ECLI:NL:GHSHE:2018:3930

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
200.242.689_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Limburg was uitgesproken. De appellant had in 2016 de schuldsaneringsregeling aangevraagd, maar de rechtbank had op verzoek van de bewindvoerder op 12 april 2018 de regeling tussentijds beëindigd, omdat de appellant niet aan zijn verplichtingen voldeed. De appellant was in de afgelopen periode tweemaal teruggevallen in drugsgebruik, wat leidde tot het verlies van zijn arbeidsplaats en het niet nakomen van zijn sollicitatieplicht. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant niet in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen en dat de tekortkomingen aan hem konden worden verweten. De appellant had verzocht om de schuldsaneringsregeling voort te zetten of te verlengen, maar het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had besloten tot beëindiging van de regeling. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat de appellant onvoldoende had aangetoond dat hij in staat was om aan zijn verplichtingen te voldoen. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van verplichtingen in het kader van de schuldsanering en de gevolgen van niet-nakoming.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 20 september 2018
Zaaknummer : 200.242.689/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/16/920 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. S. van Beers te Zeist.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 10 juli 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 juli 2018, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling voort te zetten dan wel te bepalen dat zijn schuldsaneringsregeling wordt verlengd met een door het hof in goede justitie te bepalen periode.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 5 september 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Van Beers,
- de heer [beschermingsbewindvoerder] in zijn hoedanigheid van informant, hierna te noemen: de
beschermingsbewindvoeder.
Mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder, is niet ter zitting in hoger beroep verschenen. Onderzoek na afloop van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft uitgewezen dat de bewindvoerder abusievelijk niet voor voornoemde zitting was opgeroepen. Zij is daarop bij brief van 12 september 2018 door het hof alsnog in de gelegenheid gesteld om haar visie ten aanzien van het door [appellant] ingestelde hoger beroep kenbaar te maken. Hiervan heeft zij evenwel geen gebruik gemaakt.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlage van de advocaat van [appellant] d.d. 4 september 2018;
- de ter zitting in hoger beroep door de advocaat van [appellant] overgelegde stukken, te weten: het procesdossier eerste aanleg alsmede het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 28 juni 2018. Onderzoek na afloop van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft uitgewezen dat de advocaat van [appellant] deze stukken wel degelijk al tijdig, bij brieven van 19 juli 2018 respectievelijk 2 augustus 2018, aan dit hof had overgelegd. De stukken zijn vervolgens kennelijk en helaas tijdelijk in het ongerede geraakt.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW. Uit zijn uitlatingen zoals bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gedaan blijkt dat de beschermingsbewindvoerder bekend is met het hoger beroep dat [appellant] heeft ingesteld en in het kader daarvan in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid hij in appel ook gebruik heeft gemaakt, om zijn visie over dit hoger beroep te geven (vgl. HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV4010).
3.2.
Bij vonnis van 27 december 2016 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 12 april 2018 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.4.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“2.2. De schuldenaar werd op 27 december 2016 toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Bij de toelating was bekend dat schuldenaar te kampen heeft gehad met een verslavingsproblematiek. Hij verklaarde echter inmiddels clean te zijn. In het toelatingsdossier is een certificaat van een afkickkliniek gevoegd, gedateerd 23 oktober 2010, waaruit blijkt dat meneer een afkick- en trainingsprogramma succesvol heeft afgerond. Ter zitting heeft schuldenaar verklaard dat hij geen terugval meer heeft gehad. Vanwege hartklachten zou hij echter (nog) niet in staat zijn om betaalde arbeid te verrichten.
2.3.
Bij het tweede verslag, medio juli 2017, werd door de bewindvoerder vermeld dat schuldenaar verhuisd was naar de afkickkliniek waar hij eerder behandeld was. Schuldenaar had, naar eigen zeggen, een kleine terugval gehad, ook zou het psychisch slecht met hem gaan. Hoewel op dat moment in eerste instantie nog enige coulance betracht werd, leidde een tweede terugval in drugsgebruik tijdens de looptijd tot onderhavige voordracht.
(…)
2.5.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de schuldenaar niet aan de kernverplichtingen van de schuldsaneringsregeling heeft voldaan dan wel kan voldoen. Schuldenaar is niet stabiel en heeft inmiddels in een korte tijd tweemaal een terugval in drugsgebruik gehad. De behandeling duurt nog geruime tijd waardoor schuldenaar niet aan de verplichtingen voortvloeiend uit de schuldsanering kan voldoen. Het belang van de schuldeisers is hiermee ernstig geschaad. De tekortkomingen kunnen de schuldenaar worden aangerekend en zijn van dien aard dat een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd is.”
