Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/273457 / HA ZA 14-50)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven tevens akte wijziging (intrekking en vermeerdering) van eis met producties;
- de memorie van antwoord met een productie;
- de akte van de zijde van de vrouw houdende in het geding brengen van producties 37 tot en met 39;
- de antwoordakte van de zijde van de man.
3.De beoordeling
vrouwop tegen de beslissing van de rechtbank dat de woning uiterlijk een jaar na de datum van het vonnis moet worden verkocht door bemiddeling van makelaarskantoor [makelaarskantoor 2] zoals onder 1a tot en met 3b van het dictum van het beroepen vonnis weergegeven (grief I), tegen de afwijzing van de gevorderde machtiging om de verkoop alleen, buiten de man om ter hand te nemen en opvatting van die vordering als een verzoek met toepassing van art. 3:300 BW en in die zin beslissen (grief II), tegen de beslissing dat wanneer de woning na ommekomst van een jaar na de datum van het vonnis niet is verkocht, de woning openbaar zal worden verkocht door een op advies van de makelaar in te schakelen notaris (grief III) en tegen de afwijzing van de aanvulling van de eis van de vrouw dat de man aan de vrouw moet vergoeden het verschil tussen de overwaarde na verkoop van de echtelijke woning en de overwaarde, zou de verkoopopbrengst € 514.000,-- hebben bedragen (grief IV).
manheeft aangegeven zich te kunnen verenigen met de grieven I tot en met III van de vrouw. De man verzoekt akte van het feit dat de vrouw uitdrukkelijk in hoger beroep de in eerste aanleg ingestelde vordering op grond van art. 3:299 BW intrekt. Ook de man acht een openbare verkoop van de echtelijke woning niet wenselijk en deelt de mening van de vrouw dat een zo hoog mogelijke opbrengst van de echtelijke woning dient te worden gerealiseerd. De man kan zich evenals de vrouw niet vinden in de door de rechtbank bepaalde termijn van een jaar waarbinnen de makelaar de notaris moet aanwijzen om tot openbare verkoop over te gaan.
hofde beslissing van de rechtbank zoals onder 1a tot en met 3b van het dictum van het beroepen vonnis vernietigen. Hoewel de vrouw in het petitum in hoger beroep geen vordering heeft geformuleerd over de wijze van verdeling van de woning als bedoeld in artikel 3:185 lid 2 BW begrijpt het hof uit de standpunten die partijen in hoger beroep innemen dat partijen het er over eens zijn dat de woning moet worden verkocht. Het hof zal, gezien de door de man in eerste aanleg ingestelde vordering in reconventie om de verdeling door de rechter vast te laten stellen als bedoeld in artikel 3:185 lid 1 BW en gezien voormelde overeenstemming, als wijze van verdeling bepalen dat de woning zal worden verkocht. Tegen de wijze van verdeling van een eventueel restant van de verkoopopbrengst, na aflossing van de hypothecaire geldlening en na aftrek van de verkoopkosten zoals weergegeven onder 4.4 van het bestreden vonnis is door partijen geen grief gericht zodat dat onderdeel van het beroepen vonnis in stand blijft.
vrouwhet navolgende aan.
manheeft de stellingen van de vrouw weersproken. De man heeft de woning niet verwaarloosd of onrechtmatig jegens de vrouw gehandeld. De vrouw heeft sinds mei 2018 niet meer bijgedragen aan het onderhoud en de zakelijke lasten van de woning. Bij beschikking van 20 augustus 2009 is aan de vrouw een gebruiksvergoeding toegekend van 4% over het aandeel van de vrouw in de waarde van de woning bij verkoop of toedeling aan de man onder vermindering van de aan de woning verbonden hypothecaire geldlening van € 342.142,--.
hofoverweegt allereerst dat de vordering van de vrouw om aan haar te vergoeden de helft van het verschil tussen de gerealiseerde overwaarde na verkoop van de echtelijke woning en de overwaarde, zou de verkoopopbrengst € 514.000,- hebben bedragen, thans in hoger beroep is ingesteld, zodat de vrouw geen belang meer heeft bij een oordeel of die vordering in eerste aanleg al dan niet tardief was.
vrouwop tegen de veroordeling om bij de levering van de woning aan de koper aan de man te voldoen haar aandeel in de door de man betaalde hypotheekrente en eigenaarslasten van in totaal € 31.099,08 te vermeerderen met de helft van de door de man over de periode vanaf 1 januari 2015 tot aan de datum van levering van de woning betaalde hypotheekrente, waarop in mindering komt het belastingvoordeel dat de man heeft genoten vanwege de voor hem geldende hypotheekrenteaftrek.
