ECLI:NL:GHSHE:2019:1829

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
14 mei 2019
Zaaknummer
200.239.809_01 en 200.239.803_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inzagevordering en kostenvergoeding in kort geding met betrekking tot roomleveranties en arbitrageprocedure

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van twee in hoger beroep gevoegde kort gedingen, staat de inzagevordering centraal. Kort geding I betreft een verzoek om inzage in documenten op basis van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), waarbij de vraag aan de orde is of aan de vereisten voor inzage is voldaan. Het hof oordeelt dat de voorzieningenrechter in eerste aanleg terecht heeft geoordeeld dat de appellante, [appellante 200.239.809_01], verplicht is om inzage te geven in de gevraagde correspondentie over roomleveranties. Tevens wordt de aanspraak op kostenvergoeding besproken, waarbij het hof oordeelt dat de kosten van het afschrift en de inzage voor rekening van de gedaagden komen. In kort geding II, dat voortvloeit uit complicaties bij de executie van het vonnis in kort geding I, wordt eveneens een vordering tot inzage behandeld. Het hof bevestigt de noodzaak van de gevraagde inzage in het licht van de lopende arbitrageprocedure en de incassoprocedure, waarbij de spoedeisendheid van de vorderingen wordt erkend. Het hof wijst de grieven van de appellante af en bevestigt de eerdere beslissingen van de voorzieningenrechter, met uitzondering van enkele specifieke bepalingen die worden aangepast. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie in juridische procedures en de noodzaak om relevante documenten te delen in het kader van rechtsbetrekkingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
arrest van 14 mei 2019
in de zaak met zaaknummer 200.239.809/01 van
[de vennootschap 200.239.809_01 1],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna: [appellante 200.239.809_01],
advocaat: mr. J.H. van der Weide te 's-Gravenhage,
tegen

1.[de vennootschap 200.239.809_01 2] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[de vennootschap naar Belgisch recht 200.239.809_01] ,gevestigd te [vestigingsplaats] (België),
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna: [de vennootschap 200.239.809_01 2] respectievelijk [de vennootschap naar Belgisch recht 200.239.809_01] en tezamen (in enkelvoud) [geintimeerden 200.239.809_01],
advocaat: mr. R.G.J. de Haan te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 september 2018 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer C/03/246893/ KG ZA 18-107 gewezen vonnis van
13 april 2018,
en
in de zaak met zaaknummer 200.239.803/01 van
[appellante 200.239.803_01 ],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.H. van der Weide te 's-Gravenhage,
tegen

1.[de vennootschap 200.239.803_01 ] ,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

2.
[de vennootschap naar Belgisch recht 200.239.803_01] ,gevestigd te [vestigingsplaats] (België),
geïntimeerden,
advocaat: mr. R.G.J. de Haan te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 4 september 2018 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer C/03/249322/KG RK 18-353 gewezen vonnis van
26 april 2018.

5.Het verloop van de procedures

Het verloop van de procedures blijkt uit:
  • de tussenarresten van 4 september 2018, waarbij de voeging van beide zaken is bevolen;
  • de memorie van antwoord tevens wijziging van eis tevens memorie van grieven in incidenteel appel in de procedure met nummer 200.239.809/01
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens houdende bezwaar tegen de wijziging van eis in kort geding I, met producties;
  • het pleidooi in beide zaken, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd;
  • de met een H12-formulier d.d. 13 februari 2019 in kort geding I op voorhand door [appellante 200.239.809_01] toegezonden productie 29, die [appellante 200.239.809_01] bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

in beide zaken, in kort geding I in principaal en incidenteel hoger beroep
de feiten
6.1.
