ECLI:NL:GHSHE:2018:4657

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
200.243.084_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling minderjarigen wegens ernstige ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, appellante, had in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Limburg van 9 mei 2018 te vernietigen, waarin de ondertoezichtstelling met een jaar was verlengd. De moeder voerde aan dat de rechtbank onvoldoende had gemotiveerd waarom de ondertoezichtstelling noodzakelijk was en dat zij al jaren haar best deed om de ontwikkelingsbedreigingen van de kinderen weg te nemen. De gecertificeerde instelling, Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg, verzocht het hoger beroep af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2018 zijn de moeder, de vader en een vertegenwoordiger van de GI gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, onder andere door hun verleden van huiselijk geweld en de emotionele en spanningsregulatieproblemen die daaruit voortvloeien. De moeder heeft in het verleden niet altijd onvoorwaardelijk meegewerkt aan de hulpverlening, wat de noodzaak van de ondertoezichtstelling onderstreept.

Het hof concludeert dat de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] terecht is verlengd, omdat de moeder niet in staat is om de kinderen voldoende te begeleiden en de hulpverlening te initiëren. De beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, en het hof verzoekt om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 8 november 2018
Zaaknummer : 200.243.084/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/247442 / JE RK 18-482 en C/03/247447 / JE RK 18-483
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende op een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. G.M.M. van Tilborg,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (afgekort: de GI).
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- [belanghebbende] (hierna te noemen: de vader).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 mei 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 24 juli 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en - opnieuw rechtdoende - te bepalen dat de verzoeken tot verlenging van de ondertoezichtstelling van de hierna genoemde minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden afgewezen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 24 augustus 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. K.M.C. Jansen, kantoorgenoot van mr. Van Tilborg;
  • de vader;
  • mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
2.3.1.
De raad is, met berichtgeving vooraf, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna genoemde minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken.
[minderjarige 1] heeft hiervan gebruik gemaakt en is voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van dit gesprek zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
[minderjarige 2] kon vanwege ziekte niet aanwezig zijn.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 4 oktober 2018;
  • de ter zitting door de GI overgelegde stukken, te weten: de afsluitbrief van Traumacentrum Jeugd Limburg (hierna: het Traumacentrum) betreffende [minderjarige 2] d.d. 12 oktober 2018 en een concept-Plan van Aanpak van Xonar ten behoeve van de behandeling van [minderjarige 2] d.d. 3 oktober 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ) op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ) op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
hierna gezamenlijk ook te noemen: de kinderen.
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] staan sinds 15 mei 2017 onder toezicht van de GI. Zij hebben eerder onder toezicht gestaan van 24 mei 2011 tot 24 november 2015.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank op verzoek van de GI de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met een jaar verlengd, te weten tot 15 mei 2019.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
De ondertoezichtstelling is ten onrechte voor de duur van een jaar verlengd. De rechtbank heeft niet dan wel onvoldoende gemotiveerd waaruit de ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van de kinderen bestaat. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat het vrijwillige kader ontoereikend is.
De moeder spant zich al jaren in om de bedreigingen bij de kinderen zoveel mogelijk weg te nemen. Niet voor niets is de ondertoezichtstelling van haar twee andere kinderen ( [kind 1] en [kind 2] ) beëindigd. Het is onduidelijk waarom er voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dan nog wel een ondertoezichtstelling moet bestaan.
Er is geen enkel contact meer met de vader van [kind 1] en [kind 2] , de heer [de vader van kind 1 en kind 2] , zodat de rust in het gezin is teruggekeerd.
De moeder heeft veel handvatten gekregen en zij past deze inmiddels toe, waardoor het gedrag van de kinderen in positieve zin is veranderd. Op school gaat het met de kinderen ook beter, alhoewel er ten aanzien van [minderjarige 1] zorgen blijven.
De moeder erkent dat hulpverlening noodzakelijk is en zij is bereid om aan de hulpverlening te blijven meewerken, zoals zij altijd heeft gedaan. Zij merkt echter niet dat het hulpverleningsproces binnen het gedwongen kader sneller verloopt. Met de gezinsvoogd is er nauwelijks contact.
Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] krijgt op dit moment hulp vanuit Xonar. [minderjarige 1] krijgt begeleiding van [begeleider van het auti-team] van het Auti-team. [begeleider van het auti-team] biedt daarnaast de vader ondersteuning om met de ASS-problematiek van [minderjarige 1] om te gaan. [ambulante begeleider] is de ambulante begeleider van [minderjarige 2] ; hij ondersteunt daarnaast het gezin, ook ten aanzien van de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De relatie met de vader is overigens al een stuk beter en hij komt ook bij de moeder en het gezin over de vloer.
De moeder woont sinds augustus van dit jaar samen met [partner van de moeder] . De band tussen de jongens en [partner van de moeder] is goed.
3.6.
De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan.
Bij alle vier de kinderen in het gezin is er sprake van emotie- en spanningsregulatieproblemen, hetgeen samenhangt met het belaste verleden met [de vader van kind 1 en kind 2] waarin sprake was van huiselijk geweld.
[minderjarige 1] is gediagnosticeerd met ASS-problematiek en PTSS. Hij zit op speciaal onderwijs en hij zoekt met name op school zijn grenzen continu op. Hij is het afgelopen schooljaar meerdere malen door school geschorst en ook in het huidige schooljaar hebben er recent veel incidenten plaatsgevonden. De afgelopen twee maanden is onder meer sprake geweest van twee schorsingen, diverse aanvaringen op school, brutaal en zelfbepalend gedrag, het negeren van opdrachten en meerdere time-outs. De school heeft de gezinsvoogd recent ervan op de hoogte gebracht dat zij een sterk toenemende handelingsverlegenheid ervaart.
[minderjarige 2] is erg gevoelig en snel gekwetst en neemt het verbaal agressief gedrag van [minderjarige 1] steeds meer over. Hij is in sociaal-emotioneel opzicht erg belast door het verleden. Omdat zijn punten niet goed waren is hij van de brugklas Atheneum naar de brugklas Havo gegaan. Hij doet het nu beter op school, maar heeft nog steeds aansturing nodig.
Beide jongens zitten in de pubertijd, zij hebben veel meer meegekregen van het door [de vader van kind 1 en kind 2] gepleegde huiselijk geweld dan de twee jongere kinderen en zij hadden een andere verstandhouding met hem. Daarom is de ontwikkelingsproblematiek van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet dezelfde als die van de twee jongere kinderen.
De ondertoezichtstelling is noodzakelijk omdat de moeder niet in staat is [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voldoende aan te sturen, terwijl met name [minderjarige 1] behoefte heeft aan begrenzing en structuur. Het ontbreekt de moeder aan voldoende inzicht en overwicht op de beide jongens om passende hulpverlening te initiëren. Het lukt de moeder niet om de kinderen voldoende te motiveren om deel te nemen aan de benodigde therapie. Zij bagatelliseert de ernst van de problemen en zij is conflict vermijdend. Zij heeft de neiging zich in de uitoefening van het ouderlijk gezag vermijdend op te stellen en na te laten de beslissingen te nemen die in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn.
De nieuwe partner van moeder, [partner van de moeder] , gaat de strijd met de kinderen aan en kan in pedagogisch opzicht niet goed aansluiten bij de ontwikkeling en behoeften van beide jongens. Omdat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] loyaal zijn naar hun moeder en haar niet willen afvallen, vinden zij het lastig om hun zorgen hierover openlijk bespreekbaar te maken.
Er is daarnaast nog steeds sprake van een verstoorde gezinsdynamiek. De communicatie verloopt vaak negatief en er is nog wantrouwen tussen de gezinsleden onderling. Xonar is ingezet om ambulante ondersteuning te bieden.
Er dient ten slotte gewerkt te worden aan de omgangsregeling met de vader, die nog altijd niet goed loopt en waarbij de moeder het initiatief teveel aan [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zelf overlaat.
3.7.
De vader heeft ter zitting - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Het gezin van de moeder is een druk gezin, waarin iedereen op elkaar reageert. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk, omdat de moeder in het verleden de hulpverleningstrajecten nooit heeft afgemaakt. Zij heeft geprobeerd de gezinsvoogd buiten spel te zetten door haar niet bij gesprekken aanwezig te laten zijn.
