ECLI:NL:GHSHE:2018:4314

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
18 oktober 2018
Zaaknummer
200.236.432_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging tussentijdse beëindiging schuldsaneringsregeling onder verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had eerder een schuldsaneringsregeling aangevraagd, maar de bewindvoerder had geconstateerd dat de appellant zijn informatieplicht niet naar behoren was nagekomen. Dit leidde tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Het hof had eerder, op 24 mei 2018, een tussenarrest gewezen waarin de appellant werd opgedragen om grootboekkaarten over te leggen aan de bewindvoerder. De appellant heeft deze kaarten uiteindelijk overgelegd, maar pas na herhaalde verzoeken van de bewindvoerder en het hof. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 oktober 2018 heeft de appellant verklaard dat hij een nieuwe schuld van € 700,00 had, ontstaan door een verkeersovertreding, maar dat hij in staat was deze schuld af te lossen. De bewindvoerder heeft bevestigd dat er geen onregelmatigheden in de grootboekkaarten zijn aangetroffen, maar heeft ook aangegeven dat de appellant zijn informatieplicht heeft geschonden. Het hof heeft uiteindelijk besloten om de schuldsaneringsregeling te verlengen met een jaar, zodat de appellant de kans krijgt om aan zijn verplichtingen te voldoen. De einddatum van de verlenging is vastgesteld op 27 oktober 2019.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 18 oktober 2018
Zaaknummer : 200.236.432/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/14/544 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. G.J.M. Volders te 's-Hertogenbosch.
als vervolg op het door dit hof op 24 mei 2018 gewezen tussenarrest.

5.Het tussenarrest van 24 mei 2018

Bij dat arrest heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen om, uiterlijk veertien dagen na de uitspraakdatum van dit arrest, de bewindvoerder alle grootboekkaarten welke betrekking hebben op de volledige periode dat op [appellant] de schuldsaneringsregeling van toepassing is, in casu vanaf 22 december 2014 tot en met heden, schriftelijk hetzij digitaal, aan zijn bewindvoerder te doen toekomen.
Het hof droeg de bewindvoerder daarbij op om na ontvangst en bestudering van deze grootboekkaarten zijn bevindingen, uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum (25 juli 2018), schriftelijk aan het hof kenbaar te maken.

