ECLI:NL:GHSHE:2018:4636

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 november 2018
Publicatiedatum
9 november 2018
Zaaknummer
17/00647
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslag omzetbelasting en de kwalificatie van een mobiel chalet als roerende of onroerende zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de heer belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting die aan belanghebbende was opgelegd over de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010. De naheffingsaanslag was opgelegd in verband met de verkoop van een mobiel chalet dat op een perceel grond was geplaatst. De Inspecteur had de naheffingsaanslag opgelegd omdat hij van mening was dat het chalet als een roerende zaak moest worden aangemerkt, terwijl belanghebbende betoogde dat het chalet als onroerende zaak moest worden gekwalificeerd.

De Rechtbank had het beroep van belanghebbende tegen de boetebeschikking gegrond verklaard, maar de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente waren in stand gebleven. Belanghebbende ging in hoger beroep, waarbij hij stelde dat het chalet zodanig in zijn standplaats was geïntegreerd dat het samen met de grond als onroerende zaak moest worden beschouwd. Het Hof oordeelde dat de levering van het perceel met daarop het chalet, de tuin en het erf een functionele en economische eenheid vormde die als onroerende zaak moest worden aangemerkt. Het Hof vernietigde de uitspraak van de Rechtbank, de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente, en gelastte dat de Inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoedde.

De uitspraak benadrukt de criteria voor de kwalificatie van onroerende en roerende zaken in het belastingrecht, en bevestigt dat de integratie van een goed in de grond en de kosten van verplaatsing belangrijke factoren zijn bij deze kwalificatie. Het Hof concludeerde dat het chalet niet gemakkelijk kon worden verwijderd en dat het dus als onroerend goed moest worden aangemerkt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 17/00647
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de Rechtbank) van 24 juli 2017, nummer BRE 16/4279 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst
hierna: de Inspecteur,
betreffende de hierna genoemde beschikking.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is onder aanslagnummer [aanslagnummer] over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 4.338, alsmede bij beschikking een boete van € 433. Eveneens bij beschikking is een bedrag van € 673 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken, de naheffingsaanslag verminderd tot een ten bedrage van € 3.991, en de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente verminderd tot € 399 respectievelijk € 619.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 168. De Rechtbank heeft het beroep tegen de boetebeschikking gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover dit de verzuimboete betreft, de verzuimboete vernietigd, de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 26,60 en gelast dat de Inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 168 aan hem vergoedt.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 124. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 27 september 2018 te ‘s-Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende, alsmede, namens de Inspecteur, [A] en [B] .
1.5.
Het Hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.Belanghebbende heeft in 2003 een perceel grond gekocht gelegen aan de [adres] 17-332, te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie [--] , nummer [nummer] , groot twee are één en tachtig centiare. Het perceel is gelegen in het recreatiepark “ [C] ”. Belanghebbende heeft tegelijkertijd een koop/aannemingsovereenkomst gesloten met betrekking tot een te stichten recreatiewoning, te weten een mobiel chalet. Het chalet is geplaatst op een fundering die bestaat uit houten balken. Aan de onderrand van het chalet is een houten bekisting geplaatst, die aan het chalet en de houten fundering is vastgemaakt. Tegen die houten bekisting is rondom ongeveer 30 m3 grond geplaatst. Het chalet is aangesloten op de riolering, nutsvoorzieningen en kabel. Er is een bijbehorende tuin aangelegd en de ruimte rondom het chalet is bestraat. Belanghebbende heeft gedurende de tijd dat hij eigenaar was van het chalet, dit verhuurd als recreatiewoning, door tussenkomst van de parkorganisatie. Belanghebbende is aangemerkt als ondernemer voor de omzetbelasting.
2.2.
Volgens een akte van levering van [datum] 2010 heeft belanghebbende het perceel grond met daarop het mobiele chalet, de tuin en het erf - door koper te gebruiken als recreatiewoning - verkocht en geleverd. Volgens de koopovereenkomst is een koopsom van € 55.000 overeengekomen, waarbij de in de koopsom opgenomen roerende zaken door koper werden gewaardeerd op nihil. In de akte van levering is dit bedrag als volgt uitgesplitst: € 30.000 voor de grond en € 25.000 voor het mobiele chalet. De akte van levering vermeldt dat koper heeft verklaard ermee bekend te zijn dat het verkochte is verhuurd en dat koper het gekochte aanvaardt onder gestanddoening van de lopende huurovereenkomst. Over deze verkoop is geen omzetbelasting afgedragen.