In overweging 2 in het vonnis in kort geding I heeft de voorzieningenrechter vastgesteld van welke feiten in dit geschil wordt uitgegaan. Deze feitenvaststelling is door partijen niet bestreden met een grief of ander bezwaar. De door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten vormen daarom in hoger beroep het uitgangspunt, ook in kort geding II. Daarnaast staan andere feiten tussen partijen vast. Het hof zal hierna een overzicht geven van de relevante feiten.
a) Op 1 september 2015 heeft [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] de vennootschap naar Luxemburgs recht [vennootschap naar Luxemburgs recht]
(hierna: [vennootschap naar Luxemburgs recht] )gekocht van de heer [verkoper 1] en mevrouw [verkoper 2]
(hierna: [verkoper 1] , [verkoper 2] en tezamen [verkopers] ).
b) [verkopers] zijn bij deze transactie bijgestaan door (onder meer) de heer [de accountant]
(hierna: [de accountant] )en (de Belgische bank) Bank [de bank] .
c) Een van de dochtervennootschappen van [vennootschap naar Luxemburgs recht] was de vennootschap naar Belgisch recht [dochtervennootschap naar Belgisch recht]
(hierna: [dochtervennootschap naar Belgisch recht] ), na de overname [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] geheten. [dochtervennootschap naar Belgisch recht] dreef een onderneming die zich bezighield met de productie en verkoop van industriële mozzarella.
d) De room/het botervet voor de mozzarella betrok [dochtervennootschap naar Belgisch recht] (onder meer) van [appellante 200.239.809_01] . [verkoper 2] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van [appellante 200.239.809_01] . [de accountant] was/is de accountant van [dochtervennootschap naar Belgisch recht] en [appellante 200.239.809_01] .
e) In de periode van 1 april 2015 tot en met 31 augustus 2015 heeft [appellante 200.239.809_01] grote hoeveelheden room aan [dochtervennootschap naar Belgisch recht] geleverd. Met deze leveranties
(hierna: de roomleveranties)waren kosten ter hoogte van (in ieder geval) € 1.000.000,- gemoeid. [appellante 200.239.809_01] heeft toentertijd ter zake van deze roomleveranties geen facturen gestuurd aan [dochtervennootschap naar Belgisch recht] . [dochtervennootschap naar Belgisch recht] heeft de omzet die is gemaakt met de verkoopbehulp van de door [appellante 200.239.809_01] geleverde room opgenomen in haar boekhouding, maar niet de inkoopkosten voor deze room. [dochtervennootschap naar Belgisch recht] heeft evenmin een voorziening voor nog te betalen facturen in haar boekhouding opgenomen.
f) Tussen [verkopers] en [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] is een geschil ontstaan over de hoogte van de koopprijs van [vennootschap naar Luxemburgs recht] , althans [dochtervennootschap naar Belgisch recht] . In België is ter zake op 12 oktober 2016 door [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] een arbitrageprocedure aanhangig gemaakt tegen [verkopers] . Onderwerp van die procedure
(hierna: de arbitrageprocedure)is onder meer vaststelling van de koopprijs van de onderneming en een vordering tot schadevergoeding op grond van intentioneel bedrog.
Volgens [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] hebben [verkopers] de roomkosten over de periode van 1 april 2015 tot en met 31 augustus 2015 bewust buiten de boeken van [dochtervennootschap naar Belgisch recht] gehouden, om zo de winst van [dochtervennootschap naar Belgisch recht] hoger voor te spiegelen dan dat deze werkelijk was, met het doel een hogere koopprijs voor [vennootschap naar Luxemburgs recht] te bewerkstelligen.
[verkopers] betwisten een en ander en stellen zich op het standpunt dat [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] ervan op de hoogte was dat de betreffende roomkosten nog niet in de cijfers waren verwerkt.
g) In Nederland (rechtbank Midden-Nederland) heeft [appellante 200.239.809_01] bij dagvaarding van
16 juni 2017 een procedure aanhangig gemaakt tegen [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] .