Het is zorgelijk dat er bij [minderjarige 1] veel problemen op school zijn. [minderjarige 1] heeft de afgelopen tijd veel ‘time-outs’ gehad en er hebben twee schorsingen plaatsgevonden. Het zelfbepalende en verbaal agressieve gedrag laat [minderjarige 1] ook in de thuissituatie zien.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:260 BW kan de rechter, mits aan de grond bedoeld in artikel 1:255 lid 1 is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
3.8.3.
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in het verleden regelmatig getuige geweest van huiselijk geweld, waarbij de moeder zowel fysiek als psychisch werd mishandeld door [de vader van kind 1 en kind 2] , de vader van [kind 1] en [kind 2] . Als gevolg van deze negatieve ervaringen zijn bij hen (evenals bij [kind 1] en [kind 2] ) emotie- en spanningsregulatieproblemen geconstateerd. Bij (in ieder geval) [minderjarige 1] is sprake van PTSS. Door het belaste verleden heeft ieder gezinslid een eigen ‘rugzakje’ en is sprake van een verstoorde gezinsdynamiek. Het vertrouwen in elkaar en anderen dient hersteld te worden.
[de vader van kind 1 en kind 2] is al enige tijd uit beeld, hetgeen meer rust in het gezin heeft gebracht. In augustus 2018 is evenwel de nieuwe partner van de moeder, [partner van de moeder] , bij het gezin ingetrokken en afgewacht moet worden of [partner van de moeder] in pedagogisch opzicht voldoende bij de jongens kan aansluiten en of de jongens, gelet op hun loyaliteit jegens de moeder, in staat zijn om zaken waar zij in het nieuw samengestelde gezin tegenaan (zullen) lopen, openlijk bespreekbaar te maken.
Voor [minderjarige 1] geldt dat hij nog steeds ernstige gedragsproblemen op school laat zien. De school heeft inmiddels aangegeven dat zij zich ten aanzien van [minderjarige 1] sterk handelingsverlegen voelt.
Hij zoekt altijd de strijd op. Behalve dat [minderjarige 1] nog steeds last heeft van emotie- en spanningsregulatieproblemen en bij hem PTSS is gediagnosticeerd, is er bij hem ook sprake van een autisme spectrum stoornis (ASS); de hulpverlening voor [minderjarige 1] is voor een deel op zijn ASS-problematiek gericht.
Bij [minderjarige 2] is aanvankelijk vastgesteld dat er sprake was van PTSS. Het Traumacentrum heeft deze diagnose evenwel (nog) niet kunnen bevestigen omdat zijn klachten op dit moment met name reactief lijken te zijn op de thuissituatie. Vooralsnog wordt voor hem ingezet op ambulante hulpverlening vanuit Xonar ten behoeve van de emotie- en spanningsregulatieproblemen, de ouder-kindrelatieproblematiek en de verstoorde gezinsdynamiek.
Een ander punt van zorg is dat de omgang tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog steeds wisselend verloopt. De GI heeft onweersproken aangevoerd dat, hoewel de moeder daarin inmiddels wel meer sturend optreedt, de kinderen nog steeds zelf bepalen of zij wel of niet naar de vader gaan. Bij de vader lijkt nog steeds sprake van handelingsverlegenheid ten aanzien van de jongens.
De zorgen over de kinderen die er bij de aanvang van de ondertoezichtstelling waren, zijn derhalve nog niet verdwenen. De ambulante hulpverlening die vanuit Xonar wordt ingezet ter verbetering van de verstoorde gezinsdynamiek en de omgang tussen de twee jongens en de vader, is nog maar relatief recent, in mei 2018 gestart. Het is voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van belang dat het vertrouwen tussen de gezinsleden onderling (en in anderen) weer wordt hersteld, dat op een positieve manier met elkaar kan worden gecommuniceerd, dat zij in een voorspelbare en stabiele opvoedingsomgeving verkeren waar zij met voldoende regels en begrenzing worden aangestuurd, alsmede dat zij een structureel en goed contact met de vader hebben. De doelstellingen van de ondertoezichtstelling, die hier voor een groot deel op zijn gericht, zijn in zoverre nog onvoldoende behaald.
3.8.4.