2.3.
De naheffingsaanslag is aan belanghebbende opgelegd ter zake van de verkoop van het mobiele chalet. De verzuimboete van 10% van de naheffingsaanslag is opgelegd op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2.4.
Bij uitspraken op bezwaar van 3 juni 2016 heeft de Inspecteur vanwege de toepassing van een onjuist btw-tarief de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.991 en de heffingsrente en de verzuimboete dienovereenkomstig verminderd.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of belanghebbende met de verkoop van het op het door hem verkochte perceel staande mobiele chalet een roerende of een onroerende zaak heeft geleverd. Belanghebbende is van mening dat het mobiele chalet als een onroerende zaak moet worden aangemerkt. De Inspecteur is van mening dat het een roerende zaak betreft.
Tussen partijen is niet in geschil dat de levering van het perceel genoemd in 2.2. door belanghebbende een levering van een onroerende zaak betreft, die is vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet OB).
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden die door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag en de beschikking heffingsrente. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Nu niet in geschil is dat de levering van het perceel genoemd in 2.2. door belanghebbende een levering van een onroerende zaak betreft die is vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11, lid 1, onderdeel a, van de Wet OB, betreft het onderhavige geschil uitsluitend de vraag of de verkoop van het mobiele chalet dat op dit perceel staat ook kwalificeert voor toepassing van deze vrijstellingsbepaling, of dat deze als levering van een roerende zaak belast is met 19% omzetbelasting.
4.2.
De Inspecteur heeft hiertoe aangevoerd dat mobiele chalets volgens Hof van Justitie-jurisprudentie kwalificeren als roerende zaken, dat dit chalet niet vast met de grond is verbonden en dat het, na ontkoppeling van de nutsvoorzieningen en riolering met behulp van een kraan eenvoudig en zonder al te hoge kosten kan worden verplaatst. Ter zitting heeft de Inspecteur hier nog aan toegevoegd dat de plaatsing van een dergelijk chalet een halve dag kost en dat het plaatsen en aansluiten van zo’n chalet door een kraan vanaf een dieplader op een daartoe geprepareerde plaats van bestemming, naar zijn mening ongeveer € 450 kost.
4.3.
Belanghebbende heeft aangevoerd dat het chalet zodanig in zijn standplaats is geïntegreerd, dat het chalet tezamen met de eigen grond moet worden beschouwd als één onroerende zaak, en dat de chalets op het park waar het door hem verkochte chalet staat daar grotendeels 20 jaar of langer staan. Voorts heeft hij aangevoerd dat ook het chalet - zelfstandig beschouwd - als onroerend zou moeten worden aangemerkt, omdat het naar zijn mening niet gemakkelijk gedemonteerd of verplaatst kan worden. Met een eventuele verplaatsing zouden naar zijn mening hoge kosten gemoeid zijn, zoals het afgraven van de gestorte grond, het gedeeltelijk weghalen van het terras, het afsluiten van de riolering, de kosten van een kraan en de transportkosten van een gespecialiseerd bedrijf dat een chalet kan verplaatsen. Bovendien bestaat dan het risico van beschadiging (uiteenvallen) van het chalet. De verplaatsing zou volgens belanghebbende tussen de € 7.500 en € 10.000 kosten, hetgeen niet opweegt tegen de (rest)waarde van het chalet. Voorts merkt belanghebbende op dat het chalet ook voor de onroerende zaakbelasting als onroerend is aangemerkt.
4.4.
Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie (hierna: HvJ) is de uitleg van het begrip onroerend goed voor omzetbelasting-doeleinden in een lidstaat van de Europese Unie niet afhankelijk van de uitleg die in het civiele recht van die lidstaat aan dat begrip wordt gegeven (zie HvJ 16 januari 2003, Maierhofer, C-315/00, ECLI:EU:C:2003:23, punt 26).
4.5.
