Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
- bepaald dat de vrouw tegenover de man het recht heeft om in de woning aan het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] te blijven wonen en de tot de inboedel daarvan behorende zaken te blijven gebruiken tot zes maanden na de inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, als hij (hof: bedoeld zal zijn: zij) de woning ten tijde van die inschrijving bewoont;
- bepaald dat de man € 7.345,-- per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand;
- de verdeling van de gemeenschap van goederen vastgesteld, dan wel de wijze van verdeling daarvan gelast zoals geoordeeld onder 2.6.6. tot en met 2.6.10. en 2.6.13. tot en met 2.6.21. van de beschikking;
- bepaald dat de man en de vrouw over en weer aan elkaar bepaalde bedragen dienen te vergoeden zoals geoordeeld onder 2.7.2. en 2.7.4. tot en met 2.7.7. van de beschikking.
5.De motivering van de beslissing
manheeft de rechtbank ten onrechte het verzoek van de vrouw tot het voortgezet gebruik van de voormalig echtelijke woning tot zes maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking toegewezen. Hij voert daartoe aan dat de vrouw bij het voortgezet gebruik geen belang heeft, nu partijen zijn overeengekomen dat de echtelijke woning aan de vrouw wordt toegedeeld en de vrouw voldoende mogelijkheden heeft om de toedeling te realiseren. Bovendien staat de woning te koop.
vrouwvoert hiertegen aan dat zolang de woning niet aan haar is geleverd, zij recht en belang heeft bij het voortgezet gebruik van de woning.
hofoverweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat de voormalige echtelijke woning aan de vrouw is toegedeeld, maar dat het aandeel van de man nog niet aan haar is geleverd. De vrouw woont in de woning en dat zal, zo is ter zitting gebleken, voorlopig nog wel zo blijven. Het hof is daarom van oordeel dat de vrouw belang heeft bij het recht op voortgezet gebruik van de woning. De eerste grief van de man faalt.
manheeft de rechtbank ten onrechte rekening gehouden met woonlasten van € 1.000,-- voor hypotheekrente en € 1.111,-- voor hypotheekaflossing per maand. De man voert daartoe aan dat aflossing van de hypothecaire geldlening de meest veilige belegging is die de vrouw vanuit haar vermogen kan doen en zij er dus verstandig aan zou doen haar vermogen aan te wenden voor de aflossing van de volledige hypothecaire geldlening. Voor wat de hypotheekaflossing in maandelijkse termijnen betreft, voert de man aan dat partijen nooit op de hypothecaire geldleningen hebben afgelost en er dus geen reden is om daarmee nu wel rekening te houden.
vrouwheeft verweer gevoerd.
hofis van oordeel dat de vrouw vrij is in haar keuze haar vermogen al dan niet aan te wenden voor de aflossing van de hypothecaire geldlening. Nu zij er voor kiest de hypotheekschuld niet (volledig) af te lossen, houdt het hof evenals de rechtbank rekening met een rentelast van € 1.000,--. Het hof houdt evenwel geen rekening met een aflossing van € 1.111,--, nu de man onbetwist heeft gesteld dat partijen tijdens het huwelijk nooit op de hypothecaire geldleningen hebben afgelost en de vrouw er voor heeft gekozen de hypotheekschuld niet (volledig) af te lossen. Grief 8 slaagt gedeeltelijk.
onderhoud van de woning
manis er geen rechtvaardiging voor om voor de kosten van onderhoud uit te gaan van een hoger bedrag dan het forfaitair bedrag van € 95,--, temeer niet nu de vrouw van plan is om te gaan verhuizen.
vrouwheeft hiertegen verweer gevoerd. Zij stelt dat partijen een riante woning bewoonden en dat deze woning aanzienlijke kosten van onderhoud heeft. Zij benoemt onder meer de kosten van onderhoud aan het zwembad (€ 390,-- per keer), de ramen (7 à 8 maal € 45,--), dakgoten en dakkappellen (€ 245,--), schilderwerk, reparatie, de alarminstallatie en de cv-installatie. Voorts stelt zij dat zij voorlopig nog in de woning blijft wonen.
