6.1Gezien de onbestreden feitenvaststelling in het bestreden vonnis en overigens als gesteld en niet of onvoldoende betwist, gaat het hof uit van de navolgende feiten.
6.1.1[appellant] is oud-rechter. Vanaf december 1985 tot oktober 2009 was hij (coördinerend) vice-president bij de rechtbank Den Haag. Daarvoor was hij werkzaam bij de rechtbank Haarlem. [de vennootschap] is een vennootschap waarin [appellant] groot aandeelhouder is en waarbinnen hij zijn activiteiten heeft ondergebracht die zien op het geven van cursussen, houden van lezingen, advisering en dergelijke.
6.1.2[geïntimeerde] was van 1978 tot 2012 werkzaam binnen de rechtbank Den Haag, laatstelijk in de functie van juridisch medewerker. In de periode tussen ongeveer 1987 en begin jaren ‘90 heeft zij een relatie gehad met [voormalig rechter] , binnen dezelfde rechtbank werkzaam als vice-president (hierna: [voormalig rechter] ). In de periode vanaf 1985 heeft [geïntimeerde] met [appellant] samengewerkt en heeft zich tussen hen een vriendschap ontwikkeld.
6.1.3In de periode vanaf begin jaren ‘90 speelden diverse rechtszaken tussen verschillende belanghebbenden bij verworven gronden rondom de luchthaven Schiphol. De kern daarvan was dat een familie [familie] (al dan niet samen met vennootschappen onder hun beheer; hierna: [familie c.s.] ) streed met twee broers [de twee broers] (eveneens al dan niet samen met vennootschappen onder hun beheer; hierna: [de twee broers c.s.] ) over de zeggenschap in diverse vennootschappen waarin de eigendom van deze gronden was ondergebracht. [familie c.s.] werden in deze rechtszaken bijgestaan door de advocaat [advocaat van de familie c.s.] (hierna: [advocaat van de familie c.s.] ). [appellant] heeft in de periode 1994-1996 een aantal van deze rechtszaken als rechter behandeld.
Procedure [appellant] tegen [advocaat van de familie c.s.]
6.1.4Begin 2004 verscheen het boek “
Topadvocatuur: in de keuken van de civiele rechtspraktijk”. In dit boek was een interview opgenomen met [advocaat van de familie c.s.] met daarin de volgende passage:
“
Bij grote claims leert de ervaring dat Nederlandse rechters nerveus worden. Er gaan opeens gekke dingen gebeuren, zoals rechters die uitvoerig met advocaten gaan bellen over de zaak. In de Chipshol-zaak is dat ook gebeurd met mr. [appellant] van de Haagse rechtbank”.
Deze passage vormde voor [appellant] aanleiding (onder meer) [advocaat van de familie c.s.] te dagvaarden om (onder meer) een verklaring voor recht te verkrijgen dat dit een onrechtmatige uitlating was. [appellant] stelde zich daarbij steeds op het standpunt dat hij geen telefoongesprek(ken) had gevoerd met advocaten in de Chipshol-zaak.
6.1.5In de daaropvolgende procedure heeft het gerechtshof te Den Haag bij arrest van 23 juni 2009 geoordeeld dat twee telefoongesprekken tussen [appellant] en een Chipshol-advocaat -behoudens tegenbewijs- waren komen vast te staan. Na dit tussenarrest heeft [appellant] op 11 augustus 2009 eervol ontslag gevraagd en verkregen uit zijn positie als vice-president bij de rechtbank Den Haag. Rond dezelfde tijd is hij gestopt met zijn cursusactiviteiten voor de Stichting Studiecentrum Rechtspleging (hierna: SSR).
Anonieme brief en voorlopig getuigenverhoor
6.1.6Deze procedure van [appellant] tegen [advocaat van de familie c.s.] ging gepaard met publiciteit. Onder meer verscheen in Nieuwe Revu op 31 januari 2007 een artikel met als kop “
De Liegende Rechter”. Dit artikel vormde voor [geïntimeerde] aanleiding een anonieme brief te sturen aan (de betreffende journalist van) Nieuwe Revu. Deze brief luidde als volgt:
“
Naar aanleiding van het artikel in de laatste Nieuwe Revu over “de liegende rechter [appellant] ” is de hierna volgende achtergrond informatie -afkomstig uit betrouwbare bron- wellicht voor u van belang en interessant:
HET RECHT MOET IMMERS ZEGEVIEREN
[appellant] en [voormalig rechter] (nu directeur NMA) waren ongeveer 20 jaar geleden beiden collega’s bij de rechtbank Haarlem, te weten in de functie van rechter.
Beiden -collega’s dus en inmiddels ook bevriend geraakt- hebben gesolliciteerd bij de rechtbank Den Haag en zijn daar “vlak” na elkaar tot vice-president benoemd.