[appellante 200.239.809_01] vordert in deze procedure
(hierna: de incassoprocedure)in conventie onder meer betaling van [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] van de factuur van 14 oktober 2016 houdende een bedrag van
€ 1.101.021,84 voor de roomleveranties.
heeft in conventie bij wege van verweer een beroep gedaan op verrekening met de vordering ad € 1.000.000,- die [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] stelt te hebben op [appellante 200.239.809_01] , uit hoofde van door [appellante 200.239.809_01] verbeurde dwangsommen als gevolg van het niet tijdig en volledig voldoen aan de veroordelingen in het vonnis in kort geding I. [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] maakt daarnaast in reconventie aanspraak op betaling van deze dwangsommen.
h) Bij verzoekschrift van 18 januari 2018 heeft [geintimeerden 200.239.809_01] de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, verzocht om verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir bewijsbeslag ten laste van [appellante 200.239.809_01] en onder [de accountant] . De voorzieningen-rechter heeft dit verlof verleend op 25 januari 2018. Op 1 februari 2018 heeft een gerechtsdeurwaarder van deurwaarderkantoor [deurwaarderskantoor]
(hierna: de deurwaarder), bijgestaan door IT-deskundigen van DigiJuris, beslag gelegd op gegevensdragers in het huis van [de accountant] . In beslag zijn genomen een kopie van de harde schijf van de computer van [de accountant] en een kopie van zijn mailbox in de
cloud.
de eerste aanleg in kort geding I
6.2.1.
[geintimeerden 200.239.809_01] heeft in eerste aanleg gevorderd, onder wijziging van haar eis tijdens de mondelinge behandeling, dat de voorzieningenrechter bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellante 200.239.809_01] en [de accountant] hoofdelijk veroordeelt om:
primair:I afschrift te verstrekken aan [geintimeerden 200.239.809_01] van de exhibitiegegevens zoals nader bepaald onder paragraaf 1.7 van haar inleidende dagvaarding
(zijnde:i. de debiteurenkaart voor [dochtervennootschap naar Belgisch recht] uit de administratie van [appellante 200.239.809_01] over het boekjaar 2015 waaruit de over 2015 verzonden facturen minus de gedane betalingen van [dochtervennootschap naar Belgisch recht] aan [appellante 200.239.809_01] blijken;ii. alle documenten in de administratie van [appellante 200.239.809_01] waaruit alle door [appellante 200.239.809_01] aan [dochtervennootschap naar Belgisch recht] geleverde orders in het boekjaar 2015 blijken, waaronder in ieder geval begrepen de orders, orderbevestigingen en pakbonnen waaruit de ordernummers, het geleverd aantal liters en de prijzen voor deze orders blijken;iii. de opgaven en/of aangiften (kwartaalstatistieken) van [appellante 200.239.809_01] aan het Centraal Bureau voor Statistiek over het boekjaar 2015;iv. de aangifte vennootschapsbelasting van [appellante 200.239.809_01] over het boekjaar 2015;v. de Btw-aangiften van [appellante 200.239.809_01] (Btw-nummer [btw-nummer 1] volgens de facturen van [appellante 200.239.809_01] ) over het boekjaar 2015, inclusief eventueel gedane suppletieaangiften;vi. de Btw-aangiften van [appellante 200.239.809_01] (Btw-nummer [btw-nummer 2] volgens de facturen van [appellante 200.239.809_01] ) voor intracommunautaire leveringen over geheel 2015, inclusief eventuele correcties op gedane aangiften voor intracommunautaire leveringen;vii. de volledige jaarrekening over het financiële jaar 2015;viii. alle concept-jaarrekeningen over het financiële jaar 2015;ix. de definitieve kolommenbalans per 31 december 2015;x. de correctie-journaalposten (inclusief de datum waarop deze joumaalposten zijn gemaakt) die zijn gemaakt in de administratie van [appellante 200.239.809_01] over het financiële jaar 2015 en die zijn gerelateerd aan de Roomleveringen van [appellante 200.239.809_01] aan [dochtervennootschap naar Belgisch recht] ;xi. alle correspondentie in de periode 1 januari 2014 tot en met 31 december 2016 tussen (bestuurders, werknemers en vertegenwoordigers van) [appellante 200.239.809_01] en (bestuurders en werknemers van en vertegenwoordigers van) [dochtervennootschap naar Belgisch recht] over de Roomleveringen en de wijze waarop deze in de boekhouding zouden worden verwerkt; enxii alle overeenkomsten of conceptovereenkomsten tussen [appellante 200.239.809_01] en [dochtervennootschap naar Belgisch recht] over de Roomleveringen);
