ECLI:NL:GHSHE:2018:491

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 februari 2018
Publicatiedatum
6 februari 2018
Zaaknummer
200.200.077_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van werkgever voor asbestblootstelling en maligne mesothelioom bij werknemer

In deze zaak heeft een werknemer, bij wie maligne mesothelioom is vastgesteld, zijn voormalig werkgever, Bakkersland B.V., aangesproken op basis van artikel 7:658 van het Burgerlijk Wetboek. De werknemer heeft gesteld dat hij tijdens zijn dienstverband blootgesteld is aan asbest, wat heeft geleid tot zijn ziekte. In eerste aanleg heeft de kantonrechter geoordeeld dat Bakkersland aansprakelijk is voor de schade die de werknemer heeft geleden als gevolg van zijn ziekte. Het hof heeft in hoger beroep de feiten uit het tussenvonnis van de kantonrechter overgenomen, maar heeft ook aanvullende getuigenverhoren gelast om meer duidelijkheid te krijgen over de aanwezigheid van asbest in de ovens waar de werknemer mee heeft gewerkt. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd om definitief te concluderen dat de werknemer aan asbest is blootgesteld, en heeft daarom besloten om getuigen opnieuw te horen in een meervoudige comparitie. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en bewijslevering.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.200.077/01
arrest van 6 februari 2018
in de zaak van
Bakkersland [vestigingsnaam] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
hierna aan te duiden als Bakkersland,
advocaat: mr. P.J. klein Gunnewiek te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.A.H. Matthijssen te Tilburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 22 november 2016 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda onder zaaknummer 2723322 CV EXPL 14-510 gewezen vonnis van 20 april 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 22 november 2016 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van de comparitie na aanbrengen van 12 januari 2017;
  • de memorie van grieven van 28 maart 2017;
  • de memorie van antwoord van 6 juni 2017 met een productie;
  • de akte uitlating productie van Bakkersland van 18 juli 2017;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] van 15 augustus 2017.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.
Het hof gaat ervan uit dat het de bedoeling van partijen is dat de na het bestreden tussenvonnis genomen conclusies met producties (en eiswijziging) ook deel uitmaken van het procesdossier op grond waarvan het hof beslist, nu partijen het hof hebben verzocht de schadebegroting aan zich te houden indien aansprakelijkheid wordt vastgesteld.

6.De beoordeling

De feiten
6.1.1.
De vaststelling van de feiten in het (niet bestreden) tussenvonnis van 13 augustus 2014 onder 3.1 is niet betwist, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Daarnaast acht het hof nog andere, niet of onvoldoende gemotiveerd betwiste feiten van belang. Het gaat om het volgende.
6.1.2.
[geïntimeerde] , geboren op [geboortedatum] 1964, is van 2 juni 1984 tot 6 september 2008 in loondienst werkzaam geweest als bakker bij (de rechtsvoorganger van) Bakkersland te [vestigingsplaats] . Van juli 1984 tot maart 1997 was er sprake van een fulltime dienstverband. Vanaf maart 1997 werkte [geïntimeerde] 39 zondagsdiensten en 13 overige diensten per jaar in verband met het opstarten van een eigen montagebedrijf. Vanaf maart 2002 tot het einde van het dienstverband heeft [geïntimeerde] alleen op zondagen bij Bakkersland gewerkt.
6.1.3.
Op 7 december 2009 is bij [geïntimeerde] de asbestziekte maligne mesothelioom in de vorm van longvlieskanker vastgesteld. De oorzaak van de ziekte is blootstelling aan asbest.
[geïntimeerde] is op 22 februari 2010 geopereerd. Daarbij zijn de rechterlong, de borstklier, een deel van de ribben en een deel van het middenrif verwijderd.
6.1.4.
In december 2009 heeft [geïntimeerde] zich in verband met zijn asbestziekte gewend tot het Instituut Asbestslachtoffers (hierna: het Instituut) voor bemiddeling.
In het rapport van het Instituut van januari 2010 is het volgende vermeld:
“(...)