Daarnaast is het hof van oordeel dat voor het wegnemen van de ontwikkelingsbedreigingen bij de kinderen, het gedwongen kader van de ondertoezichtstelling nog steeds noodzakelijk is.
Gebleken is dat de medewerking van de moeder aan de hulpverlening in het verleden niet altijd onvoorwaardelijk is geweest. In de periode dat er geen ondertoezichtstelling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gold (van 24 november 2015 tot 15 mei 2017) heeft zij meegewerkt aan een gezinsopname bij de Mutsaersstichting, maar het traject voor ambulante gezinsbegeleiding en systeemtherapie is in februari 2017 gestopt omdat de moeder aan bepaalde voorwaarden van de Mutsaersstichting niet wilde/kon voldoen. Vanwege onder meer het vastlopen van de hulpverlening in het vrijwillig kader en omdat de situatie van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sinds de beëindiging van de ondertoezichtstelling in november 2015 niet of nauwelijks was gewijzigd, zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in mei 2017 opnieuw onder toezicht gesteld.
Hoewel de goede wil en de inzet van de moeder zeker worden gezien, zijn haar inspanningen tot op heden onvoldoende gebleken om de ontwikkelingsbedreigingen bij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] voldoende weg te nemen.
Blijkens de stukken lijkt [minderjarige 2] ambivalent te staan tegenover hulpverlening. Voor [minderjarige 1] geldt dat, hoewel hij in eerste aanleg nog heeft verklaard geen behoefte aan hulpverlening te hebben, hij in het gesprek met het hof heeft verklaard blij te zijn met de huidige hulpverlening vanuit Xonar. De vraag is evenwel of hij in deze fase van de puberteit voldoende gemotiveerd blijft voor hulpverlening. Zorgwekkend in dit kader is dat hij de ernst van zijn grensoverschrijdend gedrag op school niet onderkent. Van de moeder wordt daarom kracht en discipline gevergd om de jongens hierin te sturen en te motiveren. Zij is daarin evenwel nog lerende; het hulpverleningstraject dat er mede op is gericht haar sterker te maken en meer overwicht op de jongens te laten krijgen, is nog niet afgerond. Betwijfeld moet worden of zij op dit moment reeds in staat is in het vrijwillige kader de voor de jongens noodzakelijke hulpverlening op adequate wijze gaande te houden. Daarbij kan niet worden voorbijgegaan aan het feit dat de moeder met haar eigen persoonlijke problematiek onderdeel van het verstoorde gezinssysteem uitmaakt. Ook weegt voor het hof mee dat de moeder de neiging heeft problemen te bagatelliseren, het gedrag van de jongens te vergoelijken en de verantwoordelijkheid teveel bij hen te leggen.
Het hof verwerpt de stelling van de moeder dat nu de ondertoezichtstelling van haar jongere kinderen [kind 1] en [kind 2] is beëindigd, niet valt in te zien waarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] moet voortduren. Het hof overweegt daartoe dat [kind 1] en [kind 2] weliswaar onderdeel uitmaken van hetzelfde gezin, maar dat deze kinderen zich in een andere levensfase bevinden en een andere voorgeschiedenis hebben. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zitten inmiddels in de pubertijd, een fase waarin een onveilige ontwikkeling en trauma’s nadrukkelijker tot uiting komen. Daarnaast hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] vanwege hun leeftijd destijds meer meegekregen van het gewelddadige gedrag van [de vader van kind 1 en kind 2] dan de jongere kinderen. Verder zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] niet de biologische kinderen van [de vader van kind 1 en kind 2] , zodat hun verstandhouding met hem een andere was dan die tussen de jongere kinderen en [de vader van kind 1 en kind 2] .
Van belang is nu dat onder regie van de GI het in mei 2018 aangevangen ambulante hulpverleningstraject bij Xonar wordt vervolgd (en dat de moeder haar persoonlijke traject van traumatherapie bij het Traumacentrum tot een positief einde brengt).
Mede op grond van de ernst van de zorgen die er over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn, is het hof van oordeel dat de ondertoezichtstelling van hen terecht is verlengd.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking wordt bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 9 mei 2018;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, C.N.M. Antens en A.J. van de Rakt en is op 8 november 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. C.E.M. Geertsma-van Ooijen, griffier.