II toe te staan en te gedogen dat de gerechtsdeurwaarder, al dan niet met behulp van een IT-deskundige van DigiJuris, althans een andere door de voorzieningenrechter aan te wijzen onafhankelijke deskundige, steekproefsgewijs door middel van doorzoeking van de reeds in bewaring genomen documentatie verifieert of aan de vordering is voldaan en van de bevindingen aan zowel genoemde gedaagden als [geintimeerden 200.239.809_01] rapport uitbrengt;
subsidiair:III afschrift en inzage te verstrekken aan [geintimeerden 200.239.809_01] , althans te dulden dat DigiJuris afschrift en inzage verschaft, van de uitgeselecteerde bescheiden die zijn getroffen door het beslag en nader zijn bepaald onder paragraaf 1.7 op een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen wijze;
zowel primair als subsidiair:IV uiterlijk 7 dagen na betekening van het vonnis aan [geintimeerden 200.239.809_01] te verstrekken alle bescheiden die voldoen aan de hiervoor onder paragraaf 1.7 gegeven omschrijving conform het onder I tot en met III gevorderde;
V [appellante 200.239.809_01] en [de accountant] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een dwangsom van
€ 50.000,- althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, voor iedere dag dat de desbetreffende (rechts)persoon niet aan het onder I tot en met IV gevorderde voldoet;
VI aan [geintimeerden 200.239.809_01] te voldoen de kosten van dit geding binnen 7 dagen na het wijzen van het vonnis, waaronder mede begrepen de kosten van het op 1 februari 2018 ten laste van gedaagden gelegde bewijsbeslag, onder bepaling dat indien de gedingkosten niet binnen genoemde termijn zijn voldaan, hierover vanaf de achtste dag wettelijke rente verschuldigd is, alsmede de nakosten.
6.2.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 maart 2018 hebben [appellante 200.239.809_01] en [de accountant] afzonderlijk verweer gevoerd.
6.2.3.
Bij vonnis in kort geding I van 13 april 2018, waarvan beroep, heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, [appellante 200.239.809_01] veroordeeld:
5.1. afschriften te verstrekken aan [geintimeerden 200.239.809_01] van de volgende gegevens:
vii. de volledige jaarrekening over het financiële jaar 2015;
viii. alle concept-jaarrekeningen over het financiële jaar 2015;
ix. de definitieve kolommenbalans per 31 december 2015;
x. de correctie-journaalposten (inclusief de datum waarop deze joumaalposten zijn gemaakt) die zijn gemaakt in de administratie van [appellante 200.239.809_01] over het financiële jaar 2015 en die zijn gerelateerd aan de roomleveringen van [appellante 200.239.809_01] aan [dochtervennootschap naar Belgisch recht] ;
xi. alle correspondentie in de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 tussen (bestuurders, werknemers en vertegenwoordigers van) [appellante 200.239.809_01] en (bestuurders en werknemers van en vertegenwoordigers van) [dochtervennootschap naar Belgisch recht] over de roomleveringen en de wijze waarop deze in de boekhouding zouden worden verwerkt;
5.2. te dulden dat DigiJuris afschrift en inzage verschaft van de uitgeselecteerde bescheiden die zijn getroffen door het beslag, voor zover deze overeenkomen met de
onder 5.1. genoemde bescheiden;
5.3. uiterlijk 21 dagen na betekening van het vonnis aan [geintimeerden 200.239.809_01] afschrift of inzage te verschaffen van de onder 5.1. en 5.2. genoemde bescheiden;
5.4. aan [geintimeerden 200.239.809_01] een dwangsom te betalen van € 50.000,- voor iedere dag dat zij niet aan de onder 5.1., 5.2. of 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 1.000.000,- is bereikt;
5.5. in de proceskosten aan de zijde van [geintimeerden 200.239.809_01] ;
5.6.
in de beslagkosten, begroot op € 6.498,15;
5.7. in de nakosten;
en het meer of anders gevorderde afgewezen, daaronder begrepen de vordering onder II jegens [appellante 200.239.809_01] en de volledige vordering van [geintimeerden 200.239.809_01] jegens [de accountant] .
de eerste aanleg in kort geding II
6.3.1.
