6.6.3.De vraag is nu of [appellant] door aldus de vragen te beantwoorden en feiten niet te vermelden zijn mededelingsplicht heeft geschonden.
6.6.3.1. [appellant] heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat hij, door voormelde vragen aldus te beantwoorden, zijn mededelingsplicht niet heeft geschonden. Hij stelt dat hij terecht psychische klachten en/of aandoeningen niet heeft erkend bij het invullen van de vragenlijst. De in overweging 6.6.2. hiervoor geciteerde vraag in de eerste vragenlijst naar het psychisch verleden heeft hij niet zo hoeven te begrijpen, dat [gevolmachtigd agent] daarmee ook doelde op de stress van alledag, althans die [appellant] als zodanig heeft ervaren. Daarbij gaat het om hoe [appellant] de vraag destijds heeft mogen begrijpen, waarbij ingevolge de contra proferentem-regel de voor hem meest gunstige uitleg geldt, aldus [appellant] . Door het gebruik van het woord "stress" in de context van ziekten, is deze vraag voor velerlei uitleg vatbaar. Van belang is dat [appellant] de vraag mocht opvatten in de zin die hij daaraan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mocht toekennen. Ook is van belang dat [appellant] consument is en voor hem de contra proferentem-regel geldt.
[appellant] zag de door hem ervaren stress als stress van alledag die hij als ondernemer ervoer. Hij zag die stress niet als ziekte en Oxazepam niet als medicijn voor een kwaal, maar als een middel om beter te slapen in roerige tijden. In die zin is Oxazepam te beschouwen in de categorie van paracetamol en dat medicijn hoeft een verzekeringnemer in beginsel ook niet te noemen bij het invullen van een vragenlijst volgens [appellant] . [appellant] heeft meegedeeld wat hij wist en wat hij behoorde en kon weten en heeft niets verzwegen.
[appellant] voert verder aan dat hij tijdens het interview en in de tweede vragenlijst heeft erkend dat hij gevoelens had ervaren van stress, neerslachtigheid, vermoeidheid, spanningen, angsten of moeite met concentreren. Volgens [appellant] heeft hij daarmee juist wel voldaan aan zijn mededelingsplicht en heeft [gevolmachtigd agent] hem vervolgens op basis van die gegevens als verzekerde geaccepteerd. [appellant] wijst daarbij op zijn ontkennende antwoord op de vraag:
Klopt het dat u op dit moment geen gevoelens ervaart van stress, neerslachtigheid, vermoeidheid, spanningen, angsten of moeite met concentreren? Zo nee, met welke reden?
Dat [appellant] niet dit antwoord had willen geven, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, is door de rechtbank niet duidelijk gemaakt en is niet juist, aldus [appellant] .
[appellant] stelt dat hij meende dat de aard van zijn stress niet zodanig was dat het nodig was die te vermelden op de medische (eerste) vragenlijst voor zover die in een context van psychiatrische aandoeningen en dergelijke werd geplaatst. Hij heeft de gradatie van "stress" in de eerste vragenlijst ernstiger begrepen en mogen begrijpen dan de gradatie van "stress" bij de tweede vragenlijst.
[appellant] wijst er verder op dat [gevolmachtigd agent] naar aanleiding van zijn antwoord op de hiervoor vermelde vraag verder navraag had kunnen en moeten doen, wat [gevolmachtigd agent] heeft nagelaten te doen. Zij heeft hem integendeel op basis van de beide vragenlijsten geaccepteerd en zij kan daar achteraf niet op terugkomen. Dat de tweede vragenlijst mogelijk slordig is opgesteld en/of ingevuld door de medewerker van [gevolmachtigd agent] komt voor haar rekening en risico. Dat [gevolmachtigd agent] [appellant] in afwijking van het gebruikelijke acceptatiebeleid als verzekeringnemer heeft geaccepteerd, terwijl hij had aangegeven stress en dergelijke te kennen, dient naar de in het verkeer geldende opvatting voor rekening van [gevolmachtigd agent] te blijven, aldus nog steeds [appellant] .
[appellant] stelt verder dat de vraag in de tweede vragenlijst (zoals hiervoor geciteerd) een onduidelijke vraag betreft. Die onduidelijkheid en de gevolgen daarvan kunnen niet aan [appellant] worden tegengeworpen. Ook de medewerker die telefonisch de tweede vragenlijst afnam (tijdens het interview) heeft de vraag kennelijk niet goed begrepen, want anders had hij, toen [appellant] de vraag met "nee" beantwoordde, wel doorgevraagd en een toelichting van [appellant] gevraagd. Ook hier wijst [appellant] naar de voor hem beschermende werking van de contra proferentem-regel ingeval van een dergelijke onduidelijke vraagstelling.
