3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante] , geboren op [geboortedatum] 1953, is in augustus 1971 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) [geïntimeerde] . De laatste functie die [appellante] vervulde, was die van “klinisch chemisch analist” binnen de afdeling Klinisch Chemisch Hematologisch Laboratorium.
In september 2010 is [appellante] arbeidsongeschikt geraakt. Tot medio 2011 heeft zij geen werkzaamheden verricht.
Overeenkomstig het plan van aanpak van 26 mei 2011 is [appellante] vervolgens gaan re-integreren: op arbeidstherapeutische basis is zij gestart met werk gedurende 2 uur per dag, 4 dagen per week.
Op 30 augustus 2011 heeft zij dit werk gestaakt. Vanaf deze datum tot 16 januari 2012 is zij opgenomen geweest in een psychiatrisch ziekenhuis.
Na ontslag uit het ziekenhuis is [appellante] gestart met een nabehandelingsprogramma. Zij heeft in deze periode van nabehandeling geen werkzaamheden voor [geïntimeerde] verricht.
Bij beslissing van het UWV van 26 februari 2014 is [appellante] gedeeltelijk arbeidsongeschikt verklaard. Na bezwaar door [geïntimeerde] is [appellante] bij besluit van 1 oktober 2014 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt verklaard.
[geïntimeerde] heeft vervolgens aan het UWV toestemming gevraagd voor het ontslag van [appellante] . Met toestemming van het UWV heeft [geïntimeerde] vervolgens de arbeidsovereenkomst met [appellante] opgezegd per 1 september 2015.
Bij brief van 12 mei 2015 heeft [appellante] [geïntimeerde] aansprakelijk gesteld voor haar arbeidsongeschiktheid. [geïntimeerde] heeft de aansprakelijkheid afgewezen bij brief van 3 november 2015.
3.2.1.In deze procedure heeft [appellante] de kantonrechter verzocht om [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 223.551,27 (deels) vermeerderd met rente en kosten.
Aan deze vordering heeft zij ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] heeft nagelaten zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat [appellante] in de uitoefening van haar werkzaamheden schade zou lijden.
3.2.2.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.3.In het tussenvonnis van 24 augustus 2016 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
3.2.4.In het eindvonnis van 16 november 2016 heeft de kantonrechter de vordering van [appellante] afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [appellante] in 2010 is uitgevallen met spanningsklachten die kunnen worden aangeduid als een burn-out. Voor de stelling dat deze klachten door werkomstandigheden bij [geïntimeerde] zijn veroorzaakt, vindt de kantonrechter onvoldoende steun.