hofis evenals de rechtbank van oordeel dat, gezien de welstand van partijen ten tijde van de samenwoning en de omvang van de woning met zwembad, het bedrag van € 255,-- per maand voor kosten van onderhoud van de woning per maand niet onredelijk is. Grief 9 faalt daarom.
manvoert aan dat indien de vrouw de hypothecaire geldlening volledig aflost, hetgeen uit het oogpunt van beleggen van haar vermogen verstandig is, ook de aan één van de leningen gekoppelde Spaaroptimaalverzekering vrijkomt. De vrouw is dan geen maandelijkse premie meer verschuldigd.
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij voert aan dat het niet aan de man is om voor haar te bepalen of zij er verstandig aan doet om de hypothecaire geldleningen af te lossen. Voorts voert zij aan dat vervroegde aflossing van de eigenwoninglening in vergelijking met het eindvermogen niet het effect heeft dat de man voorstelt.
hofvan oordeel dat de vrouw vrij is in haar keuze haar vermogen al dan niet aan te wenden voor de aflossing van de hypothecaire geldlening. Nu zij de hypotheekschuld niet aflost houdt het hof rekening met de premie voor de Spaaroptimaalverzekering van € 174,-- per maand, welke premie partijen ook voorafgaande aan het verbreken van hun samenleving voldeden. Grief 10 faalt.
manis van mening dat, gezien de gezinsuitgaven tijdens het huwelijk voor deze post van ongeveer € 10.000,--, het redelijk is om voor de vrouw rekening te houden met een bedrag van € 2.000,-- per jaar, ofwel € 166,66 per maand. Dit is ook daarom een redelijk bedrag nu de vrouw haar kleding en schoenen niet in het topsegment kocht.
vrouwheeft verweer gevoerd. Zij stelt dat de door haar opgevoerde kosten niet buitensporig zijn. Zij ervaart dat zij zelfs nog meer aan kleding en schoenen uitgeeft dan zij in eerste aanleg heeft opgevoerd. Zij kocht altijd liever meerdere kledingstukken dan één duurder kledingstuk.
hofis evenals de rechtbank van oordeel dat, gezien de welstand van partijen, de door rechtbank in aanmerking genomen bedragen niet onredelijk zijn. Grief 11 faalt daarom.
manis van mening dat, gezien de vakanties van het gezin tijdens het huwelijk, een bedrag van € 250,-- per maand redelijk is.
vrouwvoert aan dat bij deze post niet alleen de vakantie maar ook de maandelijkse uitgaven voor uitstapjes en ontspanning in aanmerking dienen te worden genomen. Zij begroot haar uitgaven voor vakanties en maandelijkse kosten voor uitstapjes en ontspanning op € 750,-- per maand. Zij voert daartoe onder meer aan dat zij geen gebruik meer kan maken van het huis van partijen in Zwitserland en dus voor skivakanties duurder uit zal zijn.
hofis van oordeel dat het door de rechtbank in aanmerking genomen bedrag van € 500,-- per maand, gelet op het welvaartsniveau van partijen gedurende het huwelijk, een redelijk bedrag is voor vakanties en overige ontspanning. Grief 12 en de incidentele grief 6 falen daarom.
vrouwdat rekening gehouden moet worden met een bedrag van € 250,-- per maand.
manvoert daartegen aan dat de facturen van de tuinman dateren van de periode na het vertrek van de man. Tijdens het huwelijk van partijen deed de man het klein onderhoud van de tuin en kwam de tuinman voor het groot onderhoud. De kennelijke keuze van de vrouw om de tuinman nu vaker te laten komen, mag niet worden afgewenteld op de man.