Dikke vrienden van [voormalig rechter] zijn de broers [broer 1] en [broer 2] , daar deed [voormalig rechter] -die talloze nevenfuncties had- ook zaken mee.
Toen de heren [de twee broers] met de zaak, waarover uw artikel gaat, in de problemen geraakten hebben zij daarvoor [voormalig rechter] benaderd. Zij hebben hem om een oplossing van dit conflict gevraagd. Omdat [voormalig rechter] deze zaak zelf vanwege belangenverstrengeling en vriendschap met de heren [de twee broers] niet kon doen, heeft hij zijn collega en vriendje [appellant] gevraagd deze zaak als rechter te behandelen en zo is het ook gegaan. Geen haan die daar naar zou kraaien en zo kon er ook nog invloed worden uitgeoefend.
Ook een ander goed vriendje, te weten [goede vriend] , advocaat te [kantoorplaats] , heeft zich op verzoek van [voormalig rechter] met de zaak ingelaten.”
De betreffende journalist heeft deze brief doorgezonden aan [familie c.s.]
6.1.7Op 15 december 2009 hebben [familie c.s.] bij de rechtbank Utrecht een verzoekschrift ingediend tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor. Bij beschikking van 21 april 2010 heeft de rechtbank Den Haag, nevenzittingsplaats Utrecht, dit verzoek jegens de Staat der Nederlanden (Raad voor de Rechtspraak) toegewezen. Blijkens deze beschikking is het
“
verzochte getuigenverhoor (…) met name gericht (…) op hetgeen is voorgevallen tot aan het vonnis van 3 mei 1996 en gaat het dan om de volgende punten:
- of mr. [voormalig rechter] bevriend was en/of zaken deed met de gebroeders [de twee broers] , met wie de heren [eigenaar van Chipshol] in een conflict verwikkeld zijn geraakt;
of mr. [voormalig rechter] en mr. [appellant] onderling over de zaken tussen verzoekers en [de twee broers] hebben gesproken en -zo ja- wat er is besproken;
door wie en op welke gronden is beslist dat mr. [appellant] zaken van verzoekers en [de twee broers c.s.] zou behandelen en welk contact er is geweest tussen mr. [appellant] en de wederpartij van verzoekers in die procedure”.
In het kader van dit voorlopig getuigenverhoor zijn [appellant] en [voormalig rechter] in november 2010 als getuigen gehoord.
6.1.8Op 8 december 2010 heeft [geïntimeerde] binnen de rechtbank Den Haag per e-mail contact opgenomen met mr. [oud-president] , oud president van die rechtbank (hierna: [oud-president] ) om “
over iets te willen praten dat mij al heel lang dwars zit. Het is wel onder strikte geheimhouding (..)”. Enkele dagen later heeft [geïntimeerde] met [oud-president] gesproken over hetzelfde onderwerp als waarover het in de anonieme brief was gegaan. [oud-president] heeft tijdens dat gesprek aan [geïntimeerde] gevraagd of zij degene was die de anonieme brief had geschreven, waarop zij bevestigend antwoordde. Vervolgens heeft [oud-president] beloofd te proberen haar identiteit niet prijs te geven, maar gezegd dat hem geen beroep op een verschoningsrecht zou toekomen mocht het zover komen. Hij heeft bovendien in overleg met [geïntimeerde] een vertrouwenspersoon om raad gevraagd en heeft de informatie vervolgens gedeeld met de toenmalige president van de rechtbank Den Haag, [toenmalige president] (hierna: [toenmalige president] ).
6.1.9Bij brief van l2 januari 2011 heeft [toenmalige president] de advocaten van de partijen in het bij de rechtbank Utrecht aanhangige voorlopige getuigenverhoor een brief geschreven. In deze brief deelde hij de betrokkenen mede dat een anonieme persoon -werkzaam binnen de rechtbank Den Haag- [oud-president] in vertrouwen had genomen en verklaard de schrijver te zijn van de anonieme brief die mede aanleiding had gegeven tot het houden van het voorlopig getuigenverhoor. In dezelfde brief heeft hij vermeld dat hij heeft vernomen dat de betreffende persoon niet bereid is de eigen identiteit bekend te maken. In de hierna te noemen strafzaak tegen [appellant] is [oud-president] op 8 maart 2011 als getuige gehoord en heeft hij als getuige de identiteit van [geïntimeerde] als de schrijfster van de anonieme brief bekend gemaakt.
Strafzaak tegen [appellant]
6.1.10[familie c.s.] hebben op 19 oktober 2009 aangifte gedaan tegen [appellant] . Naar aanleiding van deze aangifte heeft het Openbaar Ministerie op 8 februari 2010 medegedeeld dat tegen [appellant] strafrechtelijk onderzoek was ingesteld naar verdenkingen van valsheid in geschrift, meineed en mogelijke strafbare belangenverstrengeling door [appellant] .
