ECLI:NL:GHSHE:2018:3918

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
200.221.494_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening omgangsregeling en gezag in familierechtelijke procedure

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 april 2017. De vader, die in hoger beroep is gekomen, verzoekt om wijziging van de omgangsregeling met zijn minderjarige kind, geboren in 2008, en om de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De moeder, de verweerster in deze procedure, heeft verzocht om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep en heeft haar eigen verzoeken ingediend. De zaak heeft een lange voorgeschiedenis, waarin onder andere sprake is van een ondertoezichtstelling van het kind door de Stichting Jeugdbescherming Brabant en een eerdere beschikking van de rechtbank die de hoofdverblijfplaats van het kind bij de moeder heeft vastgesteld. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de zorgen van de moeder over de omgang van de vader met het kind en de rol van de gecertificeerde instelling. Het hof heeft geoordeeld dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de eerdere beschikking en dat begeleiding van de omgang noodzakelijk is. De vader heeft niet voldaan aan de eerdere omgangsregeling, wat heeft geleid tot spanningen en zorgen over het welzijn van het kind. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de contactregeling en heeft bepaald dat de vader en het kind contact zullen hebben onder begeleiding van een coach. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 20 september 2018
Zaaknummer: 200.221.494/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/316512 / FA RK 17-81
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
voormalig advocaat: mr. M.M. Altena-Staalenhoef,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A.M. van Weely.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te [vestigingsplaats] en mede kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI).
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.De beschikking van het gerechtshof Amsterdam van 15 augustus 2017

Bij die beschikking heeft het gerechtshof Amsterdam zich, naar aanleiding van een op 21 juli 2017 aldaar ingekomen verzoekschrift, relatief onbevoegd verklaard om van de zaak kennis te nemen en de zaak in de stand waarin hij zich bevindt doorverwezen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.

