3.1.De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking in rov. 2.1 tot en met 2.6 feiten vastgesteld. Het hof zal deze feiten vernummerd tot rov. 3.1.1 tot en met 3.1.6 weergeven.
Van deze feiten kan ook in dit hoger beroep worden uitgegaan, met uitzondering van de vaststelling in rov. 2.3 (hierna weergegeven in rov. 3.1.3) dat [appellant] de functie van
assistentroostermaker had. Tegen deze vaststelling keert [appellant] zich met grief 1, welke grief in het navolgende aan de orde komt in rov. 3.6.
Voorts is tussen partijen niet in geschil dat de cao-hbo (de cao voor het Hoger Beroepsonderwijs) van toepassing is. In aanvulling op de door de kantonrechter vastgestelde feiten zal het hof hierna in rov. 3.1.7 een relevant artikel uit de cao weergeven. Gedurende de hier aan de orde zijnde periode zijn opeenvolgende cao’s van toepassing geweest.
In confessois dat de desbetreffende bepaling steeds gelijkluidend is.
3.1.1.Via uitzend- en detacheringsbureau Start People BV heeft [appellant] met ingang van november 2011 meerdere malen incidenteel werkzaamheden bij Fontys verricht als surveillant bij tentamens.
3.1.2.Met ingang van 19 januari 2015 heeft [appellant] via Start People BV werkzaamheden bij Fontys verricht als administratief medewerker in de mediatheek.
3.1.3.Vanaf 14 april 2015 heeft [appellant] via Start People BV werkzaamheden bij Fontys verricht als roostermaker (assistent).
3.1.4.Gedurende de periode van 1 september 2015 tot en met 31 augustus 2016 heeft [appellant] op basis van een arbeidsovereenkomst met Stichting Onderzoek- en Ontwikkelingsdiensten [vestigingsplaats 2] (hierna: St. OOET) werkzaamheden bij Fontys als roosteraar/planner verricht.
3.1.5.Gedurende de periode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2017 heeft [appellant] op basis van een arbeidsovereenkomst met Fontys voor bepaalde tijd werkzaamheden als roosteraar/planner verricht.
3.1.6.Op 8 juni 2017 heeft Fontys aan [appellant] mondeling meegedeeld dat de arbeidsovereenkomst per 31 augustus 2017 eindigt. Bij brief van 13 juni 2017 heeft Fontys dit bevestigd.
3.1.7.Artikel D-5
Voortgezette dienstbetrekkingvan de cao-hbo luidt:
1. Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd bij de hogeschool en/of werkgever conform de cao, met uitzondering van uitzend- of detacheringsovereenkomsten, kunnen elkaar opvolgen, waarbij de maximale duur van de som van de elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, in afwijking van artikel 7:668a Burgerlijk Wetboek, is:
(…)
c twee jaar voor gevallen niet vallend onder sub a en sub b; binnen deze periode is het mogelijk drie arbeidsovereenkomsten overeen te komen.
2. Indien door opeenvolgende arbeidsovereenkomsten een voortgezette dienstbetrekking voor bepaalde tijd is ontstaan, als bedoeld in artikel 7:668 Burgerlijk Wetboek, is voor de beëindiging daarvan geen opzegging vereist.
3.2.1.In eerste aanleg heeft [appellant] , voor zover relevant in hoger beroep, verzocht:
primair:
- de aanzegging van 13 juni 2017 te vernietigen;
- te verklaren voor recht dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd;
- Fontys te verplichten om [appellant] binnen 24 uur na betekening van deze beschikking toe te laten tot de overeengekomen werkzaamheden, dit onder verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag ingeval Fontys daarmee in gebreke blijft;
- Fontys te veroordelen tot doorbetaling van het loon vanaf 1 september 2017 tot dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke verhoging;
subsidiair:
- Fontys te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding;
primair, subsidiair en meer subsidiair:
- Fontys te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid tot de dag der voldoening en
- Fontys te veroordelen in de proceskosten.
3.2.2.Fontys verzocht in eerste aanleg:
primair:
a. te verklaren voor recht dat de tussen partijen op 7 juli 2016 gesloten arbeidsovereenkomst op 31 augustus 2017 is geëindigd en
b. [appellant] te veroordelen in de proceskosten;
subsidiair:
c. voor het geval de arbeidsovereenkomst nog mocht blijken te bestaan, deze arbeidsovereenkomst te ontbinden;
d. bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met het feit dat [appellant] vanaf 21 augustus 2017 geen werkzaamheden heeft verricht en sinds 1 september 2017 voor een andere werkgever werkzaam is;
e. in de beschikking te vermelden dat [appellant] reeds een transitievergoeding heeft ontvangen en dat Fontys ter zake niets meer aan [appellant] is verschuldigd;
f. [appellant] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.3.Op hetgeen partijen ten grondslag hebben gelegd aan hun verzoeken en de over en weer gevoerde verweren zal het hof hierna, voor zover relevant in hoger beroep, ingaan.
3.3.1.In de bestreden beschikking heeft de kantonrechter de verzoeken van [appellant] afgewezen. Voorts is voor recht verklaard dat de op 7 juli 2016 tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst op 31 augustus 2017 is geëindigd. [appellant] werd veroordeeld in de proceskosten.
3.3.2.De kantonrechter heeft hiertoe onder meer het volgende overwogen. De vraag moet worden beantwoord of tussen [appellant] en Fontys een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd geldt.
Toepassing van artikel 7:668a BW zou, mede gelet op het feit dat [appellant] gedurende de periode van 14 april 2015 tot en met 31 augustus 2017, derhalve meer dan twee jaar, nagenoeg dezelfde soort werkzaamheden heeft verricht, tot de conclusie kunnen leiden dat tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan.
Echter, in artikel D-5 van de cao-hbo is overeenkomstig artikel 7:668a, lid 6, BW afgeweken van het bepaalde in artikel 7:668a, lid 2, BW met betrekking tot het opvolgend werkgeverschap in die zin dat uitzend- en detacheringsovereenkomsten worden uitgezonderd. In dat verband staat vast dat [appellant] voorafgaande aan zijn arbeidsovereenkomst met Fontys voor de periode van 1 september 2016 tot en met 31 augustus 2017, werkzaamheden heeft verricht op basis van detacheringsovereenkomsten met Start People en St. OOET. Dat betekent dat geen sprake kan zijn van opvolgend werkgeverschap als bedoeld in artikel 7:668a, lid 2, BW, hetgeen tot gevolg heeft dat geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is ontstaan.
In dat verband heeft [appellant] gesteld dat Fontys doelbewust de ketenregeling als bedoeld in artikel 7:668a BW heeft omzeild door hem eerst via St. OOET te werk te stellen. Dit is echter niet het geval. Er is derhalve geen sprake van bijkomende omstandigheden die het maken dat toepassing van artikel D-5 van de cao-hbo naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Aldus – steeds – de kantonrechter.
3.4.1.[appellant] heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd. Hij heeft geconcludeerd dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en, opnieuw recht doende, zal oordelen dat [appellant] een billijke vergoeding krijgt toegewezen ten bedrage van € 30.000,-- bruto, met veroordeling van Fontys in de proceskosten.
3.4.2.Fontys heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.