02/07/1984 tot 06/09/2008: Bakkerij [bakkerij] , thans Bakkersland [vestigingsnaam] B.V.
(...)
De heer [geïntimeerde] verklaart dat zijn dagelijkse werkzaamheden bestonden uit het bakken vanbrood. Hierbij merkt hij op dat hij circa vijftien jaar in ploegendienst heeft gewerkt, daarnadrie dagen in de week en de laatste zeven jaar werkte hij een dag in de week.
Asbestblootstelling in de werkomgeving heeft plaatsgevonden doordat de ovens voorzienwaren van asbesthoudende isolatiematerialen. De heer [geïntimeerde] geeft aan dat de deuren vande ovens geïsoleerd waren met asbestkoord. Ten gevolge van het continue gebruik van dedeuren van de ovens en de vrijgekomen hitte, hebben asbestvezels kunnen vrijkomen. (...)
(...)
Asbestblootstelling heeft plaatsgehad tot begin jaren ‘90. De heer [geïntimeerde] beschikte nietover persoonlijke beschermingsmiddelen in het kader van blootstelling aan asbest. Er wasgeen sprake van voldoende ventilatie of een afzuiginstallatie.(...)± 1999 tot heden: zelfstandige
Gedurende bovenstaande periode is de heer [geïntimeerde] werkzaam als eigenaar van zijn eigenMontagebedrijf [montagebedrijf] .
De heer [geïntimeerde] verklaart dat zijn dagelijkse werkzaamheden bestaan uit het plaatsen vankeuken, het leggen van vloeren en afbouwwerkzaamheden. Hierbij merkt hij op geen gebruikte maken van asbesthoudende materialen. Wanneer asbest wordt aangetroffen, wordt eengespecialiseerd bedrijf ingeschakeld voor de verwijdering hiervan. (…)”
6.1.5.
Bij brief van 2 januari 2010 heeft [geïntimeerde] Bakkersland aansprakelijk gesteld voor geleden en te lijden schade als gevolg van zijn ziekte.
6.1.6.
Op 1 februari 2010 heeft de Sociale Verzekeringsbank – na een aanvraag van het Instituut – aan [geïntimeerde] medegedeeld dat op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers aan hem een (voorschot)bedrag van € 18.106,-- wordt uitgekeerd.
6.1.7.
Bij brief van 1 april 2010 heeft het Instituut aan Bakkersland medegedeeld dat het na
onderzoek tot de conclusie is gekomen dat Bakkersland jegens [geïntimeerde] tekort is geschoten in
haar verplichting om alle vereiste veiligheidsmaatregelen te treffen met het oog op de haar
bekende gevaren met het werken met asbest, zij de kans op het ontstaan van de ziekte
maligne mesothelioom heeft verhoogd, zij aansprakelijkheid dient te erkennen en de schade
van [geïntimeerde] dient te vergoeden.
6.1.8.
Bij brief van 29 september 2010 heeft de gemachtigde van Bakkerstand aan het Instituut
medegedeeld dat [geïntimeerde] noch tijdens het werken met noch tijdens de demontage van ovens
op enigerlei wijze in aanraking is gekomen met asbest en zij daarom niet aansprakelijk kan
worden gehouden voor de gevolgen van de ziekte maligne mesothelioom bij [geïntimeerde] .
6.1.9.
In januari 2011 heeft het Instituut de bemiddeling afgerond omdat de asbestblootstelling
(volgens haar) vooralsnog onvoldoende vaststaat dan wel dat Bakkersland gemotiveerd
betwist dat asbestblootstelling tijdens het dienstverband bij Bakkerstand heeft
plaatsgevonden.
6.1.10.
Op 2 april 2013 heeft op verzoek van [geïntimeerde] een voorlopig getuigenverhoor
plaatsgevonden bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Daarbij zijn als getuigen gehoord:
[geïntimeerde] , de heer [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ), de heer [getuige 2] (hierna: [getuige 2] )
en de heer [getuige 3] (hierna: [getuige 3] ).
