In deze zaak, gewezen door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 september 2018, betreft het een hoger beroep in een kort geding dat is ingeleid door [de vennootschap 1], appellante in de hoofdzaak, tegen [de vennootschap 2] en [de vennootschap 3], geïntimeerden. De zaak is ontstaan uit een incident ex artikel 222 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarbij de appellante verzocht om voeging van deze zaak met een andere aanhangige zaak bij het hof. De appellante stelde dat de zaken verknocht zijn, omdat ze betrekking hebben op een identiek feitencomplex en juridische implicaties die met elkaar samenhangen. De geïntimeerden verzetten zich tegen de voeging, omdat zij vreesden dat dit de inhoudelijke bezwaren tegen de uitspraak in de hoofdzaak zou beïnvloeden.
Het hof heeft de vordering tot voeging toegewezen, oordelend dat er voldoende samenhang is tussen de zaken om een goede en doelmatige behandeling te waarborgen. Het hof benadrukte dat de zelfstandigheid van de vorderingen behouden blijft, ondanks de voeging. De beslissing over de proceskosten in het incident is aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor memorie van antwoord op 2 oktober 2018, waarbij verdere beslissingen zijn aangehouden. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer en ondertekend door de rechters.