Het vonnis in kort geding I is betekend aan [appellante 200.239.809_01] . De deurwaarder die is belast met de executie van het vonnis is daarbij op een bezwaar gestuit dat een onverwijlde voorziening nodig maakte en hij heeft op voet van het bepaalde in artikel 438 lid 4 Rv een kort geding aanhangig gemaakt tussen [geintimeerden 200.239.809_01] en [appellante 200.239.809_01] . De deurwaarder heeft de voorzieningenrechter verzocht mede te bepalen welke bescheiden - (mede) deel uitmakend van het bewijsbeslag - binnen de reikwijdte van het vonnis in kort geding I vallen.
6.3.2.
Tijdens de mondelinge behandeling op 26 april 2018 heeft [geintimeerden 200.239.809_01] gevorderd (voor zover van belang en zoals samengevat door de voorzieningenrechter):
(1) de onderdelen 5.1. en 5.2. van het dictum van het vonnis in kort geding I uit te leggen op de wijze waarop dat in de pleitnota van [geintimeerden 200.239.809_01] is gedaan;
(2) voor recht te verklaren dat alle door DigiJuris en de deurwaarder uitgeselecteerde bescheiden onder het dictum vallen.
6.3.3.
[appellante 200.239.809_01] heeft tijdens de mondelinge behandeling een vordering in reconventie ingesteld, inhoudende:
(1) de dwangsommen zoals toegewezen in het vonnis in kort geding I, ten aanzien van de stukken waarover partijen van mening verschillen of die onder de veroordeling van [appellante 200.239.809_01] uit dat vonnis vallen, op grond van artikel 611 d Rv primair op te heffen althans subsidiair op te schorten zo lang niet bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist over de vraag of [appellante 200.239.809_01] gehouden is die stukken aan [geintimeerden 200.239.809_01] te verstrekken of te dulden dat die worden verstrekt en vervolgens 21 dagen zijn verstreken;
(2) de executie van 5.1. en 5.2. van het vonnis in kort geding I te schorsen ten aanzien van bedoelde stukken waarover partijen van mening verschillen of die onder de veroordeling van [appellante 200.239.809_01] uit dat vonnis vallen, zo lang niet bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak is beslist over de vraag of [appellante 200.239.809_01] gehouden is die stukken aan [geintimeerden 200.239.809_01] te verstrekken of te dulden dat die worden verstrekt en vervolgens 2 dagen zijn verstreken;
(3) veroordeling van [geintimeerden 200.239.809_01] in de proceskosten.
6.3.4.
Bij vonnis in kort geding II van 26 april 2018, waarvan beroep, heeft de voorzieningenrechter onder 3.1. als volgt overwogen:
‘De rechter is van oordeel dat de veroordelingen onder 5.1. en 5.2. niet anders kunnen worden uitgelegd dan dat daaronder valt alle correspondentie (overigens niet beperkt tot correspondentie per e-mail) in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 tussen (bestuurders, werknemers en vertegenwoordigers van) [appellante 200.239.809_01] en (bestuurders, werknemers en vertegenwoordigers van) [dochtervennootschap naar Belgisch recht] over en weer, maar tevens alle correspondentie tussen bestuurders, werknemers en vertegenwoordigers van beide vennootschappen onderling. De correspondentie over roomleveringen op zich zelf dient te worden overgelegd. De correspondentie over de wijze waarop roomleveringen in de boekhouding zouden worden verwerkt dient te worden overlegd. En - uit de aard der zaak - dient ook correspondentie die op beide onderwerpen betrekking heeft te worden overgelegd. Het enkele feit dat dhr. [verkoper 1] , dhr. [de accountant] , dhr. [naam] en mw. [verkoper 2] op enig moment gedurende de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 al dan niet meer werkzaam waren voor een van beide vennootschappen is daarvoor niet van belang: zodra het in die periode gaat om de in de vorige volzinnen bedoelde onderwerpen valt dit onder de reikwijdte van de veroordelingen in 5.1. en 5.2, zodat in ieder geval, maar niet uitsluitend, ook de ter terechtzitting getoonde e-mails daaronder vallen. Voor een verdere inhoudelijke beoordeling biedt deze procedure geen ruimte.’