6.1.11In deze zaak is [appellant] in juni 2010 als verdachte verhoord door de Rijksrecherche. Verder heeft de Rijksrecherche in december 2010 en in januari en maart 2011 [oud-president] gehoord als getuige, waarbij de anonieme brief onderwerp was van het verhoor. Naar aanleiding van de aldus verkregen informatie is het strafonderzoek uitgebreid en is ook een strafrechtelijk onderzoek geopend naar [voormalig rechter] . Bij dagvaarding van 15 maart 2012 zijn [appellant] drie afzonderlijke beschuldigingen van meineed ten laste gelegd, namelijk het onder ede ontkennen van het voeren van een telefoongesprek met advocaten in de Chipshol zaak, het onder ede in strijd met de waarheid verklaren over zijn vriendschap met
[voormalig rechter] en het onder ede in strijd met de waarheid verklaren omtrent de wijze waarop hij bij de Chipshol-rechtszaken als rechter betrokken is geraakt. Bij vonnis van 23 november 2012 heeft de rechtbank Utrecht [appellant] vrijgesproken van alle drie de tenlastegelegde feiten. Deze vrijspraak is door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in stand gelaten.
6.2.1In eerste aanleg vorderden [appellanten c.s.] , samengevat, dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad:
- in het hoofdgeding:
a. voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde] jegens [appellant] en/of [de vennootschap] onrechtmatig heeft gehandeld door het opstellen en verzenden van een anonieme brief met beschuldigingen begin 2007 en het (onder ede) herhalen van die beschuldigingen in 2011 en 2012,
b. [geïntimeerde] zal veroordelen tot vergoeding aan [appellant] en/of [de vennootschap] van de als gevolg van dat onrechtmatig handelen geleden schade, op te maken bij staat om te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande 23 juli 2014 althans 2 juli 2015,
c. [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan [appellant] en/of [de vennootschap] van de proceskosten -griffierechten, getuigentaxen en het volledige advocaatsalaris- en de nakosten en de wettelijke rente over die proces- en nakosten vanaf de 14e dag na het vonnis, en
- in het incident als provisionele voorziening:
d. [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan [appellant] en/of [de vennootschap]
d.1 van € 25.000,-- als voorschot op de schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente ingaande 2 juli 2015,
d.2 van de proceskosten -griffierechten, getuigentaxen en het volledige advocaatsalaris- en de nakosten en de wettelijke rente over die proces- en nakosten vanaf de 14e dag na het vonnis.
6.2.2Bij het in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 22 juni 2016 (hierna: bestreden tussenvonnis) is, samengevat, in het incident de provisionele voorziening afgewezen en [appellant] veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
6.2.3Bij het in zoverre uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 23 november 2016 (hierna: bestreden eindvonnis) is, samengevat, in het hoofdgeding:
a. [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan [appellanten c.s.] van € 400,-- aan schadevergoeding, vermeerderd met wettelijke rente met ingang van twee weken na het vonnis,
b. onder compensatie van de proceskosten en
c. onder afwijzing van het meer of anders gevorderde.
6.3.1In principaal hoger beroep voeren [appellanten c.s.] tien grieven aan en concluderen [appellanten c.s.] , samengevat, dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht zal verklaren dat [geïntimeerde] jegens [appellant] en/of [de vennootschap] onrechtmatig heeft gehandeld door het opstellen en verzenden van een anonieme brief met beschuldigingen begin 2007 en het (onder ede) herhalen van die beschuldigingen in 2011 en 2012,
b. [geïntimeerde] zal veroordelen tot vergoeding aan [appellant] en/of [de vennootschap] van de als gevolg van dat onrechtmatig handelen geleden schade, op te maken bij staat om te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande 23 juli 2014 althans 2 juli 2015, en
c. [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling aan [appellant] en/of [de vennootschap] van de proceskosten -griffierechten, getuigentaxen en het volledige advocaatsalaris- van de eerste aanleg en het hoger beroep, de nakosten en de wettelijke rente over die proces- en nakosten vanaf de 14e dag na het arrest.
6.3.2[geïntimeerde] weerspreekt het principaal hoger beroep en concludeert in incidenteel hoger beroep onder aanvoering van vier grieven, samengevat, dat het hof de bestreden vonnissen zal vernietigen en opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] (alsnog) niet-ontvankelijk zal verklaren althans de vorderingen van [appellant] (alsnog) zal afwijzen en [appellanten c.s.] zal veroordelen in de proceskosten van beide instanties en de nakosten.
6.3.3[appellanten c.s.] weerspreken het incidenteel hoger beroep.