7.1.In dit principaal en incidenteel hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellante] organiseert per jaar ongeveer twaalf tot vijftien toernooien voor springruiters, de [LGCT] (LGCT). Vanaf 1994 schakelde [appellante] ieder jaar [geïntimeerde] in voor de catering van een aantal van deze evenementen; in 2014 heeft [appellante] [geïntimeerde] voor vier toernooien benaderd.
Voor het jaar 2015 benaderde [appellante] [geïntimeerde] weer voor vier evenementen, te houden in [plaats 1] (25-27 juni 2015), in [plaats 2] (24-26 juli 2015), in [plaats 3] (13-16 augustus 2015) en in [plaats 4] (september 2015). [plaats 4] is op enig moment vervangen door [plaats 5] (11-13 september 2015).
[geïntimeerde] heeft voor ieder van deze evenementen in december 2014 of januari 2015 “contracten” aan [appellante] toegezonden. [appellante] heeft, hoewel daarom verzocht, geen ervan ondertekend.
[geïntimeerde] heeft in opdracht van [appellante] de catering verzorgd voor de evenementen in [plaats 1] en [plaats 2] . De opdracht tot catering voor het concours in [plaats 3] is niet doorgegaan.
Partijen hebben op 11 augustus 2015 met elkaar gesproken over de catering voor [plaats 5] . Toen bleek aan [geïntimeerde] dat de keuken niet op het terrein zelf, binnen het stadion, mocht worden geplaatst maar 35 meter daarbuiten, hetgeen voor haar problematisch was. [geïntimeerde] heeft op verzoek nog een aanvullende offerte gemaakt en partijen hebben op 18 augustus nog met elkaar gesproken.
Een e-mailbericht van 21 augustus 2015 van [vertegenwoordiger van appellante] namens [appellante] aan [geïntimeerde] houdt in:
“Dear [roepnaam van geintimeerde] ,
I hope this email finds you well. Due to a number of practical reasons and governmental/political regulations beyond our control concerning the Olympic committee and the City of [plaats 5] we regret to inform you that we will not require your services for LGCT [plaats 5] 2015.
Instead we have opted for a local Italian Caterer whom we hope can offer the level of flexibility this challenging project demands but also offer the quality which we are used to at our other events.
Thank you for your patience and understanding as we have come to this decision and we look forward to working with you again in the near future.
[vertegenwoordiger van appellante] ”
Bij e-mailbericht van 21 augustus 2015 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] bericht dat zij een beroep doet op de ‘cancellation policy’, opgenomen in het “contract” voor [plaats 5] dat zij in januari 2015 aan [appellante] heeft toegezonden. Op 2 september 2015 heeft [geïntimeerde] uit dien hoofde twee facturen (productie 12 dagvaarding) aan [appellante] gezonden en aanspraak gemaakt op een totaalbedrag van € 191.091,23.
[appellante] heeft zich onder meer bij brieven van haar gemachtigde van 10 september 2015 (productie 13 dagvaarding) en 10 november 2015 op het standpunt gesteld dat met betrekking tot [plaats 5] geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen en zij heeft geweigerd de facturen te voldoen.
Op 24 december 2015 heeft [geïntimeerde] na verkregen verlof conservatoir (derden)beslag laten leggen onder ING bank N.V. en op de aan [appellante] in eigendom toebehorende aandelen in het vermogen van Concours Hippique [plaats 3] B.V.
7.2.1.In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg in conventie primair gevorderd dat [appellante] wordt veroordeeld tot betaling van € 191.091,23, vermeerderd met contractuele rente en kosten. Subsidiair heeft zij een verklaring voor recht gevorderd dat het afbreken van de onderhandelingen met [geïntimeerde] door [appellante] onaanvaardbaar was en [appellante] dientengevolge gehouden is de door [geïntimeerde] geleden schade te vergoeden alsmede om [appellante] te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding nader op te maken bij staat. Zowel primair als subsidiair heeft [geïntimeerde] een veroordeling van [appellante] gevorderd tot betaling van een vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten ter hoogte van € 20.157,57, althans
€ 2.685,91 conform de staffel bij het besluit BIK, vermeerderd met wettelijke rente en [appellante] te veroordelen in de proceskosten, met inbegrip van de beslagkosten, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten.
Aan haar primaire vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat partijen een overeenkomst met elkaar zijn aangegaan met betrekking tot de catering tijdens het LGCT in [plaats 5] in 2015. Daarin zijn partijen, onder andere, overeengekomen dat bij annulering door [appellante] zij aan [geïntimeerde] een vergoeding verschuldigd is. [geïntimeerde] vordert nakoming van het annuleringsbeding nu [appellante] deze overeenkomst heeft geannuleerd.
7.2.2.[appellante] heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd dat de rechtbank [geïntimeerde] gebiedt om binnen 24 uur na betekening van het vonnis de door haar gelegde conservatoire beslagen op te heffen op straffe van een dwangsom van € 10.000,-- per dag dat [geïntimeerde] in gebreke blijft hieraan te voldoen. Zij heeft voorts een verklaring voor recht gevorderd dat [geïntimeerde] jegens [appellante] aansprakelijk is voor de onrechtmatige beslagleggingen, met veroordeling van [geïntimeerde] tot vergoeding van de daardoor geleden schade nader op te maken bij staat en, voorwaardelijk, voor het geval in conventie komt vast te staan dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen, te verklaren voor recht dat [appellante] deze overeenkomst op 21 augustus 2015 rechtsgeldig buitengerechtelijk heeft ontbonden. Tot slot heeft zij een proceskostenveroordeling vermeerderd met wettelijke rente en nakosten gevorderd.
[appellante] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld en zij daardoor schade heeft geleden.
7.2.3.Partijen hebben over en weer gemotiveerd verweer gevoerd. Deze verweren zullen, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
7.2.4.In het tussenvonnis van 16 maart 2016 heeft de rechtbank een comparitie van partijen gelast. Na gehouden comparitie heeft de rechtbank eindvonnis gewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat partijen tijdens het evenement in [plaats 2] , eind juli 2015, wilsovereenstemming hadden bereikt: [geïntimeerde] mocht er toen gerechtvaardigd op vertrouwen dat [appellante] haar de opdracht had gegeven tot het verzorgen van de catering voor het evenement in [plaats 5] . Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het annuleringsbeding onderdeel uitmaakt van deze overeenkomst, dat het beding niet onredelijk bezwarend is en dat toepassing ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is. Van schending van de in artikel 6:233 sub b BW opgenomen informatieplicht is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Toepassing van het beding leidt, zo heeft de rechtbank geoordeeld, tot toewijzing van een deel van de vordering (60% in plaats van de gevorderde 85% van de kosten). Het verweer van [appellante] tegen de gestelde hoogte van de kosten heeft de rechtbank verworpen als onvoldoende gemotiveerd en het beroep van [appellante] op matiging is eveneens verworpen.
De vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten heeft de rechtbank voor een bedrag van € 2.123,88 toegewezen, nu [geïntimeerde] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat haar kosten dit bedrag te boven gaan. De contractuele rente hierover heeft de rechtbank toegewezen.
De reconventionele vorderingen zijn afgewezen omdat de gestelde ondeugdelijkheid van de conventionele vorderingen niet komt vast te staan.