De voorzieningenrechter heeft vervolgens, uitvoerbaar bij voorraad:
(1) bepaald dat de veroordelingen onder 5.1. en 5.2 van het vonnis in kort geding I dienen te worden uitgelegd zoals in het vonnis in kort geding II is vermeld onder 3.1.;
(2) [appellante 200.239.809_01] veroordeeld in de proceskosten van de gerechtsdeurwaarder en van [geintimeerden 200.239.809_01] ;
en het meer of anders gevorderde afgewezen, daaronder begrepen de vordering onder (2) van [geintimeerden 200.239.809_01] en de volledige vordering in reconventie van [appellante 200.239.809_01] .
de grieven en de omvang van het hoger beroep in kort geding I6.4.1. [appellante 200.239.809_01] is in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding I en heeft zeven grieven aangevoerd. [appellante 200.239.809_01] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis, tot afwijzing van de vorderingen van [geintimeerden 200.239.809_01] en tot veroordeling van [geintimeerden 200.239.809_01] in de proceskosten van [appellante 200.239.809_01] in beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
6.4.2.
[geintimeerden 200.239.809_01] heeft in principaal hoger beroep verweer gevoerd en heeft in incidenteel hoger beroep, onder aanvoering van drie grieven, geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het vonnis en tot toewijzing van haar - in hoger beroep gewijzigde - eis.
Deze eiswijziging heeft uitsluitend betrekking op de inzage in de correspondentie over de roomleveranties door [appellante 200.239.809_01] aan [dochtervennootschap naar Belgisch recht] , zoals door [appellante 200.239.809_01] en door de deurwaarder (uit het bewijsbeslag) aan [geintimeerden 200.239.809_01] te verschaffen.
Onderdeel I-xi. van de vordering komt daardoor te luiden:
‘xi afschrift te verstrekken van alle correspondentie in de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 die is ontvangen of verstuurd door [verkoper 2] , [verkoper 1] , [de accountant] , Bank [de bank] , (bestuurders, werknemers en vertegenwoordigers van) [appellante 200.239.809_01] of (bestuurders, werknemers of vertegenwoordigers van) [dochtervennootschap naar Belgisch recht] , over de Roomleveringen, waaronder begrepen (maar niet beperkt tot) correspondentie over de wijze waarop de Roomleveringen in de boekhouding van [appellante 200.239.809_01] en/of [dochtervennootschap naar Belgisch recht] zouden worden verwerkt, of zijn verwerkt, ongeacht of de desbetreffende correspondentie rechtstreeks aan een van bedoelde personen was gericht of slechts in kopie’.
Onderdeel III van de vordering komt door de eiswijziging te luiden (uitsluitend in verband met de correspondentie zoals genoemd onder I-xi.-nieuw):
‘te dulden dat DigiJuris, althans de gerechtsdeurwaarder, afschrift en inzage verstrekt aan [geintimeerden 200.239.809_01] van alle correspondentie in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december2016 die is ontvangen of verstuurd door [verkoper 2] , [verkoper 1] , [de accountant] , Bank [de bank] , (bestuurders, werknemers en vertegenwoordigers van) [appellante 200.239.809_01] of (bestuurders, werknemers of vertegenwoordigers van) [dochtervennootschap naar Belgisch recht] , over de Roomleveringen, waaronder begrepen (maar niet beperkt tot) correspondentie over de wijze waarop de Roomleveringen in de boekhouding van [appellante 200.239.809_01] en/of [dochtervennootschap naar Belgisch recht] zouden worden verwerkt, of zijn verwerkt, ongeacht of de desbetreffende correspondentie rechtstreeks aan een van bedoelde personen was gericht of slechts in kopie.’6.4.3. [appellante 200.239.809_01] heeft geen bezwaar gemaakte tegen de eiswijzing. Het hof ziet ook geen aanleiding om de wijziging van eis ambtshalve buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Daarom zal recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
6.4.4.