2.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder heeft op 2 oktober 2017 een verweerschrift ingediend.
2.2.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 augustus 2017;
- het V-formulier d.d. 25 april 2018 met bijlagen van de advocaat van de vader;
- het V-formulier d.d. 20 juni 2018 waarmee de (voormalig) advocaat van de vader, mr. Altena-Staalenhoef, zich als advocaat heeft onttrokken.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Weeley;
  • de GI, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2] ;
  • de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .
De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] (hierna: [minderjarige] ).
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 november 2009 heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - partijen gezamenlijk met het gezag over [minderjarige] belast en is bepaald dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben.
3.3.
[minderjarige] staat sinds 7 september 2011 onder toezicht van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 17 november 2018.
3.4.
Bij beschikking van 4 juli 2014 van de rechtbank Oost-Brabant heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader om een bijzondere curator te benoemen ex artikel 1:250 van het Burgerlijk Wetboek (BW) afgewezen en de raad verzocht een onderzoek in te stellen naar het hoofdverblijf van [minderjarige] en de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van het advies van de raad.
3.5.
Bij beschikking van 13 april 2015 heeft de rechtbank, vervolgens, voor zover thans van belang, het hoofdverblijf van de [minderjarige] bij de moeder bepaald. Inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken heeft de rechtbank een regeling vastgesteld inhoudende dat [minderjarige] twee weekenden achter elkaar bij de vader verblijft van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school en vervolgens één weekend bij de moeder verblijft, in een zich herhalende cyclus. Ook is vastgesteld dat [minderjarige] gedurende de helft van de vakanties bij de vader verblijft, in onderling overleg tussen de ouders nader overeen te komen.
3.6.
Bij beschikking van 4 februari 2016 heeft dit hof voornoemde beschikking van 13 april 2015 bekrachtigd en aangevuld door de beschikking van 30 november 2009 te wijzigen voor zover de hoofdverblijfplaats bij de vader is bepaald.
3.7.
Ingevolge de door de rechtbank tussen partijen vastgestelde omgangsregeling had de vader [minderjarige] op 21 november 2016 om 8.30 uur naar school moeten brengen, waar de moeder [minderjarige] om 12.15 uur zou ophalen om tot 2 december 2016 bij de moeder te verblijven. De vader heeft [minderjarige] die dag niet naar school gebracht. Ook in de dagen daarna heeft de vader
niet naar school gebracht, noch heeft hij [minderjarige] teruggebracht naar de moeder. De school van [minderjarige] heeft een melding gedaan bij de leerplichtambtenaar vanwege ongeoorloofd verzuim.
3.8.
Op 25 november 2016 heeft de moeder aangifte gedaan van onttrekking aan het ouderlijk gezag van [minderjarige] door de vader. De vader is hierop op 25 november 2016 in de woning te [woonplaats] aangehouden. De politie heeft [minderjarige] vervolgens aangemeld bij Veilig Thuis.
3.9.
De officier van justitie heeft de strafzaak tegen de vader inzake het onttrekken van een minderjarige aan het gezag (artikel 279 lid 1 Sr) op 26 november 2016 voorwaardelijk geseponeerd, onder de algemene voorwaarde dat de vader zich gedurende een proeftijd van 1 jaar niet aan enig strafbaar feit zal schuldig maken dan wel zich niet op andere wijze zal misdragen.
3.10.
De moeder heeft, nadat [minderjarige] door voormeld politie-ingrijpen bij haar was teruggebracht, geen omgang van [minderjarige] met de vader meer toegestaan. Bij het eerste vonnis in het spoed kort geding d.d. 22 december 2016 heeft de voorzieningenrechter de vordering van de vader strekkende tot het hebben van omgang met [minderjarige] , kort gezegd tijdens de kerstvakantie, afgewezen voor wat betreft het tijdvak tot en met 5 januari 2017. Ter zitting van 5 januari 2017 hebben partijen afgesproken dat de heer [medewerker van jeugdbescherming Brabant] van Jeugdbescherming Brabant in [woonplaats] een huisbezoek zou afleggen bij de vader op 11 januari 2017, om te bezien hoe de omgang tussen de vader en [minderjarige] weer zou kunnen worden opgestart. Bij gelegenheid van dat huisbezoek zou Jeugdbescherming Brabant tevens de slaapkamer van [minderjarige] inspecteren. Dit huisbezoek heeft uiteindelijk plaatsgevonden op 17 januari 2017.
3.11.
De eerste begeleide omgang heeft plaatsgevonden op 8 februari 2017 ten kantore van Jeugdbescherming Brabant. Daarbij was ook de oma van [minderjarige] (vaderszijde) aanwezig.
3.12.
Bij vonnis in kort geding van 17 maart 2017 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant geconstateerd dat in het vonnis van 22 december 2016 reeds grotendeels op het, in conventie, gevorderde was beslist en heeft hij alle overige vorderingen, ook die in reconventie, afgewezen.
3.13.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 april 2017 heeft de rechtbank de beschikking van 13 april 2015 gewijzigd voor wat betreft de daarin vastgestelde verdeling van zorg- en opvoedingstaken en voor zover van belang bepaald dat de vader en [minderjarige] begeleid contact met elkaar zullen hebben op een door de gezinsvoogd aan te geven wijze, duur en frequentie.
3.14. Op 28 maart 2018 heeft de GI aan de vader een schriftelijke aanwijzing gegeven inhoudende dat hij zich erbij neer moet leggen dat de contactregeling zoals neergelegd in de beschikking van 13 april 2015 nog niet wordt hervat en dat er voorlopig sprake is van begeleid contact dat niet bij de vader thuis plaatsvindt.
3.15.
Bij beschikking van de rechtbank van 6 november 2017 is het gezamenlijk gezag beëindigd en is de moeder alleen belast met het gezag over [minderjarige] .
3.16.
Vervolgens is er geen omgang meer geweest tussen de vader en [minderjarige] .

4.De verzoeken en de beoordeling

4.1.
De vader kan zich met de onder 3.13. genoemde beschikking niet verenigen en hij is hiertegen in hoger beroep gekomen. De vader heeft in zijn beroepschrift verzocht om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad:
a. de beschikking van 21 april 2017 te vernietigen en opnieuw rechtdoende het inleidende verzoek van de moeder om de beschikking d.d. 13 april 2015 te wijzigen in die zin dat de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken c.q. de omgangsregeling wordt vastgesteld door de GI, af te wijzen;
b. de provisionele vordering, inhoudende dat de moeder de beschikking van 13 april 2015
dient na te komen op straffe van een dwangsom toe te wijzen, nu de kort gedingrechter op|
17 maart 2017 de vordering van de moeder heeft afgewezen en hierdoor de beschikking
van 13 april 2015 nog immer de geldende omgangsregeling is.
c. de proceskosten tussen partijen te compenseren aldus dat ieder der partijen de eigen
kosten draagt.
4.2.
De moeder heeft bij verweerschrift verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het door hem verzochte af te wijzen en de vader te veroordelen om aan de moeder tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de kosten van deze procedure, alsmede de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
Strijd met de goede procesorde
4.3.
De vader heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen strijd is geweest met de goede procesorde althans dat het belang van [minderjarige] er niet mee gediend zou zijn om hem de dupe te laten zijn van het ontbreken van een onderbouwing van het verzoekschrift door de vrouw of de late indiening van de stukken.
Wat daar verder ook van zij, deze grief kan niet leiden tot vernietiging van de beschikking, nu het hoger beroep mede strekt tot herstel van dit soort fouten en verzuimen.
Wijziging van omstandigheden
4.4.
De vader heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van 13 april 2015. Volgens de moeder is dat wel het geval.
4.5.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van 13 april 2015. Dat blijkt uit de onder 3 geschetste feiten (onttrekking ouderlijk gezag, politie-ingrijpen, gevoerde procedures e.d.) en de spanningen die [minderjarige] hierdoor ervaart, hetgeen door de vader is beaamd.
Omgang
4.6.
De vader is het niet eens met de conclusie dat de GI de regie over de omgang moet krijgen en dat de situatie van de vader en [minderjarige] moet worden onderzocht. De zorgpunten over het handelen van de vader in 2016 waren deels onterecht en zijn voor het overige weggenomen. De vader heeft [minderjarige] thuisgehouden op foutief advies van zijn voormalig advocaat. Dat zal niet opnieuw gebeuren. Bovendien heeft de vader duidelijkheid verschaft
over zijn verblijf, de veiligheid aldaar en zijn tijdsbesteding.
4.7.
De moeder heeft in haar beroepschrift kort gezegd aangevoerd dat de zorgen eerder zijn
toegenomen dan afgenomen. De vader handelt niet in het belang van [minderjarige] en komt de door de GI vastgestelde omgang niet na. Er is nog steeds onduidelijkheid over de (veiligheid van
de) woonsituatie van de vader en over zijn werk.
Ter zitting heeft de moeder nog het volgende toegelicht. Het definitieve rapport van het onderzoek dat Buro T3 heeft uitgevoerd is nog niet beschikbaar, maar uit het conceptrapport volgt dat [minderjarige] een laag IQ en ADHD heeft. Van november 2017 tot juni 2018 is er geen contact geweest tussen de vader en [minderjarige] . Daarna heeft [minderjarige] twee keer met de vader gebeld. Ook is er telefonisch contact tussen [minderjarige] en zijn halfzusje. De wisselende beschikbaarheid van de vader heeft impact op [minderjarige] en de vader staat niet open voor begeleiding. Voor [minderjarige] zou het fijn zijn als iemand hem begeleidt in het contact met de vader.
4.8.
De GI heeft de door de moeder ter zitting omschreven stand van zaken bevestigd. De GI acht het van belang dat er omgang tussen de vader en [minderjarige] is, maar maakt zich zorgen over de beschikbaarheid van de vader.
4.9.
Ook de raad heeft het belang van contact tussen de vader en [minderjarige] onderschreven, temeer nu [minderjarige] graag contact wil. De vader is aan zet om het contact vorm te geven.
4.10.
Het hof is uit het verhandelde ter zitting duidelijk geworden dat [minderjarige] graag contact met zijn vader wil, maar dat ondersteuning en begeleiding ten aanzien van het contact nodig is. Het lijkt in het belang van [minderjarige] te zijn dat de GI een coach voor [minderjarige] te zoekt en aanstelt, bijvoorbeeld een vrijwilliger, werkzaam op BOR 1 niveau. De GI kan hierbij ook de onderzoeksresultaten van Buro T3 te betrekken. De coach kan [minderjarige] een aantal malen begeleiden bij omgang met de vader. Evaluatie van die bezoekmomenten kan er toe leiden dat weer een meer gestructureerd contact tussen [minderjarige] en zijn vader tot stand komt.
Het bewijsaanbod van de vader zal als onvoldoende specifiek en niet ter zake dienend worden gepasseerd.
4.11.
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking op dit punt vernietigen en ten aanzien van de omgangsregeling beslissen zoals in het dictum is weergegeven. Het verzoek van de vader om een dwangsom te koppelen aan de naleving van de regeling zoals weergegeven in de beschikking van 13 april 2015 zal, gelet op het voorgaande, worden afgewezen.
4.12.
Ten aanzien van de proceskosten overweegt het hof het volgende. In zaken van familierechtelijke aard tussen ex-partners is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen. Dit neemt niet weg dat zich ook in familierechtelijke zaken bijzondere omstandigheden kunnen voordoen die een proceskostenveroordeling rechtvaardigen. Het hof ziet in hetgeen de moeder heeft aangevoerd echter niet zodanige bijzondere omstandigheden dat afgeweken zou moeten worden van de gebruikelijke compensatie van proceskosten in familiezaken. Het hof zal het verzoek van de moeder om de vader te veroordelen dan ook afwijzen en de proceskosten compenseren.

5.De beslissing

Het hof:
vernietigt de gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 21 april 2017, doch uitsluitend voor wat betreft de daar bepaalde contactregeling;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank 13 april 2015 voor wat betreft de daarin vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
bepaalt dat de vader en [minderjarige] contact met elkaar zullen hebben onder begeleiding van een coach, aangesteld ten behoeve van [minderjarige] en zoals overwogen onder rechtsoverweging 4.10;
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.F.A.M. Graafland-Verhaegen en A.J. van de Rakt en is op 20 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.