In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 november 2018, betreft het een incident in hoger beroep dat is ingeleid door appellanten, die in eerste aanleg zijn veroordeeld tot ontruiming van een perceel. De appellanten, aangeduid als [appellanten c.s.], hebben een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de veroordeling. Zij stellen dat er geen daadwerkelijk belang is voor de geïntimeerde, [geïntimeerde], om de garage voor 5 december 2018 te slopen, en dat de sloop onomkeerbaar is. De appellanten wijzen op hun leeftijd en de mogelijke schade aan hun woonhuis als gevolg van de sloop.
Het hof heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de omstandigheden die zij aanvoeren niet als nieuwe omstandigheden kunnen worden aangemerkt, omdat deze reeds aanwezig waren voor de staat van wijzen in eerste aanleg. Het hof oordeelt dat de belangenafweging in het voordeel van de geïntimeerde uitvalt, en wijst de incidentele vordering van de appellanten af. Tevens worden de appellanten veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van de geïntimeerde worden begroot op € 1.074,--. De wettelijke rente over deze kosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de uitspraak.
In de hoofdzaak is een datum voor pleidooi vastgesteld op 22 januari 2019, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 november 2018.