ECLI:NL:GHSHE:2018:4894

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
200.242.993_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv inzake proceskosten in hoger beroep

In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 27 november 2018, betreft het een incident in hoger beroep dat is ingeleid door appellanten, die in eerste aanleg zijn veroordeeld tot ontruiming van een perceel. De appellanten, aangeduid als [appellanten c.s.], hebben een incidentele vordering ingediend tot schorsing van de tenuitvoerlegging van de veroordeling. Zij stellen dat er geen daadwerkelijk belang is voor de geïntimeerde, [geïntimeerde], om de garage voor 5 december 2018 te slopen, en dat de sloop onomkeerbaar is. De appellanten wijzen op hun leeftijd en de mogelijke schade aan hun woonhuis als gevolg van de sloop.

Het hof heeft de argumenten van de appellanten beoordeeld en geconcludeerd dat de omstandigheden die zij aanvoeren niet als nieuwe omstandigheden kunnen worden aangemerkt, omdat deze reeds aanwezig waren voor de staat van wijzen in eerste aanleg. Het hof oordeelt dat de belangenafweging in het voordeel van de geïntimeerde uitvalt, en wijst de incidentele vordering van de appellanten af. Tevens worden de appellanten veroordeeld in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van de geïntimeerde worden begroot op € 1.074,--. De wettelijke rente over deze kosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na de uitspraak.

In de hoofdzaak is een datum voor pleidooi vastgesteld op 22 januari 2019, waarbij verdere beslissingen worden aangehouden. Het arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 november 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.242.993/01
arrest van 27 november 2018
gewezen in het incident ex artikel 351 Rv
in de zaak van

1.[appellant 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak,
eisers in het incident,
hierna aan te duiden als: [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. L.R.G.M. Spronken te 's-Hertogenbosch,
tegen
[beleggingen] Beleggingen B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W. van de Wier te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 18 juli 2018 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 5 juli 2018, gewezen tussen [appellanten c.s.] als gedaagden in conventie, eisers in reconventie en [geïntimeerde] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/250972/ KG ZA 18-297)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep tevens houdende memorie van grieven en conclusie van eis met producties;
  • de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv met producties van [appellanten c.s.] ;
  • de memorie van antwoord in het incident tot schorsing van tenuitvoerlegging ex artikel 351 Rv van [geïntimeerde] ,
  • de memorie van antwoord van [geïntimeerde] ;
  • het verzoek van [appellanten c.s.] om in de hoofdzaak een datum voor pleidooi te bepalen.
Het hof heeft een datum bepaald voor arrest in het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
In eerste aanleg zijn [appellanten c.s.] in conventie onder meer veroordeeld om op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag tot een maximum van € 10.000,-- het door hen in gebruik zijnde deel van het perceel gelegen aan de Loperweg 5 binnen vijf maanden na vonniswijzing te ontruimen en ontruimd te houden. Deze veroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vordering in dit incident strekt ertoe dat het hof de tenuitvoerlegging van dit deel van de veroordeling schorst.
3.2.
[appellanten c.s.] stellen daartoe dat een (voorlopige) belangenafweging in hun voordeel uitvalt omdat [geïntimeerde] geen daadwerkelijk belang heeft om de garage voor 5 december 2018 te slopen, terwijl sloop onomkeerbaar is, iedere (winter)maand dat [appellanten c.s.] niet hoeven te slopen plezierig is op hun leeftijd en de sloop niet te voorkomen schade aan hun woonhuis zal berokkenen. Verder is volgens [appellanten c.s.] van belang dat [geïntimeerde] en [vastgoed] Vastgoed B.V. en alle rechtsvoorgangers professionele partijen zijn en [appellanten c.s.] particulier.
3.3.
[geïntimeerde] voert gemotiveerd verweer.
3.4
Voor toewijzing van een incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv is plaats in geval van misbruik van recht, waarvan met name sprake kan zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, dan wel in geval een afweging van de belangen van partijen in het licht van nieuwe – door incidenteel eiser te stellen – omstandigheden daartoe aanleiding geeft. Als nieuwe omstandigheden komen alleen in aanmerking omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de zaak in eerste aanleg in staat van wijzen is gekomen; hieronder vallen dus niet omstandigheden die reeds aanwezig waren voor de staat van wijzen, maar die door partijen in de procedure in eerste aanleg niet zijn aangevoerd. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient bij de belangenafweging in de regel buiten beschouwing te blijven.
3.5.
Dat het vonnis van 5 juli 2018 berust op een juridische of feitelijke misslag hebben [appellanten c.s.] niet aangevoerd. Evenmin hebben zij feiten of omstandigheden aangevoerd die zich na de beslissing in eerste aanleg hebben voorgedaan en op grond waarvan een belangenafweging thans in hun voordeel zou moeten uitvallen. Hun stelling dat sloop niet omkeerbaar is, dat iedere (winter)maand dat zij niet hoeven te slopen plezierig is op hun leeftijd, dat de sloop tot schade aan hun woonhuis zal leiden en dat zij als particulier tegenover professionele partijen staan, kunnen niet als nieuwe omstandigheden worden aangemerkt omdat deze reeds aanwezig waren voor de staat van wijzen, maar in eerste aanleg niet zijn aangevoerd. Overigens is het hof van oordeel dat deze omstandigheden onvoldoende zwaarwegend zijn om het belang van [appellanten c.s.] bij het afwachten van de uitkomst van het hoger beroep zwaarder te laten wegen dat het belang van [geïntimeerde] bij voldoening aan de hiervoor weergegeven veroordeling.
3.6.
Het voorgaande betekent dat de incidentele vordering van [appellanten c.s.] zal worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij zullen [appellanten c.s.] worden veroordeeld in de kosten van het incident. De door [geïntimeerde] gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal met het oog op de redelijke termijn voor nakoming als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW, eerst vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak worden toegewezen.
In de hoofdzaak
3.7.
Inmiddels is als datum voor pleidooi bepaald 22 januari 2019 om 13.00 uur. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst de vordering van [appellanten c.s.] af;
veroordeelt [appellanten c.s.] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.074,-- aan salaris advocaat (1 punt liquidatietarief II) en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verstaat dat als datum voor pleidooi is bepaald 22 januari 2019 om 13.00 uur;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, O.G.H. Milar en J.M.H. Schoenmakers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 november 2018.
griffier rolraadsheer