manheeft de stellingen van de vrouw weersproken. Partijen zijn destijds samen de geldlening aangegaan. De man heeft aangetoond dat hij vanaf de datum van ontbinding van het huwelijk, 29 oktober 2009, alleen de hypothecaire rentelasten heeft betaald. De vrouw dient de helft van hetgeen de man aan de Rabobank heeft betaald, minus het door de man genoten belastingvoordeel, aan de man te voldoen. Niet relevant is dat de man stelstelmatig de verkoop van de woning zou traineren en schade zou hebben toegebracht door verwaarlozing van de woning. De vrouw heeft de hoogte van het bedrag zoals dat door de rechtbank is becijferd niet bestreden.
hofoverweegt dat partijen ieder voor de helft tot de woning, die tot de gemeenschap behoort, gerechtigd zijn. De schuld is door partijen destijds tezamen aangegaan ter financiering van de woning die op dat moment door hen beiden werd bewoond. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat partijen hoofdelijk verbonden zijn voor de hypotheekschuld.
vrouwop tegen het oordeel van de rechtbank dat een bedrag van € 7.953,10 van de nota’s van accountant [accountant] moeten worden aangemerkt als een gemeenschappelijke schuld en dat de vrouw de helft hiervan, een bedrag van € 3.976,55 aan de man moet betalen. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte niet beslist op de vordering van de vrouw de eenmanszaak met alle lusten en lasten zonder nadere verrekening aan de man toe te scheiden, onder vrijwaring van de vrouw. De vrouw vermeerdert haar eis in hoger beroep op dit punt onder gelijktijdige intrekking van haar vordering te bepalen dat de schuld aan [accountants & consultants] Accountants & Consultants geen gemeenschapsschuld is.
manheeft de stellingen van de vrouw weersproken. De man heeft in de door de vrouw aangehaalde akte aangegeven welk deel van iedere nota van [accountant] ziet op het verzorgen van de jaarrekeningen van de gefailleerde vennootschappen waarvan partijen beide eigenaar en bestuurder waren. Voor zover een deel van de nota’s zou zien op de eenmanszaak van de man, [Trading Nederland] , is dit doorgehaald en in de akte aangegeven. De man is akkoord met de vermeerdering van eis en intrekking van de vordering met betrekking tot de schuld aan [accountants & consultants] Accountants & Consultants.
hofoverweegt als volgt. Partijen zijn het er over eens dat de eenmanszaak van de man, [Trading Nederland] , met alle lusten en lasten zonder nadere verrekening aan de man kan worden toegedeeld. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen, waarbij het hof onder lusten goederen, dat wil zeggen zaken en vermogensrechten verstaat en onder lasten schulden. Aangezien schulden niet verdeeld kunnen worden, begrijpt het hof dat partijen bedoelen dat de schulden van [Trading Nederland] door de man zullen worden gedragen.
vrouwheeft in hoger beroep haar eis vermeerderd en stelt zich op het standpunt dat de volgende schulden eveneens behoren tot de huwelijksgemeenschap:
- schuld aan [Advocaten] Advocaten van € 19.654,80 te vermeerderen met rente en kosten;
- de aanslagen Inkomstenbelasting 2007 ad € 2.191,--, de aanslag Bijdrage Zorgverzekeringswet 2007 ad € 491,-- en de voorlopige aanslag 2008 ad € 732,--;
- 10/12 deel van de aanslag Inkomstenbelasting 2009, te weten een bedrag van € 1.535,83;
- de factuur van notaris mr. [notaris] van € 938,05 inclusief rente en kosten.
manheeft de stellingen van de vrouw weersproken. In eerste aanleg heeft de vrouw aangegeven dat ieder de eigen kosten draagt van de door hen ingeschakelde advocaten in de echtscheidingsprocedure. De schuld aan [Advocaten] Advocaten is een persoonlijke schuld van de vrouw. De man kan dan ook niet gehouden worden voor de helft draagplichtig te zijn nu dat naar de maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarnaast is sprake van rechtsverwerking. De man betwist dat de vrouw heeft aangetoond dat er nog drie gemeenschapsschulden aan de belastingdienst waren waarvan de vrouw er twee uit eigen middelen eind 2010 zou hebben voldaan en de aanslag van 2009 in 2011. De vrouw dient daarvan bewijs te leveren. Ter zake de schuld aan notaris [notaris] legt de vrouw geen factuur over. Daarnaast ontbreken bewijzen van betaling en is de man van mening dat hij niet meer kan worden gehouden aan een door de vrouw in 2009 gemaakte schuld voor de helft te dragen. Zeker niet nu de vrouw niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk het bedrag uit eigen middelen heeft betaald na 29 september 2009.