Bakkersland heeft geen gebruik gemaakt van haar recht op contra-enquête.
De procedure bij de kantonrechter
6.2.1.
[geïntimeerde] heeft Bakkersland gedagvaard en na wijziging van eis gevorderd:
1. een verklaring voor recht dat Bakkersland jegens [geïntimeerde] verwijtbaar tekortgeschoten is en daardoor jegens [geïntimeerde] schadeplichtig is geworden;
en veroordeling van Bakkersland tot vergoeding aan [geïntimeerde] van:
2. immateriële schade, begroot op € 75.000,--, vermeerderd met wettelijke rente;
3. materiële schade krachtens artikel 6:107 BW, tot en met 2013 begroot op € 118.571,--, alsmede van de kosten van [letselschade experts] Letselschade Experts B.V. ad € 5.521,47 (15 november 2013) en ad € 2.513,05 (3 mei 2016), een en ander vermeerderd met de wettelijke rente;
4. de overige materiële schade krachtens artikel 6:107 BW, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met wettelijke rente;
5. de proceskosten.
6.2.2.
[geïntimeerde] grondt zijn vorderingen op artikel 7:658 BW. Volgens hem is hij tijdens zijn werk bij/voor Bakkersland blootgesteld aan asbest en heeft Bakkersland in dit verband haar zorgplicht geschonden.
6.2.3.
Bakkersland heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep relevant, hierna aan de orde komen.
6.2.4.
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 9 april 2014 een comparitie van partijen gelast. Die zitting vond op 7 juli 2014 plaats. De aantekeningen daarvan bevinden zich bij de stukken (tabblad/productie 4 procesdossier Bakkersland zoals overgelegd in hoger beroep).
6.2.5.
Vervolgens heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 13 augustus 2014 [geïntimeerde] toegelaten te bewijzen dat er in de koorden van de kijkluikjes van de oven van het merk [de oven] bij Bakkersland (hierna: de oven) asbest zat en dat hij tijdens zijn dienstverband bij Bakkersland aan die asbest is blootgesteld.
6.2.6.
[geïntimeerde] heeft op 13 oktober 2014 [getuige 1] (rov. 6.1.10), [getuige 4] (hierna: [getuige 4] ) en [getuige 5] (hierna: [getuige 5] ) en alsnog op 1 juni 2015 [getuige 6] als getuige doen horen.
Bakkersland heeft fotomateriaal en tekeningen overgelegd en [getuige 5] op 12 januari 2015 in contra-enquête doen horen.
6.2.7.
Bij het bestreden tussenvonnis van 20 april 2016 heeft de kantonrechter [geïntimeerde] geslaagd geacht in zijn bewijslevering. Daartoe oordeelde de kantonrechter, samengevat, als volgt.
De kantonrechter hecht meer waarde aan de verklaringen van [geïntimeerde] , [getuige 3] en [getuige 6] omdat zij gedurende langere tijd de oven bij Bakkersland hebben gezien en/of daarmee hebben gewerkt, terwijl [getuige 5] niet bij Bakkersland is geweest. Van de overgelegde foto’s en tekeningen staat niet vast dat die van de oven zijn. Verder is niet uit te sluiten dat de afdichtingskoorden later zijn aangebracht. De kantonrechter acht dan ook bewezen dat er afdichtingskoorden aanwezig waren op de luikjes van de oven (2.6).
Gelet op de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 4] , de lijst van de Arbeidsinspectie van 1980 en nu er geen enkel aanwijzing is dat de koorden van ander materiaal waren dan van asbest acht de kantonrechter bewezen dat de koorden van asbest waren (2.7).
Op basis van de verklaringen van [getuige 3] , [getuige 1] en [getuige 6] is volgens de kantonrechter komen vast te staan dat het bij Bakkersland voorkwam dat de koorden van de luikjes door veelvuldig gebruik beschadigd waren (2.8).
Bakkersland heeft haar stelling dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht onvoldoende onderbouwd (2.12).
