Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/02/310023/HA ZA 16-6)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties/eiswijziging;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met één productie;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.Het geschil in het principaal en het incidenteel appel
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
eerste griefkomt [appellante] op tegen de feitenvaststelling van de rechtbank. Volgens [appellante] had de rechtbank als feit moeten vaststellen dat de blauwdruk met daarin de functionaliteiten van het oude systeem van [appellante] bij [geïntimeerde] bekend was. Met
grief 2komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 3.1. onder 5 van het vonnis dat de offerte van 8 juli 2014 de afspraken tussen partijen bevat. Met
grief 3komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank in rechtsoverweging 3.9. dat tussen partijen vaststaat dat ten aanzien van de mogelijkheid voor [appellante] om als administrator zaken te kunnen regelen niets is opgenomen in de overeenkomst en dat zulks wel voor de hand had gelegen. Deze drie grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
grief 4komt [appellante] op tegen de afwijzing door de rechtbank van haar beroep op dwaling. [appellante] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] een onjuiste voorstelling van zaken zou hebben gegeven. [appellante] verkeerde in de veronderstelling dat [geïntimeerde] haar blauwdruk van haar bestaande computernetwerk zou gebruiken als basis voor de vernieuwing en verbetering van haar computernetwerk waarbij [appellante] haar functionaliteiten van het oude systeem, zoals haar administratorrechten, zou behouden en met het nieuwe systeem kosten zou gaan besparen. Ook zou de mededelingsplicht door [geïntimeerde] zijn geschonden aangaande de veiligheid en stabiliteit van het systeem. [appellante] betoogt nooit met [geïntimeerde] in zee te zijn gegaan indien zij had geweten van het gebrek aan ervaring van [geïntimeerde] met de specifieke (veiligheids)eisen die de accountancybranche stelt aan haar computernetwerk.
Parl. Gesch. BW Boek 6p. 909 en HR 27 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3424
).Geen mededelingsplicht bestaat wanneer de wederpartij er geen rekening mee behoefte te houden dat de eventueel mee te delen feiten voor de dwalende van doorslaggevend belang zijn (het kenbaarheidsvereiste). Voor toepassing van artikel 6:228 lid 1 sub b BW is verondersteld dat de wederpartij naar de in het verkeer geldende opvattingen de dwalende uit de droom moet helpen. De wederpartij behoeft niet mee te delen dat de bedongen prestatie elders goedkoper, in een betere vorm, of op betere voorwaarden of met minder ongemak is te verkrijgen.
grief 4het lot van de eerste drie grieven deelt en faalt.
grief 6komt [appellante] op tegen haar veroordeling in reconventie tot betaling aan [geïntimeerde] van € 9.248,41 aan openstaande facturen tot 25 september 2015, zijnde de datum waarop de overeenkomst buitengerechtelijk is ontbonden. Door het incidenteel appel van [geïntimeerde] , waarin [geïntimeerde] betwist dat zij wanprestatie heeft gepleegd, is het debat in hoger beroep ontsloten ten aanzien van de vraag of [geïntimeerde] in verzuim verkeerde en de buitengerechtelijke ontbinding van [appellante] per 25 september 2015 doel heeft getroffen. Het hof zal daarom nu eerst beoordelen of de overeenkomst tussen partijen buitengerechtelijk is ontbonden per 25 september 2015.
grief 5komt [appellante] op tegen de afwijzing door de rechtbank van de schadevergoedingsvordering van [appellante] gegrond op onrechtmatige daad en wanprestatie. Ook deze grief faalt. De rechtbank heeft terecht in rechtsoverweging 3.23 overwogen dat gelet op artikel 12.3 van [geïntimeerde] toepasselijke algemene voorwaarden gevolgschade is uitgesloten. [geïntimeerde] komt alleen dan geen beroep toe op deze exoneratieclausule indien dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Ook komt haar op grond van artikel 12.5 van de algemene voorwaarden geen beroep toe op deze clausule indien er sprake is van opzet of grove schuld. Hetgeen [appellante] aanvoert ter onderbouwing van haar beroep op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid (zie memorie van grieven punt 89 tot en met 92) is daartoe onvoldoende. Het gaat hier om twee professionele partijen die samen een traject hebben opgestart ter vernieuwing van het computernetwerk van [appellante] . Dat daarbij sprake is van een deskundige op ICT gebied enerzijds en een accountancy- en adviesbureau anderzijds ( [appellante] ) maakt nog niet dat het beroep op de exoneratie onaanvaardbaar is. Een dergelijke uitsluitingsclausule is in het handelsverkeer immers gebruikelijk en ook [appellante] zelf bedient zich van algemene voorwaarden die haar aansprakelijkheid beperken (zie memorie van antwoord punt 145). Bij het aangaan van de overeenkomst met [geïntimeerde] moet zij dan ook hebben kunnen begrijpen wat de strekking was van de door [geïntimeerde] gehanteerde exoneratieclausule, die dan ook geldt in hun rechtsbetrekking.
allewerkzaamheden die verband houden met die facturen geen waarde zouden vertegenwoordigen (in de zin van artikel 6:272 lid 2 BW) is te algemeen en is onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd en zal daarom worden gepasseerd. Dit betekent dat ook
grief 6faalt.