Grief 1 in principaal hoger beroep heeft betrekking op het oordeel van de voorzieningenrechter inzake de spoedeisendheid van de gevraagde voorzieningen. Deze grief zal worden besproken in r.o. 6.6.
De grieven 2, 3 en 4 in principaal hoger beroep hebben betrekking op oordelen van de voorzieningenrechter die hebben geleid tot de (gedeeltelijke)
toewijzing van de artikel 843a-vorderingen van [geintimeerden 200.239.809_01] . Deze grieven zullen worden besproken in r.o. 6.7., waarin ook de door [geintimeerden 200.239.809_01] gewijzigde eis en de inhoudelijke bezwaren daartegen van [appellante 200.239.809_01] aan de orde zullen komen.
De grieven 1 en 2 in incidenteel hoger beroep betreffen oordelen van de voorzieningenrechter die hebben geleid tot de (gedeeltelijke)
afwijzing van de artikel 843a-vorderingen van [geintimeerden 200.239.809_01] . Deze grieven komen aan de orde in r.o. 6.8.
Grief 5 in principaal hoger beroep en grief 3 in incidenteel hoger beroep hebben betrekking op de oordelen/beslissingen van de voorzieningenrechter op de dwangsomvordering van [geintimeerden 200.239.809_01] . Beide grieven komen aan de orde in r.o. 6.9.
De grieven 6 en 7 in principaal hoger beroep hebben betrekking op de (proces)kosten en komen aan de orde in r.o. 6.11.
de grieven en de omvang van het hoger beroep in kort geding II
6.5.1.
[appellante 200.239.809_01] is in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding II en heeft vier grieven aangevoerd. [appellante 200.239.809_01] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis, tot afwijzing van de vorderingen van [geintimeerden 200.239.809_01] , tot toewijzing van haar eigen vorderingen (in reconventie) en tot veroordeling van [geintimeerden 200.239.809_01] in de proceskosten van [appellante 200.239.809_01] in beide instanties, de nakosten daaronder begrepen, met rente.
6.5.2.
Grief 1 heeft betrekking op het oordeel van de voorzieningenrechter inzake de uitleg van het dictum in het vonnis in kort geding I (zie r.o. 6.3.4.). De grieven 2 en 3 hebben betrekking op de oordelen van de voorzieningenrechter die hebben geleid tot de afwijzing van de vordering in reconventie van [appellante 200.239.809_01] . Deze grieven zullen aan de orde komen in
r.o. 6.10.
Grief 4 heeft betrekking op de proceskosten en komt aan de orde in r.o. 6.11.
spoedeisend belang, grief 1 in principaal hoger beroep in kort geding I
6.6.1.
Inzake het spoedeisend belang van [geintimeerden 200.239.809_01] bij de gevraagde voorzieningen heeft de voorzieningenrechter in het vonnis in kort geding I als volgt geoordeeld:
‘Gelet op het feit dat thans twee bodemprocedures lopen waarin de roomleveringen over de periode 1 april 2015 tot 31 augustus 2015 centraal staan en waarin op korte termijn proceshandelingen door [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] en [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] moeten/kunnen worden verricht, hebben zij een voldoende spoedeisend belang bij een voorziening die daarop ziet. Dat eiseressen die stukken niet eerder hebben gevraagd doet hieraan niet af.’
Volgens [appellante 200.239.809_01] heeft de voorzieningenrechter, aldus oordelend, miskend dat de twee procedures waarvoor inzage werd verlangd al geruime tijd aanhangig waren, of de momenten waarop [geintimeerden 200.239.809_01] processtukken kon nemen al waren verstreken. Daarnaast is volgens [appellante 200.239.809_01] van belang dat [geintimeerden 200.239.809_01] zelf geruime tijd heeft stilgezeten, met name in de in 2016 begonnen arbitrageprocedure, alvorens te trachten bewijs te vergaren voor haar stellingen. Volgens [appellante 200.239.809_01] heeft [geintimeerden 200.239.809_01] daardoor zelf een spoedeisend belang gecreëerd bij haar vorderingen in kort geding.
heeft het door [appellante 200.239.809_01] gestelde gemotiveerd weersproken.
6.6.2.
