3.1.Tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in rechtsoverweging 3.2 van het bestreden vonnis zijn geen grieven gericht. Ook het hof gaat derhalve uit van die feiten. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende:
3.1.1.[appellant] is op 16 april 2008 namens [geïntimeerde] bij de rechtbank Breda een procedure begonnen tegen de Ontvanger van de rijksbelastingen (hierna: de Ontvanger) tot betaling van een bedrag van € 56.000,- aan [geïntimeerde] .
3.1.2.Bij vonnis van 17 december 2008 heeft de rechtbank Breda de vordering afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat de op onrechtmatige daad gebaseerde vordering was verjaard. [geïntimeerde] is veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 3.465,-.
3.1.3.Bij arrest van dit hof van 30 maart 2010, gewezen naar aanleiding van het door [appellant] namens [geïntimeerde] ingestelde hoger beroep, is het vonnis van de rechtbank Breda bekrachtigd. [geïntimeerde] is veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 3.311,-.
3.1.4.Het tegen dit arrest ingestelde cassatieberoep is bij arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2011 verworpen met toepassing van artikel 81 RO. [geïntimeerde] is veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, aan de zijde van de Ontvanger begroot op € 3.951,34.
3.1.5.Op 19 september 2011 heeft de belastingdeurwaarder voornoemde uitspraken aan [geïntimeerde] betekend en is aan [geïntimeerde] bevel gedaan om aan de in die uitspraken opgelegde veroordelingen tot betaling van de proceskosten te voldoen.
3.1.6.Vervolgens heeft [geïntimeerde] [appellant] gedagvaard en gevorderd om [appellant] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 11.342,34 (bestaande uit de hoofdsom van
€ 10.742,34 aan proceskostenveroordelingen en € 600,00 aan buitengerechtelijke incassokosten). [geïntimeerde] heeft aan zijn vordering tot schadevergoeding ten grondslag gelegd dat [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld, nu hij zonder daartoe opdracht van [geïntimeerde] te hebben gekregen en zonder [geïntimeerde] daarin te kennen en op de hoogte te houden voornoemde juridische procedures heeft gevoerd.
[appellant] heeft tegen de vordering gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie heeft [appellant] gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 45.378,02.
3.1.7.Bij tussenvonnis van 20 februari 2013 heeft de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, in conventie [appellant] de gelegenheid gegeven tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat [geïntimeerde] geen opdracht aan [appellant] heeft gegeven tot het (voort)procederen teneinde betaling van het bedrag van € 56.000,- door de Ontvanger in rechte af te dwingen en zich in reconventie onbevoegd verklaard van de vordering kennis te nemen. Tegen dit tussenvonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
3.1.8.In het eindvonnis van 10 april 2013 heeft de kantonrechter [appellant] in conventie veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van het bedrag van € 10.742,34 en in de proceskosten van deze procedure. De vordering ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen.
Aan deze beslissingen heeft de kantonrechter ten grondslag gelegd dat in rechte is vast komen te staan dat [appellant] geen opdracht had gekregen van [geïntimeerde] tot het voeren van de eerder genoemde procedures tegen de Ontvanger. Tegen dit eindvonnis heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
3.1.9.Bij vonnis in kort geding van 8 juli 2013 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, de vordering van [geïntimeerde] , voor zover inhoudende dat [appellant] de complete procesdossiers in de voornoemde tegen de Ontvanger gevoerde procedures diende te overhandigen, toegewezen op straffe van een dwangsom tot een maximum van € 15.000,-. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten.
3.1.10.Bij vonnis in kort geding van 12 maart 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, de vordering van [appellant] inhoudende dat [geïntimeerde] de executie van de gestelde verbeurde dwangsommen dient te staken en het ten laste van [appellant] gelegde beslag dient op te heffen afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.1.11.Bij arrest in kort geding van 5 augustus 2014 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, in het door [appellant] ingestelde hoger beroep het voornoemde vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, bekrachtigd met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.1.12.Dit hof heeft in het arrest van 6 september 2016 het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, van 20 februari 2013, voor zover in conventie gewezen, en het vonnis van 10 april 2013 vernietigd en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen en [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten in eerste aanleg, van het principale appel en van het incidentele appel in de zaak met nummer HD [zaaknummer] .
De reden voor de vernietiging was dat [geïntimeerde] in het licht van het gemotiveerde verweer van [appellant] zijn stelling dat hij ten gevolge van de proceskostenveroordelingen schade heeft geleden onvoldoende heeft onderbouwd.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg in conventie veroordeling gevorderd van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 57.370,81, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 augustus 2013, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
[appellant] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] zich ten opzichte van hem schuldig heeft gemaakt aan een onrechtmatige daad. [appellant] stelt door de onrechtmatige handelwijze van [geïntimeerde] in totaal een schade te hebben geleden van € 57.370,81 en dat [geïntimeerde] verplicht is deze schade aan hem te vergoeden.
3.2.2.In reconventie heeft [geïntimeerde] gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] verbiedt op enigerlei wijze, indirect of direct, bij te dragen of te doen bijdragen aan het gebruik (in de ruimste zin des woords) van voornoemd arrest van dit hof van 6 september 2016, teneinde de in dit arrest toegewezen proceskostenveroordelingen van [geïntimeerde] te verkrijgen door het arrest te executeren, door een beroep op verrekening te doen of door toe te staan dat derden dit doen, op straffe van een aan [geïntimeerde] te betalen dwangsom van
€ 15.000,- per keer dat het te geven verbod geschonden wordt en [appellant] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen in de kosten van de reconventie.
3.2.3.Partijen hebben over en weer elkaars vorderingen bestreden.