Bakkersland heeft haar stellingen dat de ziekte van [geïntimeerde] ook een andere oorzaak kan hebben onvoldoende onderbouwd (2.14 en 2.15).
De slotsom is dan ook dat Bakkersland aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] als gevolg van zijn ziekte maligne mesothelioom heeft geleden, aldus de kantonrechter (2.16).
Voor wat betreft de schade oordeelde de kantonrechter een bedrag van € 65.000,-- voor immateriële schade passend en verwees zij de zaak naar de rol voor verder procederen op het punt van de materiële schade.
6.2.8.
Op verzoek van Bakkersland heeft de kantonrechter bij vonnis van 13 juli 2016 tussentijds hoger beroep tegen het tussenvonnis van 20 april 2016 opengesteld.
Daarop heeft Bakkersland tegen laatstgenoemd vonnis hoger beroep ingesteld.
Hoger beroep
6.3.1.
Bakkersland heeft vernietiging gevorderd van het tussenvonnis van 20 april 2016 en voorts gevorderd te bepalen dat [geïntimeerde] niet in zijn bewijsopdracht is geslaagd, althans te bepalen dat Bakkersland niet aansprakelijk is voor de schade die [geïntimeerde] als gevolg van zijn ziekte lijdt. Bakkersland vordert afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] , veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van al hetgeen Bakkersland ter uitvoering van het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft voldaan, vermeerderd met wettelijke rente en veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, vermeerderd met de nakosten en de wettelijke rente.
Tijdens de na het uitbrengen van de appeldagvaarding op 12 januari 2017 gehouden comparitie na aanbrengen heeft Bakkersland medegedeeld dat zij uit coulance aan [geïntimeerde] een bedrag van
€ 65.000,-- aan immateriële schadevergoeding heeft betaald en dat dit bedrag, onafhankelijk van de uitkomst van deze procedure, niet terugbetaald hoeft te worden. In de conclusie van haar memorie van grieven heeft Bakkersland voormelde vordering tot terugbetaling van hetgeen zij “ter uitvoering” van het vonnis zou hebben voldaan niet opgenomen. Het hof beschouwt die vordering als ingetrokken.
6.3.2.
Bakkersland heeft acht grieven aangevoerd. Haar primaire bezwaar houdt in dat de kantonrechter ten onrechte als vaststaand heeft aangenomen dat er afdichtingskoorden aanwezig waren op de luikjes van de oven (grief 1).
Subsidiair worden de oordelen dat de koorden van asbest waren, dat sprake is geweest van blootstelling aan asbest en dat Bakkersland daarom in beginsel aansprakelijk is voor de schade van [geïntimeerde] bestreden (grieven 2 tot en met 6).
Meer subsidiair maakt Bakkersland bezwaar tegen het oordeel van de kantonrechter dat Bakkersland onvoldoende heeft onderbouwd dat zij haar zorgplicht is nagekomen (grief 7).
Uiterst subsidiair voert Bakkersland aan dat onvoldoende rekening is gehouden met factoren in de eigen risicosfeer van [geïntimeerde] die een proportionele benadering van de schade rechtvaardigen (grief 8).
Afdichtingskoorden aanwezig in kijkluiken oven? Grief 1.
6.4.1.
Samengevat heeft Bakkersland in de toelichting op deze grief aangevoerd dat de kantonrechter gelet op de verklaringen van [getuige 8] en [getuige 5] en op de tekeningen en foto’s van de oven ten onrechte tot het oordeel kwam dat [geïntimeerde] had bewezen dat er afdichtingskoorden op de kijkluiken van de oven aanwezig waren.
[geïntimeerde] heeft hiertegenover gewezen op zijn eigen verklaring, die volgens hem wordt ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 4] , [getuige 3] en [getuige 6] . Daarnaast heeft [geïntimeerde] nog een schriftelijke verklaring overgelegd van [getuige 7] d.d. 17 januari 2017 en uitdrukkelijk aangeboden [getuige 7] als getuige te horen.