hofis van oordeel dat de vrouw, tegenover de betwisting van de man, haar stelling dat voor kosten van het onderhoud voor de tuin rekening gehouden moet worden met een bedrag van € 250,-- onvoldoende heeft onderbouwd. De incidentele grief 4 faalt.
vrouwheeft in eerste aanleg gesteld dat deze kostenpost € 335,-- per maand bedraagt. Inmiddels, zo stelt zij, is gebleken dat deze kostenpost € 358,-- bedraagt.
manheeft verweer gevoerd. Volgens hem heeft de rechtbank met € 40,-- per maand al royaal gerekend, gezien het feit dat de Nibud voor de kosten van elektriciteit voor een huishouden van één persoon een bedrag van € 22,-- per maand hanteert.
hofis van oordeel dat het door de vrouw in eerste aanleg gestelde bedrag van € 335,-- per maand, gezien de omvang van de woning, het zwembad en de sauna, een redelijk bedrag is voor elektriciteit en gas. De incidentele grief 5 slaagt.
manbetoogt dat zij niet behoeftig is omdat haar vermogen en het daarmee te behalen rendement voldoende zijn om riant van te blijven leven. De vrouw heeft een aanzienlijk vermogen tot haar beschikking. Zij kan daaruit – zonder substantiële risico’s te hoeven nemen – een hoger rendement halen dan de 1% waarmee de rechtbank rekening heeft gehouden. In het kader van het alimentatievraagstuk is de vrouw jegens de man ook verplicht om te kiezen voor de best mogelijke optie. Een aantrekkelijke optie voor de vrouw is een Spaargeld B.V.
vrouwbetoogt dat zij wel behoeftig is. Zij moet voorzichtig met haar vermogen omgaan omdat zij er van afhankelijk is. Dit maakt ook dat zij maar beperkte mogelijkheden heeft om, anders dan in spaardeposito’s, te beleggen. De vrouw kan het zich niet veroorloven om gedurende de alimentatietermijn in te teren op haar vermogen en dat zou ook niet redelijk en billijk zijn. Immers de vrouw heeft er altijd voor gezorgd dat de man zijn carrière kon opbouwen. Terwijl de man nu enorme carrièreperspectieven heeft, wordt de vrouw geconfronteerd met een forse achterstand op de arbeidsmarkt. Die verhouding tussen partijen maakt dat het gerechtvaardigd is dat de man de vrouw fors aanvult in haar financiële situatie, zodat de vrouw haar leven kan voortzetten zoals passend is gelet op het huwelijk van partijen.
hofoverweegt dat het uitgangspunt is dat echtgenoten na scheiding zo veel mogelijk in hun eigen levensonderhoud voorzien.
manvan zijn broer geleende en weer terugbetaalde bedrag van € 4.375,-- voor de betaling van zijn huur. De man voert aan dat het volledige bedrag is geleend voordat de gemeenschappelijke rekening van partijen op 20 mei 2016 werd gesplitst alsook dat de woonlasten van de vrouw tot die datum ten laste van de huwelijksgemeenschap werden gebracht en niet valt in te zien waarom dat voor hem anders zou moeten zijn. De man is van mening dat de volledige lening ten laste van beide partijen moet komen, ieder voor de helft.
vrouwbetwist dat de man voornoemd bedrag van zijn broer heeft geleend. Zij acht het ook volstrekt ongeloofwaardig dat de man geld bij zijn broer heeft moeten lenen, omdat de man over voldoende liquide middelen beschikte om de huurtermijnen te voldoen.
hofoverweegt als volgt.
vrouwhet volgende aan.
manweerspreekt dat hij zijn salaris van de maand mei nog dient te delen met de vrouw. Hij voert aan dat op 20 mei 2016 al 2/3 van de maand voorbij was, zodat in die maand de nodige uitgaven ten laste van zijn salaris al waren gedaan.