3.5.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] kan niet ontkennen dat hij medio juli 2017 een terugval heeft gehad. Echter heeft hij direct hulp ingeschakeld om erger te voorkomen en zo is hij inmiddels onder behandeling bij De Hoop in [vestigingsplaats] . [appellant] is hard aan het werk om een kentering te brengen in de problematische situatie en er gloort licht aan het eind van de tunnel. Ook de kliniek Victory Centre heeft de rechtbank geadviseerd om de schuldsaneringsregeling van toepassing te laten blijven. Want indien er wordt gekomen tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling dan zal dit een enorme aanslag zijn op de herstelbeweging van [appellant] . [appellant] merkt op dat ook uit het deskundigenverslag van zijn persoonlijk begeleider bij Victory Centre volgt dat [appellant] zeer bereidwillig is om met zijn problematiek aan de slag te gaan en dat hij stabiliteit aan het creëren is. [appellant] is hard aan het werk om een kentering te brengen in de problematische situatie. Hij staat reeds geruime tijd onder beschermingsbewind en met hulp van Victory Centre tracht zijn leven weer op de rails te krijgen. Een tussentijdse beëindiging op dit moment is desastreus te noemen en niet proportioneel. Daarenboven zij nog opgemerkt dat [appellant] geen nieuwe schulden heeft laten ontstaan en geeft hij in algemene zin aan dat hij altijd alles op alles heeft gezet om te voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling. [appellant] is van mening dat hij ook aan de verplichtingen heeft voldaan. Voor zover dat niet het geval zou zijn is de niet-nakoming niet van dermate aard dat dit een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling rechtvaardigt. Hij is van mening dat indien wordt gekeken naar alle omstandigheden van het geval, waaronder de proportionaliteit, een tussentijdse beëindiging zonder schone lei in de gegeven omstandigheden een te zwaar middel is. Er is sprake van een zeer klemmende situatie en de schuldsanering is in de gegeven omstandigheden een adequaat middel om in de thans bestaande problematische situatie verandering te brengen. Aan het einde van de (verlengde) schuldsaneringsperiode zal sowieso de toets plaatsvinden of een schone lei kan worden verstrekt, zodat continuering van de schuldsaneringsregeling niet dermate bezwarend is dat hiervoor de belangen van [appellant] zullen moeten wijken. Hierbij dient eveneens in aanmerking te worden genomen dat [appellant] vanaf de toetreding tot de schuldsaneringsregeling onder beschermingsbewind staat alsook hulp ontvangt vanuit de kliniek Victory Centre. Geheel ten overvloede merkt [appellant] nog op dat een verlenging niet nadelig is voor de schuldeisers, zeker indien dit wordt afgezet tegen de vergaande consequenties van een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling voor hem. [appellant] is derhalve van mening dat de rechtbank dan ook had moeten beslissen om de duur van de schuldsaneringsregeling - voor de periode dat hij is opgenomen in de kliniek - te verlengen.
3.6.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] erkent dat hij niet aan zijn sollicitatieplicht heeft voldaan, maar dat dit hem, gelet op zijn fysieke en psychosociale problematiek, niet valt te verwijten. Hij heeft thans dan ook een arbeidsdeskundige keuring aangevraagd waaruit naar zijn idee zijn arbeidsongeschiktheid ook zal blijken. Op grond daarvan zal de rechter-commissaris worden verzocht om een vrijstelling van de sollicitatieverplichting met terugwerkende kracht te bepalen. De advocaat van [appellant] verzoekt daarbij om een aanhouding van de zaak totdat deze keuring heeft plaatsgevonden en de op grond hiervan opgestelde rapportage aan de rechter-commissaris is voorgelegd. [appellant] erkent voorts dat hij gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot zijn harddruggebruik inderdaad tot tweemaal toe een terugval heeft gehad en dat hij daarom nu ook, op zijn eigen verzoek, wordt behandeld. Daarbij geeft [appellant] aan dat hij op het moment dat hij werd toegelaten tot de schuldsaneringsregeling heeft aangegeven dat hij hartproblemen had en dat hij in het verleden harddrugs had gebruikt, hetgeen bij de toelatingszitting ook zou zijn besproken.
3.7.
De beschermingsbewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep desgevraagd nog aangevoerd dat het beschermingsbewind op zich goed verloopt. Zeker nu [appellant] geen drugs meer gebruikt geschiedt de informatievoorziening ook adequaat.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
Vast staat, temeer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsverplichting niet naar behoren is nagekomen. Gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling heeft [appellant] tot tweemaal toe een terugval in zijn (hard)drugsgebruik gehad ten gevolge waarvan hij ook tot tweemaal toe zijn arbeidsbetrekking verloor en hij zichzelf, tot op de dag van vandaag, ook niet meer tot het verrichten van reguliere loonvormende werkzaamheden in staat acht. Een arbeidsdeskundige rapportage of medische verklaring waaruit deze vooralsnog uitsluitend zelf ervaren arbeidsongeschiktheid zou kunnen worden afgeleid is door [appellant] niet overgelegd. Het hof beschouwt de door [appellant] overgelegde verklaring van 27 juni 2018 van de heer [medewerker van Victory Centre] van Victory Centre van de organisatie Christian Recovery Homes, die klaarblijkelijk optreedt als persoonlijk begeleider van [appellant] , niet als zodanig. Zonder dat er sprake was van een door de rechter-commissaris verleende vrijstelling van voornoemde verplichtingen heeft [appellant] derhalve uit eigen beweging evenwel niet gewerkt en evenmin aantoonbaar gesolliciteerd. Daar komt bij dat [appellant] thans nog geruime tijd intensief voor zijn (hard)drugsgebruik zal (moeten) worden behandeld en als een gevolg daarvan ook voor langere tijd niet in staat zal zijn om aan de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen, in het bijzonder de sollicitatie- en arbeidsverplichting, te voldoen. Dit is in feite de enige hoofdverplichting die [appellant] zelf te vervullen heeft, nu – zoals door zijn advocate aangevoerd – de informatieverplichting en boedelafdracht geregeld wordt door de beschermingsbewindvoerder. Daarbij is het hof van oordeel dat uit de stukken noch op grond van het verhandelde ter zitting in hoger beroep voldoende aannemelijk is geworden dat ook de door [appellant] bij toelating gemelde hartproblemen van doorslaggevende invloed op zijn mate van arbeidsgeschiktheid zijn (geweest). [appellant] heeft immers verklaard reeds voor zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling met deze hartklachten te kampen, maar desondanks heeft hij gedurende de schuldsaneringsregeling wel betaalde arbeid verricht die, zoals eveneens door hem is verklaard, tot tweemaal toe juist vanwege zijn (hard)drugsgebruik is beëindigd. Uit het verzoek tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling blijkt overigens dat [appellant] vanwege zijn (hard)drugsgebruik niet alleen zijn arbeidsbetrekking maar ook zijn nieuwe woning is kwijtgeraakt en dat er hierdoor bovendien ook nieuwe schulden zijn ontstaan. Het gebruik van (hard)drugs is naar het oordeel een voor rekening en risico van de gebruiker zelf, hier [appellant] , komende omstandigheid. Het hof is gelet op het voorgaande dan ook van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.3.
[appellant] heeft het hof voorts verzocht de zaak aan te houden zodat hij alsnog een arbeidsdeskundige keuring kan ondergaan waarvan hij de uitslag in het kader van een verzoek tot vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsverplichting (met terugwerkende kracht) aan de rechter-commissaris zou kunnen voorleggen. Uit het (eerste) verslag ex artikel 318 Fw blijkt dat de bewindvoerder [appellant] reeds bij gelegenheid van het eerste huisbezoek op 23 januari 2017 een termijn van twee weken heeft gegeven om zijn medische dossier over te leggen, hetgeen hij nimmer heeft gedaan. [appellant] is derhalve sindsdien ruimschoots in de gelegenheid geweest om zich, ter onderbouwing van de door hemzelf gestelde arbeidsongeschiktheid, te laten keuren en de resultaten hiervan aan zijn bewindvoerder ter hand te stellen zodat laatstgenoemde, indien de keuringsresultaten hier voldoende aanleiding toe zouden hebben gegeven, bij de rechter-commissaris een verzoek tot vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht in had kunnen dienen. Daarbij merkt het hof op dat uit voornoemd verslag eveneens blijkt dat [appellant] voor zijn hartproblemen al bij een arts geweest was, maar dat hij weer volledig arbeidsgeschikt zou zijn. Het hof ziet in het licht van het voorgaande dan ook onvoldoende grond de zaak thans nog aan te houden teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen zich alsnog te laten keuren en de resultaten hiervan, indien daartoe aanleiding zou zijn, in het kader van een verzoek tot vrijstelling van de sollicitatie- en arbeidsplicht via de bewindvoerder aan de rechter-commissaris voor te leggen.
3.8.4.
Nu, tevens doordat hij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst en opmerkt dat [appellant] in het verleden het wettelijk schuldsaneringstraject al eens volledig heeft doorlopen, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof ook geen termen aanwezig om zijn schuldsaneringsregeling, zoals (subsidiair) door [appellant] is verzocht, te verlengen. Dit daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de blijkens het verzoek tot tussentijdse beëindiging ontstane nieuwe schulden ontbreekt, althans in hoger beroep niet is overgelegd en [appellant] vanwege het behandeltraject dat hij thans voor zijn (hard)drugsgebruik volgt vooralsnog voor langere duur niet in staat zal zijn om de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen (naar behoren) na te komen. Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.8.5.
Terzijde merkt het hof op dat er blijkens de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de bewindvoerder van 12 april 2018 ook nieuwe schulden zouden zijn ontstaan. Bij gebrek aan informatie omtrent aard, omvang en ontstaansgeschiedenis van die vermelde schulden heeft het hof deze niet laten meewegen voor het hiervoor weergegeven oordeel van het hof.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, R.R.M. de Moor en M. Pannevis en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2018.