6.4.2.
Het hof stelt het volgende voorop.
Tijdens de op 12 januari 2017 bij het hof gehouden comparitie heeft [geïntimeerde] desgevraagd op een foto van een kijkluik met pen aangegeven waar het afdichtingskoord zich volgens hem bevond. Het hof verwijst naar het proces-verbaal van deze zitting waaraan genoemde, ingetekende, foto is gehecht. Gelet hierop en op de overige stellingen van [geïntimeerde] is naar het oordeel van het hof het uitgangspunt dat op het vaste deel van het kijkluik (en niet op de beweegbare klep) volgens [geïntimeerde] een afdichtingskoord was aangebracht.
6.4.3.
Bakkersland heeft in de toelichting op haar eerste grief aangevoerd dat [geïntimeerde] zijn stelling op dit punt “
stellig gewijzigd heeft”, omdat hij tijdens het voorlopig getuigenverhoor op
2 april 2013 heeft verklaard dat de koorden zich “
aan de binnenkant van de klep” bevonden.
Het hof volgt Bakkersland daarin niet. Blijkens de aantekeningen van de op 7 juli 2014 bij de kantonrechter gehouden zitting heeft [geïntimeerde] toen verklaard dat de asbestkoorden zich in het vaste deel (hof: van het kijkluik) bevinden en dat de klep tegen het koord aan valt. Dat is dus in lijn met hetgeen [geïntimeerde] verklaarde tijdens de comparitie bij het hof op 12 januari 2017. Omtrent de formulering in zijn verklaring op 2 april 2013 heeft [geïntimeerde] gezegd dat hij zich niet kan herinneren dat hij dat zo heeft gezegd en dat hij het in ieder geval niet zo heeft bedoeld. Het hof acht dit niet onaannemelijk. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat ook overigens in de processtukken soms over “de kijkluikjes” en “de luikjes” wordt gesproken, terwijl daarmee kennelijk niet uitsluitend op het beweegbare deel (de klep) wordt gedoeld, maar meer in het algemeen op dat deel van de oven dat geopend kan worden en waar doorheen de ovenist kijkt ter controle van het bakproces. Daaronder valt dan zowel het beweegbare deel (de klep) als het vaste deel van de oven waartegen de klep weer dicht valt. Van een tournure door [geïntimeerde] die ten koste zou gaan van de bewijskracht van zijn verklaring is dan ook geen sprake.
Iets anders is dat, zoals hiervoor in rov. 6.4.2 is overwogen, voor de verdere beoordeling het uitgangspunt is dat op het vaste deel van het kijkluik volgens [geïntimeerde] een afdichtingskoord was aangebracht.
6.4.4.
[geïntimeerde] , [getuige 3] , [getuige 6] en [getuige 7] verklaren, samengevat, omtrent de aanwezigheid van een afdichtingskoord in het kijkluik. [getuige 3] (2 april 2013) heeft het over “
de koorden rond de luikjes”, [getuige 6] (1 juni 2015) over een afdichtingskoord “
aan de achterzijde van het luikje” en hij verklaart daarmee “
het bewegende deel”te bedoelen. [getuige 7] (17 januari 2017) beschrijft een “
koord aan de oven kant in een soort richel”.
Deze vier getuigen hebben daadwerkelijk met de oven gewerkt, althans de oven waargenomen in de periode vóór de ontmanteling er van in 1993. Voor wat betreft de plaats van het afdichtingskoord verklaren zij evenwel niet eensluidend. Verder constateert het hof dat [getuige 3] op het IAS-formulier dat hij op 10 februari 2010 invulde, bij alle vragen omtrent asbest een vraagteken heeft vermeld.