6.De verdere loop van de procedure

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de voorts ingekomen brieven van de bewindvoerder d.d. 23 juli 2018 (met bijlage) en 8 augustus 2018 (zonder bijlage).
6.2.
De voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Volders,
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
6.3.
[appellant] heeft bij gelegenheid van deze voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt de bewindvoerder na afloop van de reguliere termijn van zijn schuldsaneringsregeling bij herhaling te hebben gevraagd wat er, mede gelet op de nog immer lopende procedure in hoger beroep, nog van hem werd verwacht. Hierop heeft [appellant] naar eigen zeggen uiteindelijk het antwoord gekregen dat hij, omdat de regulier looptijd inmiddels verstreken was, niet meer aan zijn verplichtingen hoefde te voldoen. Voorts geeft [appellant] op vragen van het hof naar eventuele bijzondere gebeurtenissen sinds de vorige mondelinge behandeling aan dat er uit hoofde van een veroordeling door de officier van justitie wegens het overschrijden van de maximale snelheid met een motorvoertuig een nieuwe schuld is ontstaan van € 700,00 en dat zijn rijbewijs tijdelijk ingenomen is geweest. [appellant] kan deze schuld echter direct aflossen omdat hij, initieel uitsluitend ter voldoening van zijn eventueel toekomstige afdrachtplicht indien zijn schuldsaneringsregeling zal worden verlengd, een bedrag van circa € 4.000,00 heeft gereserveerd. Voorts merkt [appellant] op dat hij thans geen bestuurder meer is van de onderneming waar hij in loondienst is en dat deze onderneming inmiddels ook een andere boekhouder in de arm heeft genomen. Tot slot benadrukt [appellant] dat de bewindvoerder geen onregelmatigheden in de overgelegde grootboekkaarten heeft gevonden en dat het niet tijdig nakomen van de informatieplicht dus feitelijk ook niet heeft geleid tot een benadeling van de schuldeisers. Indien er thans niet direct een schone lei zal worden verleend staat [appellant] open voor een verlenging van zijn schuldsaneringsregeling.
6.4.
De bewindvoerder heeft bij gelegenheid van deze voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Uit de overgelegde grootboekkaarten bleek dat het bedrijfsresultaat, waarvan de hoogte bepalend is voor het salaris van [appellant] , met name wordt gedrukt door personeelskosten, inkoop en het inhuren van derden. Ook is gebleken dat er op enig moment naast [appellant] nog drie werknemers op de loonlijst zijn gekomen die allen hetzelfde inkomen als [appellant] genieten. Uit het onderzoek van de grootboekkaarten is verder niet komen vast te staan dat [appellant] een auto van de zaak zou hebben gehad en/of dat verkapt inkomen in de vorm van onkosten zou hebben genoten. Het is moeilijk om vast te stellen in hoeverre dit uiteindelijk van invloed is (geweest) op de omvang van de bedragen welke [appellant] aan de boedel af diende te dragen. [appellant] heeft ook maar eenmaal, en niet zoals hij zelf stelt meermaals, bij de bewindvoerder geïnformeerd en dat was pas twee weken geleden. Alsdan heeft de bewindvoerder [appellant] medegedeeld dat hij, nu de boedelachterstand was ingelopen, weliswaar geen afdrachtverplichting meer had, maar nog wel degelijk een informatieplicht. Deze is feitelijk geschonden, want de bewindvoerder hoort nu pas dat er sprake is van een nieuwe schuld van € 700,00. Voorts geeft de bewindvoerder over het inzien van de grootboekkaarten aan dat uit het onderzoek verder niet is komen vast te staan dat [appellant] een auto van de zaak zou hebben gehad en/of dat hij verkapt inkomen in de vorm van onkosten zou hebben genoten en dat op basis van de inhoud van de grootboekkaarten ook niet vast te stellen is (geweest) dat [appellant] een hoger salaris had kunnen hebben.
De bewindvoerder stelt samenvattend dat er dan weliswaar geen onregelmatigheden zijn aangetroffen in de door [appellant] overgelegde grootboekkaarten, maar benadrukt dat deze grootboekkaarten door [appellant] eerst na het tussenarrest van 24 mei 2018 daadwerkelijk zijn overgelegd. Eerdere verzoeken en aansporingen van zowel de bewindvoerder als de rechter-commissaris heeft [appellant] daarvoor nadrukkelijk naast zich neergelegd. Bij gebreke van die grootboekkaarten kon de bewindvoerder ook lange tijd niet nagaan of [appellant] wel 36 uur per week werkte en of hij daaruit voortvloeiend al dan niet een aanvullende sollicitatieplicht had. [appellant] solliciteerde in ieder geval niet aanvullend. Gelet op de huidige stand van zaken acht de bewindvoerder een schone lei dan ook uit den boze, maar hij kan zich wel vinden in een eventuele verlenging van de schuldsaneringsregeling.

