ECLI:NL:GHSHE:2018:492

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 januari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
Wr 262-14-2017
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van raadsheren in belastingzaak; niet-ontvankelijkheid van het verzoek

In deze zaak heeft verzoeker, een belanghebbende in een belastingkwestie, op 29 november 2017 een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren van het team belastingrecht van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Subsidiair heeft hij specifiek de raadsheren mrs. T.A. Gladpootjes, M. Harthoorn en L.B.M. Klein Tank gewraakt. Verzoeker stelde dat de raadsheren vooringenomen waren, omdat zij eerder betrokken waren bij procedures die betrekking hadden op zijn belastingaanslagen voor de jaren 2004 tot en met 2007. Hij meende dat de raadsheren opzettelijk de inhoud van een vaststellingsovereenkomst verkeerd hadden geïnterpreteerd en dat dit een aanwijzing was voor hun vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op 9 januari 2018, waarbij verzoeker en de betrokken raadsheren aanwezig waren. De raadsheren hebben aangegeven niet in de wraking te berusten. Mr. Gladpootjes heeft in zijn schriftelijke reactie betoogd dat het wrakingsverzoek niet tijdig was ingediend, aangezien verzoeker al eerder op de hoogte was van de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag lagen. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker meer dan zeven weken voor de zitting was uitgenodigd en dat hij op dat moment ook op de hoogte was van de namen van de raadsheren.

De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet had voldaan aan de eis van artikel 8:16, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht, dat een wrakingsverzoek moet worden ingediend zodra de feiten en omstandigheden bekend zijn. Daarom werd verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn wrakingsverzoek. De wrakingskamer benadrukte dat de omstandigheid dat een rechter eerder een uitspraak heeft gedaan die niet in het voordeel van de verzoeker was, op zichzelf niet voldoende is om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig is. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Reisnummer: 200.228.700/01
Datum uitspraak: 23 januari 2018
Registratienummer: Wr 262-14-2017
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek als bedoeld in artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in de zaak met kenmerk BK-SHE 16/03574 van
de heer [belanghebbende]
hierna te noemen: verzoeker
tegen
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna te noemen: de Inspecteur,
strekkende tot wraking van primair elk van de raadsheren van het team belastingrecht en subsidiair de raadsheren mrs. T.A. Gladpootjes, M. Harthoorn en L.B.M. Klein Tank.

1.Het procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft ter zitting van 29 november 2017 een verzoek ingediend tot wraking van elk van de
raadsheren van het team belastingrecht. Subsidiair heeft belanghebbende een verzoek ingediend tot wraking van mrs. Gladpootjes, Harthoorn en Klein Tank (hierna samen: de raadsheren).
1.2.
De raadsheren hebben allen verklaard niet in de wraking te berusten. Bij geschrift met dagtekening
12 december 2017 heeft mr. Gladpootjes schriftelijk gereageerd op dit wrakingsverzoek.
1.3.
De wrakingskamer heeft voornoemd verzoek ter zitting van 9 januari 2018 behandeld, alwaar zijn verschenen en gehoord verzoeker, tot bijstand vergezeld van de heer [A] , de heer [B] , namens de Inspecteur, en mrs. Gladpootjes en Harthoorn.
1.4.
Verzoeker heeft ter zitting het wrakingsverzoek nader toegelicht.
1.5.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de
wrakingskamer over twee weken in het openbaar uitspraak zal doen.

2.Het standpunt van verzoeker

Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn wrakingsverzoek, kort samengevat, aangevoerd dat het Hof in de procedures betreffende de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2004 tot en met 2007 in de met de Inspecteur gesloten vaststellingsovereenkomst willens en wetens iets anders heeft gelezen dan er staat en tevens de uitlatingen van de staatssecretaris over de waardering willens en weten onjuist heeft gelezen. Verzoeker stelt dat deze omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid van de raadsheren van de Belastingkamer van het Hof en van de behandelende kamer oplevert, in het bijzonder van mr. Gladpootjes.