[getuige 1] (brief 18 juli 2012 en getuigenverhoren d.d. 2 april 2013 en 13 oktober 2014) en [getuige 4] (13 oktober 2014) hebben de oven niet gezien ( [getuige 4] is bij Bakkersland geweest na de ontmanteling van de oven), maar verklaren vanuit hun ervaring als T.N.O.-adviseurs. [getuige 1] heeft daarnaast veel onderzoek verricht aan [de oven] -ovens van het type zoals destijds in gebruik bij (de rechtsvoorganger van) Bakkersland. Volgens hem werd in dit type doorgaans asbestkoord toegepast als hittebestendig afdichtingsmateriaal voor onder andere de inspectieluikjes. [getuige 1] voegt daar nog aan toe dat wanneer de inspectieluiken geopend worden, je de asbestafdichting binnenin op het frame van de oven kunt zien zitten. Het asbestkoord lag volgens hem als één geheel rond het vierkant van de opening.
6.4.5.
Tegenover deze bewijsmiddelen staan de verklaringen van [getuige 8] (brief 13 september 2010) en [getuige 5] (brief d.d. 18 maart 2014 en getuigenverhoren d.d. 13 oktober 2014 en 12 januari 2015) en (deels door [getuige 5] besproken) foto’s en tekeningen van de oven, althans van een vergelijkbaar type.
[getuige 8] , volgens Bakkersland verantwoordelijk voor het onderhoud aan de oven, schrijft dat bij de “
kijkkast c.q. afsluiting kijkkastdeur frame” geen asbestpakking materiaal aanwezig is en dat dat gecontroleerd is bij een van de relaties van zijn bedrijf die een oven van hetzelfde type als de oven (bij Bakkersland) nog in gebruik heeft. Uit deze verklaring blijkt dat [getuige 8] niet put uit eigen waarneming van de oven en dat hij zijn bevinding baseert op controle van een andere oven, terwijl niet vaststaat dat die, hoewel van hetzelfde type, in de uitvoering exact hetzelfde is als de oven. Verder is niet duidelijk of “
asbestpakking materiaal” wel hetzelfde is als asbestkoord.
[getuige 5] , werkzaam bij de (rechtsopvolger van de) producent van de oven, schrijft in genoemde brief dat in de kijkkastdeur van de oven glaswol is verwerkt tussen de binnen- en buitenplaat en dat de buitenste rand koud op de binnenrand valt zonder pakking materiaal. [getuige 5] heeft als getuige verklaard dat hij bij een archiefonderzoek heeft gevonden dat de aan de rechtsvoorganger van Bakkersland, [bakkerij] (hierna: [bakkerij] ) geleverde oven een direct gestookte oven van het type X was en voorloper van het type President. Volgens [getuige 5] hadden de kijkluikjes van het type X geen afdichting en sloot het gietijzer van de luikjes rechtstreeks op het gietijzer van de achterplaat van het luiksysteem. [getuige 5] verklaart verder dat het type X een zware gietijzeren machine was waar het luikje naar voren klapte en dat als het luikje werd dichtgeklapt het gewicht van een en ander zorgde dat er een vrijwel hermetische sluiting ontstond. [getuige 5] herkent op de als productie 6 bij conclusie van antwoord overgelegde foto’s de oven als van het type X. In zijn verhoor van 12 januari 2015 geeft [getuige 5] een toelichting op de foto’s van het archiefmateriaal dat hij onderzocht en op de op een microfilm staande tekeningen. De foto’s van het archiefmateriaal laten zien op welk type oven de order van [bakkerij] betrekking had. Op de tekeningen is bij een bepaald onderdeel, niet zijnde het kijkluik, “
asbestgrafietkoord” vermeld. Uit het feit dat bij het kijkluik geen afdichtingsmateriaal is vermeld leidt [getuige 5] af dat dat er ook niet was, omdat op andere plekken wel afdichtingsmateriaal is vermeld. [getuige 5] acht het buitengewoon onwaarschijnlijk dat [bakkerij] later alsnog afdichtingsmateriaal in het kijkluik heeft aangebracht of laten aanbrengen. Voor afdichtingsmateriaal was volgens [getuige 5] geen plaats en daarom zou de hele constructie van de luikjes dan moeten worden aangepast. [getuige 5] heeft de oven zelf niet gezien.