6.6.3.2. [gevolmachtigd agent] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en daartoe, verkort weergegeven, het volgende aangevoerd.
[gevolmachtigd agent] stelt voorop dat het bij de uitleg van een vraag die door de verzekeringnemer moet worden beantwoord gaat om een redelijke uitleg en niet per se om de voor hem meest welgevallige uitleg van de vraag. [appellant] had, aldus [gevolmachtigd agent] , bij vragen naar bepaalde klachten of aandoeningen, toch ten minste die klachten en aandoeningen dienen te vermelden waarvoor hij een (huis)arts had geraadpleegd en/of waarvoor hij medicatie gebruikte. Ook een doorverwijzing naar een gespecialiseerde behandelaar, in dit geval een eerstelijns psycholoog is van belang om te vermelden. Voor een gemiddelde, redelijk denkende en handelende kandidaat-verzekerde moet duidelijk zijn dat dergelijke omstandigheden voor een verzekeraar van belang zijn bij de beoordeling van het risico. De achterliggende oorzaak van (in dit geval) stress/spanning is daarbij niet van belang.
[appellant] had, in het licht van het voorgaande, volgens [gevolmachtigd agent] moeten melden dat hij in verband met stress gerelateerde klachten zijn huisarts had geraadpleegd, dat hem een kalmerend middel werd voorgeschreven en dat hij is doorverwezen naar een eerstelijns psycholoog. Kennelijk vond ook [appellant] de klachten belangrijk genoeg om een arts te raadplegen en een medicijn te gebruiken. Desondanks en ten onrechte heeft hij die klachten echter niet meegedeeld aan [gevolmachtigd agent] .
Voor wat betreft de beantwoording door [appellant] van de vraag naar het ervaren van onder andere stress in de tweede vragenlijst voert [gevolmachtigd agent] aan dat [appellant] in strijd met de waarheid heeft gesteld dat hij tijdens het telefoongesprek met de medewerker van [medisch adviesbureau] zou hebben erkend dat hij gevoelens van stress, neerslachtigheid, spanningen, angsten en/of concentratiestoornissen had ervaren. Die mededeling heeft hij in dat gesprek niet gedaan. Tijdens de comparitie van partijen werd door [appellant] ook nog aangevoerd dat de medewerker van [medisch adviesbureau] de vraag kennelijk verkeerd had ingevuld. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat [appellant] met zijn antwoord niet heeft willen antwoorden dat hij gevoelens van stress etc. had ervaren.
Van een dwalingachtige situatie is, anders dan [appellant] heeft aangevoerd, geen sprake volgens [gevolmachtigd agent] . Er is geen sprake van het tot stand komen van een overeenkomst als gevolg van het afwijken van de standaard acceptatiedocumenten. [gevolmachtigd agent] heeft immers bij herhaling gevraagd naar het voor deze zaak relevante medische verleden van [appellant] en [appellant] heeft de vragen onjuist/onvolledig beantwoord. Van onduidelijke vraagstelling is geen sprake geweest. De contra proferentem-regel komt dan ook niet in beeld.
6.6.3.3. Het hof overweegt als volgt.
a. Met de rechtbank stelt het hof voorop dat daar waar [appellant] een aanvraag indiende voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering, het hem duidelijk moet zijn geweest dat informatie over zijn gezondheidssituatie voor [gevolmachtigd agent] belangrijk was bij de beoordeling van de aanvraag. De relevantie van de op de (onder meer psychische) gezondheid van [appellant] gerichte vragen was met het stellen ervan gegeven.
b. Het hof is verder, eveneens met de rechtbank, van oordeel dat er van uitgegaan mag worden dat als iemand zich met bepaalde klachten tot zijn huisarts wendt, dit inhoudt dat deze persoon dan "last" heeft van die klachten. Meer in het bijzonder toegesneden op deze zaak: als [appellant] zich met stress gerelateerde klachten tot de huisarts heeft gewend, kan in redelijkheid worden aangenomen dat hij dan ook last van die stressklachten had. In dit verband is van belang dat als niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist vast staat dat [appellant] zich in 2000, 2007, 2008 en 2011 met dergelijke stress gerelateerde klachten tot de huisarts heeft gewend en dat hij vanaf 2008 ook met enige regelmaat Oxazepam gebruikte om te kunnen slapen "in roerige tijden". Verder is van belang dat de huisarts [appellant] in 2011 heeft verwezen naar een eerstelijns psycholoog. Daarbij is naar het oordeel van het hof niet van doorslaggevend belang of de doorverwijzing plaats vond als preventieve maatregel of als behandeling, nu de doorverwijzing hoe dan ook verband hield met de stress die [appellant] ervoer. Deze aspecten, de consulten van de huisarts, het medicijngebruik en de doorverwijzing naar de eerstelijns psycholoog, duiden naar het oordeel van het hof zonder meer op "last hebben van stress".
c. In het licht van deze omstandigheden mocht/moest [appellant] de vraag naar het psychisch verleden, zoals geciteerd in overweging 6.6.2., redelijkerwijs opvatten als een vraag die ook betrekking had op minder zware ervaringen (dan de ook in de vraag vermelde psychiatrische aandoeningen) als stress en stress gerelateerde klachten en had hij kunnen en moeten begrijpen dat hij bedoelde vraag met "ja" had moeten beantwoorden en had moeten toelichten dat hij meermalen naar de huisarts is geweest omdat hij last van stress gerelateerde klachten had en dat die hem had doorverwezen naar een eerstelijns psycholoog.
De vraag is, anders dan [appellant] betoogt, dan ook niet voor velerlei uitleg vatbaar en toepassing van de contra proferentem-regel is dan ook niet aan de orde.
d. Ook moet [appellant] zich er van bewust zijn geweest dat hij bij de vraag naar het gebruik van medicijnen (in zowel de eerste als de tweede verklaring) had moeten vermelden dat hij Oxazepam gebruikte/gebruikt in verband met de stress gerelateerde klachten. Oxazepam is, anders dan paracetamol, een medicijn dat slechts op doktersrecept kan worden verkregen. Dit gegeven, in combinatie met de reden voor het voorschrijven ervan (in verband met stress gerelateerde klachten, slaapklachten), had [appellant] moeten doen beseffen dat hij dit gebruik had moeten vermelden bij de aanvraag van de arbeidsongeschiktheidsverzekering.
e. Het hof is van oordeel dat [appellant] zijn stelling, inhoudende dat hij de vraag "klopt het dat u op dit moment geen gevoelens ervaart van stress, neerslachtigheid, vermoeidheid, spanningen, angsten of moeite met concentreren" bewust met "nee" heeft beantwoord om aan te geven dat hij inderdaad last had op dat moment van stress, onvoldoende heeft onderbouwd. Immers, alle andere vragen die (onder meer) gingen over de aanwezigheid van stress zijn in zowel de eerste als de tweede verklaring ontkennend door hem beantwoord, terwijl zijn in deze procedure ingenomen stellingen evenmin duiden op het aanwezig zijn van stress ten tijde van het telefonische interview dat geleid heeft tot de (door [appellant] ondertekende) tweede gezondheidsverklaring. Daar komt bij dat [appellant] bij gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg naar voren heeft gebracht: "De interviewer begreep kennelijk zelf ook niet hoe het formulier ingevuld moest worden, want de vraag met de ontkenning daarin verwerkt (hof: de hiervoor geciteerde vraag) is door hem wellicht fout ingevuld". Dat de interviewer "nee" als antwoord bij deze (negatief geformuleerde) vraag heeft ingevuld duidt het hof, gelet op het voorgaande, dan ook als een kennelijke vergissing en niet als een weergave van de wil/verklaring van [appellant] dat hij wel op dat moment de in de vraag vermelde gevoelens ervoer. Dat de interviewer, uitgaande van het voorgaande, verder geen toelichting heeft gevraagd/niet heeft doorgevraagd, is in dat licht dan ook begrijpelijk en logisch.
Voor zover [appellant] ook ten aanzien van deze vraag heeft betoogd dat die onduidelijk was en dat daarom bij de uitleg ervan de contra proferentem-regel van toepassing is en van de voor hem meest gunstige uitleg moet worden uitgaan, verwerpt het hof dit betoog. Ook ten aanzien van deze vraag is het hof van oordeel dat, ondanks de wijze van formulering van de vraag, van onduidelijkheid in de vraagstelling geen sprake is.
f. Gelet op het bovenstaande luidt de conclusie van het hof dat [appellant] zijn mededelingsplicht heeft geschonden door de vraag in de eerste gezondheidsverklaring (
Lijdt u, heeft u ooit geleden aan of last gehad van psychiatrische aandoeningen, mentale inzinkingen, overspannenheid, stress of stress-gerelateerde aandoeningen?) met "nee" en dus onjuist te beantwoorden en door na te laten te vermelden dat hij op regelmatige basis Oxazepam gebruikte.
Grieven 1 tot en met 4 slagen daarom niet.