3.Het standpunt van de betreffende raadsheren

Mr. Gladpootjes heeft in zijn schriftelijke reactie van 12 december 2017 vermeld dat het verzoek naar zijn mening niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 8:16, lid 1, van de Awb, nu het verzoek niet is ingediend zodra de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen aan verzoeker bekend zijn geworden. Mr. Gladpootjes heeft voorts aangevoerd dat de omstandigheid dat een raadsheer eerder al is opgetreden in andere zaken waarin het hof ten nadele van de belanghebbende in die zaken heeft geoordeeld, niet een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid oplevert.

4.De beoordeling

4.1.
Op grond van artikel 8:16, lid 1, van de Awb, dient een wrakingsverzoek te worden ingediend zodra de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen aan de verzoeker bekend zijn geworden.
4.2.
Verzoeker is - naar mr. Gladpootjes onweersproken heeft gesteld in zijn brief van 12 december 2017. bij brief van 6 oktober 2017 uitgenodigd tot het bijwonen van het onderzoek ter zitting van 29 november 2017. Tevens is in die brief de samenstelling van de behandelende kamer aan verzoeker medegedeeld.
4.3.
Verzoeker heeft zijn wrakingsverzoek gegrond op de omstandigheid dat mr. Gladpootjes deel uitmaakte van de kamer die zijn beroepszaken voor de jaren 2004 t/m 2007 heeft behandeld, als gevolg waarvan bij mr. Gladpootjes, aldus belanghebbende, bij de behandeling van de onderhavige beroepszaak onpartijdigheid ontbreekt. Verzoeker is voorts van mening dat vanwege de voor eerdere jaren gedane uitspraken ook bij mrs. Harthoorn en Klein Tank en alle andere bij het team belastingrecht werkzame raadsheren sprake is van vooringenomenheid.
4.4.
De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker meer dan zeven weken voor aanvang van het onderzoek ter zitting is uitgenodigd tot het bijwonen van het onderzoek ter zitting en, nu belanghebbende dat niet weersproken heeft, bij ontvangst van deze uitnodiging ook op de hoogte is geraakt van de namen van de behandelende rechters. Uit de inhoud van de door verzoeker ter zitting voorgedragen pleitnotitie volgt dat verzoeker reeds vóór de zitting wist dat hij de raadsheren van het team belastingrecht, van de behandelende kamer en mr. Gladpootjes in het bijzonder zou gaan wraken en welke gronden hij daarvoor wenste aan te voeren. Gesteld noch gebleken is dat datgene wat is voorgevallen ter zitting van 29 november 2017 de aanleiding vormde tot het wrakingsverzoek dan wel daartoe heeft bijgedragen; de situatie dat de omstandigheden welke de wraking in de visie van verzoeker zouden rechtvaardigen eerst toen bekend zouden zijn geworden doet zich dus niet voor. Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoeker onder vorenvermelde omstandigheden, door te wachten met het indienen van het wrakingsverzoek tot de aanvang van het onderzoek ter zitting, niet voldaan aan de in artikel 8:16, lid 1, van de Awb gestelde eis dat het wrakingsverzoek dient te worden ingediend zodra de feiten en omstandigheden die aan het verzoek ten grondslag liggen bij verzoeker bekend zijn geworden. Zie ook ABRS 26 juli 2010, ABkort 2010/280.
4.4.
Op grond van het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat het verzoek niet tijdig is ingediend, zodat verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn wrakingsverzoek.
4.5.
De wrakingskamer overweegt nog ten overvloede dat de enkele omstandigheid dat een rechter eerder een uitspraak heeft gedaan waarmee degene die zijn wraking verzoekt het niet eens is, niet een omstandigheid is die erop wijst dat de rechterlijke onpartijdigheid van die rechter schade zou kunnen lijden (Hoge Raad 16 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU8280).
4.6.
De wrakingskamer overweegt voorts ten overvloede dat op grond van artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Wraking van andere raadsheren dan de behandelend raadsheren is gelet op het bepaalde in artikel 8:15 van de Awb niet mogelijk.
B E S L I S S I N G
Het Hof:
  • verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
  • bepaalt dat de hoofdzaken worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het wrakingsverzoek;
  • beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, de Inspecteur, alsmede aan de mrs. Gladpootjes, Harthoorn en Klein Tank.
Aldus gedaan door mr. J. Brandenburg, voorzitter, mr. P. Wiemans en mr. C.W.T. Vriezen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van Wendel de Joode, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2018.