7.De beoordeling

7.1.
Het hof verwijst allereerst naar het in het tussenarrest onder 3.8.1. omtrent artikel 350 Fw overwogene.
7.2.
Vast staat dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht, ondanks herhaalde verzoeken en aansporingen van zowel zijn bewindvoerder als de rechter-commissaris, gedurende langere tijd niet naar behoren is nagekomen. Hij heeft in het bijzonder nagelaten opgevraagde grootboekkaarten ter informatie aan de bewindvoerder ter beschikking te stellen terwijl hij daartoe naar het oordeel van het hof wel in de gelegenheid was, omdat hij als bestuurder van de onderneming waarbij hij in loondienst was vrijelijk over die grootboekkaarten kon beschikken (vgl. tussenarrest onder 3.4.8.) [appellant] heeft eerst nadat hij hiertoe door het hof bij tussenarrest van 24 mei 2018 nadrukkelijk was gesommeerd de grootboekkaarten overgelegd die door de bewindvoerder daarvoor reeds ettelijke malen waren opgevraagd. Bovendien heeft de bewindvoerder bij gebreke van de grootboekkaarten lange tijd niet kunnen nagaan hoeveel uren [appellant] wekelijks betaalde arbeid verrichtte en of hij op grond daarvan al dan niet een aanvullende sollicitatieplicht had. Daarmee was de bewindvoerder (structureel) belemmerd in de uitoefening van de op hem rustende taken (zie bijvoorbeeld artikel 316 lid 1 Fw).
Een en ander dient bovendien te worden bezien in het licht van de destijds geconstateerde omstandigheid dat de salarisspecificaties van [appellant] na confrontatie door de bewindvoerder met de problematiek van de inspanningsverplichting waaraan voldaan diende te worden, plotseling bleken te kunnen worden aangepast met terugwerkende kracht.
Een en ander leidt het hof tot het oordeel dat [appellant] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
7.3.
Daar staat evenwel tegenover dat de bewindvoerder na bestudering van de uiteindelijk door [appellant] overgelegde grootboekkaarten hierin geen onregelmatigheden heeft ontdekt, [appellant] zijn boedelachterstand inmiddels geheel heeft ingelopen en daarnaast gelden heeft gereserveerd waaruit hij niet alleen zijn nieuwe schuld (ten bedrage van € 700,-- wegens overschrijding van de snelheidslimiet) direct en volledig kan aflossen maar welke hij ook kan aanwenden voor het hervatten van zijn afdrachtverplichting.
Hoewel na ommekomst van de reguliere termijn van de schuldsaneringsregeling -in casu na eind december 2017- de verplichtingen die op grond van de tweede afdeling van titel III Fw voor [appellant] voortvloeien uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling formeel niet meer golden, houdt het hof in het kader van de beslissing over een eventuele verlenging van de termijn voorts (overeenkomstig een opmerking van de Hoge Raad in het arrest van 10 oktober 2014 -ECLI:NL:HR:2014:2935-) in deze beoordeling rekening met een door [appellant] in de periode gelegen tussen het moment waarop de termijn van artikel 349a lid 1 Fw was afgelopen en het moment waarop thans wordt beslist begaan strafbaar feit. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] zijn bewindvoerder niet geïnformeerd heeft met betrekking tot het ontstaan van de hiervoor vermelde nieuwe schuld van € 700,00 uit hoofde van een strafrechtelijke veroordeling inzake een verkeersovertreding. Deze informatie is uitsluitend bij gelegenheid van de zitting in hoger beroep mondeling verstrekt en daarbij zijn er geen onderliggende stukken overgelegd.
Overigens is anderzijds op de voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep ook bekend geworden dat [appellant] -in het bijzonder (ook) in de periode na december 2017- de bewindvoerder wel steeds zijn salarisspecificaties heeft toegestuurd.
Alles overziende acht het hof in dit specifieke geval termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling te verlengen met een termijn van één jaar, teneinde [appellant] daarmee een allerlaatste kans te geven gedurende deze verlenging alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder met name ook de inspannings- en informatieverplichting, naar behoren na te komen. Het hof benadrukt daarbij dat [appellant] de bewindvoerder zowel spontaan als gevraagd steeds tijdig en volledig dient te voorzien van alle informatie waarvan hij weet dan wel dient te onderkennen dat deze voor een succesvol verloop van zijn (verlengde) schuldsaneringsregeling van belang is dan wel kan zijn.
7.4.
Nu het hof van oordeel is dat een verlenging van één jaar geïndiceerd is zal de verlenging thans – gegeven de cassatietermijn van 8 dagen als voortvloeiend uit artikel 355 lid 2 Fw jo 351 lid 5 Fw - duren tot 27 oktober 2019, nu in de periode 22 december 2017 tot en met 26 oktober 2018 gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 10 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:2935) de verplichtingen uit hoofde van afdeling II van de derde titel van de Faillissementswet voor [appellant] in ieder geval niet gelden. Het hof zal aldus de thans aan de orde zijnde einddatum bepalen.

8.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en opnieuw rechtdoende:
bepaalt dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet;
verlengt de termijn van de toepassing van de schuldsaneringsregeling met één jaar na het eerste moment waarop dit arrest onherroepelijk kan worden, derhalve tot 27 oktober 2019;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, J.I.M.W. Bartelds en M. Pannevis en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2018.