vermelde doeleinden;
verwijst de zaak naar de rol van 18 december 2018 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf en hun advocaten in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat het hof na genoemde roldatum dag en uur van de comparitie zal vaststellen;
draagt [appellante] op om de hiervoor onder 3.17 bedoelde akte uiterlijk twee weken voor de comparitie te doen toekomen aan de wederpartij en aan het hof (in viervoud);
draagt [geïntimeerde] op, voor zover zij de originele kredietovereenkomst van 21 maart 2008 ter griffie wenst te deponeren, om dit uiterlijk twee weken voor de comparitie te doen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Arnoldus-Smit, J.I.M.W. Bartelds en S.D.M. Michael en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 4 december 2018.
griffier rolraadsheer