6.4.6.
Tegenover verklaringen van getuigen die zelf met de oven hebben gewerkt c.q. de oven in bedrijf hebben gezien, ondersteund door verklaringen van getuigen die aan vergelijkbare ovens onderzoek hebben gedaan, staan dus verklaringen van getuigen die de oven niet zelf hebben gezien, althans niet meer uit eigen waarneming van die oven putten, maar waarbij de verklaringen een nader gewicht krijgen door foto’s en tekeningen. Meer in het bijzonder speelt daarbij een rol dat uit het archiefonderzoek lijkt te kunnen worden vastgesteld welke oven destijds aan [bakkerij] is geleverd.
Verder speelt een rol dat [geïntimeerde] partij-getuige in de zin van artikel 164 lid 2 Rv is en dat hij en de andere getuigen hebben moeten verklaren omtrent hetgeen zij vóór 1993, dus ruim twintig jaar eerder, hebben waargenomen. Anderzijds moet evenmin uit het oog worden verloren dat [getuige 5] werkzaam is bij de producent van de oven en in dat kader evenmin als geheel onafhankelijke getuige kan worden beschouwd.
6.4.7.
Bij deze stand van zaken acht het hof zich nog onvoldoende voorgelicht om een oordeel omtrent de bestreden bewijswaardering te kunnen geven. Gelet op de omvangrijke wederzijdse belangen en ook op het aanbod van [geïntimeerde] om [getuige 7] als getuige te horen wenst het hof zowel [getuige 7] als, nader, [getuige 5] te horen en gelast het aansluitend een meervoudige comparitie. Het hof realiseert zich dat in deze zaak eerder meervoudig gecompareerd is. Die comparitie had echter voornamelijk tot doel te onderzoeken of een minnelijke regeling mogelijk was. Die situatie verschilt van de huidige waarin partijen in hoger beroep hebben voort geprocedeerd en waarin, gelet op de daarbij ingenomen standpunten, eerst een bewijskwestie moet worden beoordeeld.
6.4.8.
Om zo voortvarend en praktisch mogelijk te handelen heeft de behandelend kamer van het hof de volgende vier data beschikbaar gevonden voor de getuigenverhoren en aansluitend de meervoudige comparitie: 21 maart 2018, 27 maart 2018, 10 april 2018 en 12 april 2018. De zaak zal naar de rol worden verwezen voor opgave door partijen of zij en beide getuigen op genoemde data beschikbaar zijn en voorts voor opgave verhinderdata in de maanden mei tot en met augustus 2018. Het hof gaat er daarbij van uit dat Bakkersland de beschikbaarheid bij [getuige 5] navraagt en [geïntimeerde] bij [getuige 7] .
6.4.9.
Partijen dienen eventuele bescheiden waarop zij ter comparitie een beroep wensen te doen uiterlijk twee weken voor de zittingsdatum toe te zenden aan de advocaat van de wederpartij en aan het hof. De comparitie zal tevens dienen om (wederom) te onderzoeken of partijen (inmiddels) geheel of ten dele tot een minnelijke regeling kunnen komen.
6.5.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 20 februari 2018 voor akte aan de zijde van beide partijen met het hiervoor in rechtsoverweging 6.4.8 vermelde doeleinde;
bepaalt dat het hof na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor met aansluitend de zitting zal vaststellen;
bepaalt dat partijen – natuurlijke personen in persoon en rechtspersonen deugdelijk vertegenwoordigd door een persoon die tot het treffen van een minnelijke regeling bevoegd is – vergezeld van hun advocaten, zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door het hof te bepalen datum, met de hiervoor onder rechtsoverweging 6.4.7 vermelde doeleinden;
verzoekt partijen kopieën van de hiervoor onder rechtsoverweging 6.4.9 bedoelde informatie uiterlijk twee weken voor de comparitie te doen toekomen aan de wederpartij en aan het hof;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en M.A. Wabeke en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 6 februari 2018.
griffier rolraadsheer