Voor een als ‘roerend’ aan te merken goed is kenmerkend dat het een mobiel goed betreft, ofwel dat het een gemakkelijk te verplaatsen goed is (zie HvJ 16 januari 2003, Maierhofer, C-315/00, ECLI:EU:C:2003:23, punt 31). Voor het kwalificeren van een goed als ‘onroerend’ is niet nodig dat het onlosmakelijk met de grond verbonden is. Van belang is wel dat de constructie niet gemakkelijk te demonteren en te verplaatsen (en dus verwijderbaar) is. Gemakkelijk verwijderbaar betekent in dit kader: zonder inspanningen en zonder aanzienlijke kosten (zie HvJ 15 november 2012, Leichenich, C-532/11, ECLI:EU:C:2012:720, punt 23).
4.6.
Uit de feiten onder 2.1. en 2.2 volgt dat het perceel inclusief het chalet al sinds 2003 in gebruik is bij belanghebbende en dat het chalet in dit geval in zijn standplaats is geïntegreerd. Het feit dat belanghebbende het perceel met daarop het chalet inclusief het lopende verhuurcontract in 2010 heeft verkocht, duidt er naar het oordeel van het Hof op dat het chalet uitsluitend en duurzaam bestemd was om als recreatiewoning aldaar te worden gebruikt. Voorts is het Hof van oordeel dat het chalet in dit geval niet gemakkelijk kan worden verwijderd. Enerzijds omdat het lopende huurcontract dient te worden gerespecteerd, anderzijds omdat door de aftimmering, het tegen die aftimmering gestorte zand en de aangebrachte bestrating, en het - door de Inspecteur niet weersproken - risico van uiteenvallen van het chalet bij verplaatsing, de verwijdering van het chalet niet zonder inspanningen zal kunnen gebeuren. Voorts heeft de Inspecteur met het noemen van de kosten van een kraan van € 450 bij plaatsing van een nieuw chalet, en in aanmerking nemend dat belanghebbende dit bedrag heeft betwist door te stellen dat de kosten bij verwijdering vele malen hoger zijn dan bij plaatsing, niet aannemelijk gemaakt dat de kosten van het verplaatsen van belanghebbendes chalet niet aanzienlijk zouden zijn. Het Hof is derhalve van oordeel dat in het onderhavige geval de levering van het perceel grond met daarop het mobiele chalet, de tuin en het erf een functionele en economische eenheid vormen die in zijn geheel is aan te merken als de levering van een onroerende zaak.
Slotsom
4.7.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd, behoudens de beslissing omtrent de verzuimboete. Het Hof zal het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de Inspecteur en de naheffingsaanslag vernietigen alsmede de beschikking heffingsrente vernietigen.
Ten aanzien van het griffierecht
4.8.
Omdat de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd is het Hof van oordeel dat redenen aanwezig zijn om te gelasten dat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof wordt vergoed.
Ten aanzien van de kosten van het bezwaar
4.9.
Belanghebbende heeft pas in hoger beroep verzocht om vergoeding van kosten in de bezwaarfase. Omdat belanghebbende niet, zoals is bepaald in artikel 7:15, lid 3, van de Algemene wet bestuursrecht, voordat de Inspecteur op het bezwaar heeft beslist, heeft verzocht om vergoeding van de kosten van het bezwaar, wordt het verzoek van belanghebbende om vergoeding van die kosten afgewezen.
Ten aanzien van de proceskosten
4.10.
Nu het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen tot betaling van een tegemoetkoming in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
4.11.
Het Hof stelt de tegemoetkoming voor het bijwonen van de zitting bij het Hof mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op een bedrag aan reiskosten van belanghebbende groot € 44 (berekend op basis van het reizen per openbaar vervoer NS 2e klasse).
4.12.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de proceskosten;
  • verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
  • vernietigt de naheffingsaanslag;
  • vernietigt de boetebeschikking;
  • vernietigt de beschikking heffingsrente;
  • gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 124 vergoedt, en
  • veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 44.
Aldus gedaan op: 9 november 2018 door M. Harthoorn, voorzitter, T.A. Gladpootjes en M.J.C. Pieterse, in tegenwoordigheid van M.J.G. Letschert, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.