hofoverweegt als volgt. Zoals hiervoor overwogen zijn partijen overeengekomen dat als peildatum voor de vaststelling van het saldo van de gemeenschappelijke bankrekening 20 mei 2016 uitgangspunt is. Niet is weersproken dat tot mei 2016 het salaris van de man op de gemeenschappelijke rekening van partijen werd gestort. Ter zitting heeft de man erkend dat zijn salaris van de maand mei op 18 mei 2016 op zijn privérekening is gestort omdat de lasten die daarvan voldaan hadden moeten worden, reeds waren voldaan. Uit de afspraak van partijen dat het saldo van de gemeenschappelijke rekening op 20 mei 2016 wordt verdeeld, volgt naar het oordeel van het hof evenwel dat hierbij is inbegrepen het salaris van de maand mei. De vrouw heeft daarom voor dit salaris nog een vordering van
manstelt dat de vrouw in een periode van zes maanden voorafgaande aan het verzoek tot echtscheiding de gemeenschap heeft benadeeld, doordat zij relatief veel kasopnames heeft gedaan en daarmee heeft ingeteerd op het te verdelen vermogen van partijen. Volgens de man heeft de vrouw in genoemde periode een bedrag van in totaal € 10.346,81 meer opgenomen dan hijzelf en een bedrag van in totaal € 10.790,08 meer opgenomen dan in het jaar 2014, het laatste jaar waarin partijen volledig samenleefden.
vrouwontkent dat zij de huwelijksgemeenschap in de periode van zes maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding heeft benadeeld. Volgens haar zijn de door de man genoemde kasopnames aangewend om in de behoefte van haarzelf en die van de kinderen te kunnen voorzien. De vrouw erkent dat zij in een emotionele bui een bedrag van € 5.000,-- heeft opgenomen. Dit bedrag heeft zij gedurende een periode van circa tien maanden geleidelijk besteed om in de kosten van haarzelf en van de kinderen te voorzien. Dit komt neer op een maandelijkse besteding van circa € 500,--. Gezien de levenstandaard van partijen betreft het geen onredelijk hoge uitgaven. Dat een deel van die uitgaven dateert van na de peildatum doet niet ter zake. De vrouw ontvangt pas sinds 1 juni 2016 een voorlopige onderhoudsbijdrage van de man. Voor die datum voorzagen partijen in hun levensonderhoud door het (onverdeelde) gemeenschappelijke vermogen aan te spreken. Daartoe kon op dat moment ook het bedrag van € 500,-- gerekend worden. In plaats van de gemeenschappelijke betaalrekening aan te spreken, heeft de vrouw het cashgeld dat zij eerder had opgenomen aangesproken. De huwelijksgemeenschap van partijen is daarom niet door de vrouw benadeeld.
hofis evenals de rechtbank van oordeel dat de man zijn stelling dat de vrouw de gemeenschap van goederen heeft benadeeld, onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof voegt daar nog aan toe dat het geen bevreemding wekt als in de periode voorafgaand aan een echtscheiding meer (nu partijen niet meer samenwonen hetgeen leidt tot extra lasten) en anders gelden worden uitgegeven. Grief 23 faalt.
vrouwstelt dat de man in de periode van zes maanden voorafgaand aan de ontbinding van de huwelijksgemeenschap ten onrechte een bedrag van in totaal € 10.000,-- (4 x € 2.500,--) aan de gemeenschappelijke betaalrekening van partijen heeft onttrokken, uit hoofde waarvan de man aan de vrouw dient te voldoen een bedrag van € 5.000,--. De vrouw voert daartoe aan dat de man weliswaar stelt dat voornoemde bedragen aan de gemeenschappelijke rekening van partijen zijn onttrokken om zijn huur te kunnen voldoen, maar het bestaan van de huurovereenkomst nimmer heeft aangetoond.
manheeft verweer gevoerd. Ter zake de huurbetalingen biedt hij aan zijn ouders en broer als getuigen te horen.
hofoverweegt als volgt. Art. 1:164 lid 1 BW bepaalt als volgt: