ECLI:NL:GHSHE:2018:3731

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
200.245.191/01 - Wr 268-04-2018
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren van het gerechtshof 's-Hertogenbosch in strafzaak

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 september 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door de verdediging van een verdachte in een strafzaak. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de raadsheren A.M.G. Smit, A.R. Hartmann en J.T.F.M. van Krieken, die betrokken waren bij de behandeling van de strafzaak. De verdediging stelde dat de raadsheren blijk hadden gegeven van vooringenomenheid door getuigenverzoeken af te wijzen zonder voldoende motivering. De wrakingskamer oordeelde echter dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De beslissing van de raadsheren om de getuigen niet te horen was niet onbegrijpelijk en de vrees voor vooringenomenheid was niet gerechtvaardigd. Het hof concludeerde dat de raadsheren zich voldoende voorgelicht achtten op basis van de beschikbare stukken, waaronder het journaal van de spoedeisende hulp. De wrakingskamer benadrukte dat zij niet de rol van appelinstantie vervult en dat juridische fouten in de beslissing van de strafkamer niet automatisch leiden tot een gegrond wrakingsverzoek. De beslissing om het wrakingsverzoek af te wijzen werd unaniem genomen, en het proces in de hoofdzaak werd voortgezet.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
Zaaknummer : 200.245.191/01
Wrakingsnr. : Wr 268-04-2018
Uitspraak : 4 september 2018
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek van het gerechtshof 's-Hertogenbosch
gegeven op het schriftelijke verzoek van 31 augustus 2018, tezelfdertijd ingekomen ter griffie van het hof, als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak met parketnummer 20-003550-17, in hoger beroep aanhangig bij de vierde meervoudige strafkamer van dit gerechtshof, ingediend namens:
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1991,
thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Rijnmond –
het Huis van Bewaring ‘de Schie’ te Rotterdam,
raadsman mr. C.W. Flokstra, advocaat te Amsterdam,
hierna te noemen: ‘verzoeker’,
strekkende tot wraking van mr. A.M.G. Smit, mr. A.R. Hartmann en mr. J.T.F.M. van Krieken, respectievelijk voorzitter en raadsheren in de vierde meervoudige strafkamer van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, alsmede van mr. A.M.G. Smit in haar hoedanigheid van gedelegeerd raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit gerechtshof, hierna gezamenlijk te noemen: ‘de raadsheren’.

1.Procesverloop

1.1.
Het hof heeft ter terechtzitting van 31 augustus 2018 de strafzaak onder parketnummer 20-003550-17 voor voortgezette regie behandeld. Op die zitting heeft het hof de door de verdediging ingediende getuigenverzoeken afgewezen en vervolgens het onderzoek ter terechtzitting geschorst. Vervolgens heeft mr. Flokstra namens verzoeker per e-mail het onderhavige verzoek tot wraking ingediend.
1.2.
De raadsheren hebben allen verklaard niet in de wraking te berusten. Namens de raadsheren heeft mr. A.M.G. Smit een schriftelijke reactie ingediend.
1.3.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting van 4 september 2018 behandeld. Daarbij zijn verzoeker, bijgestaan door mr. Flokstra, alsmede advocaat-generaal mr. L.E.J. van Tilburg verschenen.
1.3.1.
Mr. Flokstra heeft het verzoek nader toegelicht, gepersisteerd bij de in het verzoekschrift ingenomen standpunten en geconcludeerd tot toewijzing van het wrakingsverzoek.
1.3.2.
Het Openbaar Ministerie heeft bij monde van de advocaat-generaal geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
1.4.
Na sluiting van de behandeling ter zitting heeft de wrakingskamer mondeling uitspraak gedaan.

2.Ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

2.1.
Op grond van artikel 513, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering dient een wrakingsverzoek te worden gedaan zodra de feiten of omstandigheden op grond waarvan volgens verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden aan hem bekend zijn geworden.
2.2.
Het hof stelt vast dat de namens verzoeker gewraakte beslissing van de raadsheren tijdens de voortgezette regiebehandeling ter terechtzitting van 31 augustus 2018 is genomen. Het onderzoek ter terechtzitting is kort na het nemen van deze beslissing geschorst. Aan het einde van de middag van 31 augustus 2018, te weten om 16.48 uur, is namens verzoeker het verzoek tot wraking naar het secretariaat van de vierde meervoudige strafkamer gezonden.
2.3.
Nu het wrakingsverzoek enkele uren nadat de gewraakte beslissing is genomen is ingediend, is het hof van oordeel dat het verzoek tijdig is gedaan. Het hof heeft daarbij betrokken dat in de omstandigheden van dit geval (waaronder het procesverloop, de aard van de verzoeken en de beslissing) een korte periode van bezinning op de desbetreffende beslissing en (de mogelijkheid van) overleg tussen de raadsman en de verdachte over indiening van een wrakingsverzoek geoorloofd is.
2.4.
Verzoeker kan dan ook worden ontvangen in zijn verzoek tot wraking.

3.Het standpunt van verzoeker

3.1.
Bij e-mailbericht van 10 juli 2018 heeft de verdediging de raadsheer-commissaris verzocht tot het horen van de arts [getuige 1] en verpleegkundige [getuige 2] , beiden werkzaam op de afdeling spoedeisende hulp van het Elkerliek Ziekenhuis te Helmond. Reden daarvoor is dat uit het journaal van de spoedeisende hulp, welk journaal op 6 juli 2018 aan het procesdossier is toegevoegd, nieuwe feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die ontlastend voor de verdachte zouden kunnen zijn. Meer specifiek is gerelateerd dat er abdominaal of thoracaal geen schoppen of slagen zijn uitgedeeld en het geweld zich heeft beperkt tot het aangezicht, wat in lijn is met de verklaring van verdachte. Om die reden wenst de verdediging [getuige 1] en [getuige 2] te bevragen over de anamnese, diagnose en overige medische handelingen.
3.2.
De raadsheer-commissaris kwam het geraden voor om deze onderzoekswensen voor te leggen aan de behandelend strafkamer. De onderzoekswensen zijn daarom ter terechtzitting van 31 augustus 2018 besproken, bij welke gelegenheid mr. Flokstra zijn onderzoekswensen nader heeft toegelicht.
3.3.
Tijdens diezelfde voortgezette regiezitting heeft het hof, gehoord de verdediging en de advocaat-generaal, beide onderzoekswensen afgewezen. Daartoe heeft het hof overwogen dat naar het oordeel van het hof de noodzaak tot het horen van deze getuigen niet is gebleken. Het hof heeft hiertoe overwogen dat het zich op basis van de stukken, in het bijzonder het journaal van de spoedeisende hulp, voldoende voorgelicht acht over de medische situatie van het slachtoffer nadat zij in het ziekenhuis was gearriveerd in het licht van de in de onderhavige strafzaak te nemen beslissingen als bedoeld in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering. Het onderzoek ter terechtzitting is vervolgens voor bepaalde tijd geschorst.
3.4.
Namens verzoeker wordt gesteld dat de raadsheren door het afwijzen van de getuigenverzoeken blijk hebben gegeven van vooringenomenheid, althans dat de schijn daarvan is gewekt. Daartoe zijn de volgende gronden aangevoerd.
3.4.1.
In de visie van de verdediging heeft het hof bij de beoordeling van de getuigenverzoeken ten onrechte het noodzaakcriterium toegepast, althans heeft het hof er geen blijk van gegeven die verzoeken aan de hand van het verdedigingsbelang te hebben beoordeeld, hetgeen strijdig is met bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad. Hierdoor zijn de gerechtvaardigde verdedigingsbelangen ernstig geschaad, waardoor de vrees voor vooringenomenheid in objectieve zin is gegeven, dan wel de vrees voor vooringenomenheid bij verzoeker is gerechtvaardigd.
3.4.2.
Het hof heeft de afwijzende beslissing dusdanig beperkt gemotiveerd, dat daaruit de vrees voor vooringenomenheid eveneens in objectieve zin is gegeven, dan wel de vrees voor vooringenomenheid bij verzoeker is gerechtvaardigd.
3.4.3.
Uit de motivering die wel is gegeven kan worden afgeleid dat het hof zich kennelijk reeds verenigt met de standpunten van het Openbaar Ministerie en de vaststellingen inzake het geweldsgebruik door verzoeker die in het vonnis van de rechtbank zijn opgenomen. In het dossier bevindt zich alleen de verklaring van verzoeker die wijst op veel minder geweldshandelingen dan de rechtbank bewezen heeft verklaard. De bevindingen in het journaal van de spoedeisende hulp zouden de verklaring van verzoeker kunnen onderbouwen, zodat een nader onderzoek naar die bevindingen gerechtvaardigd is. Door de dienaangaande ingediende getuigenverzoeken desondanks af te wijzen, wordt de waarheidsvinding gefrustreerd en is er geen sprake van een eerlijk proces. Deze afwijzende beslissing is dan ook volstrekt onbegrijpelijk en de vrees voor vooringenomenheid is daarmee gegeven, althans bij verzoeker gerechtvaardigd.

4.Het standpunt van de raadsheren

4.1.
Onder andere op basis van het journaal van de spoedeisende hulp, dat direct is opgemaakt toen het slachtoffer het ziekenhuis was binnengebracht, acht het hof zich voldoende voorgelicht over de medische situatie van het slachtoffer na binnenkomst in het ziekenhuis op 29 augustus 2014. Het horen van de twee getuigen hieromtrent achtte het hof dan ook niet noodzakelijk, om welke reden het daartoe strekkende verzoek is afgewezen.
4.2.
Het niet toewijzen van de getuigenverzoeken geeft volgens de raadsheren objectief noch subjectief blijk van enige vooringenomenheid aan hun zijde.
4.3.
De raadsheren concluderen derhalve tot afwijzing van het verzoek.

5.Het requisitoir van de advocaat-generaal

5.1.
Het Openbaar Ministerie heeft het standpunt ingenomen dat een wrakingsverzoek niet is bedoeld als rechtsmiddel tegen de verdediging onwelgevallige beslissingen. Uitgangspunt is dat moet worden vermoed dat de raadsheren onpartijdig zijn en geen vooringenomenheid jegens verzoeker koesteren. Dat kan anders zijn als sprake is van zwaarwegende omstandigheden, zoals een genomen beslissing die zozeer onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven. In deze strafzaak is veel onderzoek verricht. In het licht daarvan bezien en mede gelet op de sectiefoto’s die op een dvd zijn opgenomen, is er volgens de advocaat-generaal geenszins sprake van een onbegrijpelijke beslissing van het hof op de onderzoekswensen van de verdediging.
5.2.
Het verzoek tot wraking dient daarom in de visie van het Openbaar Ministerie als ongegrond te worden afgewezen.

6.Beoordeling van het wrakingsverzoek

6.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan wraking van een rechter worden verzocht op grond van feiten en omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het bestaan van een (objectief gerechtvaardigde vrees van) vooringenomenheid jegens verzoeker.
6.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat in deze wrakingszaak niet ter beoordeling staat of de raadsheren al dan niet de onder 3.1 weergegeven getuigenverzoeken terecht hebben afgewezen. De wrakingskamer is immers geen appelinstantie om onwelgevallige procesbeslissingen van de strafkamer ongedaan te maken. Ook eventuele juridische fouten, zoals het toepassen van een onjuist beoordelingscriterium, worden door de wrakingskamer niet door honorering van een wrakingsverzoek rechtgezet. Dit is alleen anders indien daaruit onmiskenbaar de vooringenomenheid van het hof blijkt of de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
6.4.
De wrakingskamer dient zich aldus uit te laten over de vraag of de raadsheren, door afwijzend te beslissen op de getuigenverzoeken dan wel in de motivering van hun beslissing tot afwijzing, onmiskenbaar blijk hebben gegeven van een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij de verzoeker bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
6.5.
De wrakingskamer is van oordeel dat noch uit de beslissing zelf, noch uit de korte motivering die daaraan ten grondslag is gelegd, voortvloeit dat de raadsheren reeds een definitief standpunt ten nadele van de verzoeker hebben ingenomen met betrekking tot de voorliggende vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering en daarmee blijk hebben gegeven van vooringenomenheid. De eventuele vrees daartoe is ook niet objectief gerechtvaardigd. Uit de afwijzende beslissing en de motivering, zoals hiervoor onder 3.3 is weergegeven, valt met name niet af te leiden dat het hof zich verenigt met het standpunt van het Openbaar Ministerie in de onderhavige strafzaak en/of met het bestreden vonnis van de rechtbank. De omstandigheid dat het hof in de motivering tot afwijzing heeft verwezen naar de gedingstukken, waaronder expliciet het journaal van de spoedeisende hulp, maakt de beslissing evenmin volstrekt onbegrijpelijk.
6.6.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de onder 3.4.1 tot en met 3.4.3 aangevoerde gronden niet tot wraking van de raadsheren kunnen leiden. Het daartoe strekkende verzoek zal dan ook worden afgewezen.
BESLISSING
Het hof:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, diens raadsman, het Openbaar Ministerie en de raadsheren van de vierde meervoudige strafkamer, te weten mr. A.M.G. Smit (tevens gedelegeerd raadsheer-commissaris), mr. A.R. Hartmann en mr. J.T.F.M. van Krieken.
Aldus gegeven door mr. J.W. van Rijkom, voorzitter, mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. P.M. Arnoldus-Smit, leden, bijgestaan door mr. J.N. van Veen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 september 2018.