Het hof stelt voorop dat in hoger beroep niet beslissend is of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is (zie o.m. HR 31 mei 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE3437).
Zowel de arbitrageprocedure als de incassoprocedure zijn inmiddels verder gevorderd dan het geval was tijdens de procedure in eerste aanleg en ook op de momenten dat de dagvaardingen in hoger beroep werden uitgebracht en de grieven werden geformuleerd. Partijen zijn het erover eens dat het debat in de arbitrageprocedure inmiddels is gesloten en dat de arbiters binnen afzienbare tijd vonnis zullen wijzen, en dat de incassoprocedure is stilgelegd, in afwachting van de uitkomst van de arbitrageprocedure en van de onderhavige korte gedingen.
[geintimeerden 200.239.809_01] heeft gesteld dat zij niettemin een spoedeisend belang heeft bij de door haar gevorderde voorzieningen, omdat de te verkrijgen informatie van belang is, althans kan zijn, voor de uitkomst van zowel de arbitrageprocedure als de incassoprocedure. In verband met de arbitrageprocedure heeft [geintimeerden 200.239.809_01] gesteld dat weliswaar niet de mogelijkheid bestaat om hoger beroep in te stellen tegen het arbitrale vonnis, maar dat het wel mogelijk is om de vernietiging van dat vonnis te vorderen in een procedure bij de (Belgische) civiele rechter. Deze laatste stelling is door [appellante 200.239.809_01] niet weersproken. In verband met de incassoprocedure volgt uit de desbetreffende stellingen van partijen dat het debat in die procedure zal worden voortgezet als de resultaten van de onderhavige procedure daartoe aanleiding geven. Gelet hierop hebben zowel [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] als [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] onverminderd een spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen. Van [geintimeerden 200.239.809_01] (kon en) kan niet worden gevergd dat zij een bodemprocedure, eventueel in drie instanties, voert om duidelijkheid te krijgen over haar bewijspositie in de twee lopende, althans nog niet definitief afgesloten procedures.
6.6.3. Het hof deelt verder de opvatting van de voorzieningenrechter dat de omstandigheid dat eiseressen de stukken waarop de vorderingen betrekking hebben niet eerder hebben gevraagd, niet afdoet aan het voorgaande oordeel inzake de spoedeisendheid. [geintimeerden 200.239.809_01] heeft gesteld dat [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] in de arbitrageprocedure allereerst heeft afgewacht - en mocht afwachten - of [verkopers] zelf alle relevante stukken zouden overleggen en dat [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] in de incassoprocedure allereerst een bevoegdheidsincident heeft opgeworpen. Volgens [geintimeerden 200.239.809_01] is de onderhavige procedure opgestart in januari 2018, onmiddellijk nadat [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] was gebleken dat [verkopers] slechts zeer selectief stukken overlegden en nadat in het bevoegdheidsincident werd geoordeeld in voor [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] negatieve zin. [appellante 200.239.809_01] heeft deze stellingen onvoldoende gemotiveerd weersproken. Het hof volgt daarom [geintimeerden 200.239.809_01] in haar stelling dat zij voldoende voortvarend is geweest bij het initiëren van de onderhavige inzageprocedure.
6.6.4.
Gelet op voorgaande verwerpt hof het verweer van [appellante 200.239.809_01] dat [geintimeerden 200.239.809_01] geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorzieningen. Grief 1 in principaal hoger beroep in kort geding I faalt daarom.
de toegewezen onderdelen van de inzagevordering, de grieven 2, 3 en 4 in principaal hoger beroep in kort geding I6.7.1. De grieven 2 en 3 in principaal hoger beroep in kort geding I hebben betrekking op de inzagevordering van [geintimeerden 200.239.809_01] zoals toegewezen door de voorzieningenrechter, namelijk ten aanzien van de jaarrekening c.a. van [appellante 200.239.809_01] over 2015 en ten aanzien van (nader omlijnde) correspondentie in 2015 en 2016 over de roomleveranties (de onderdelen vii.-x. respectievelijk onderdeel xi. van de vordering onder I; zie r.o. 6.2.3.).
Met de genoemde grieven voert [appellante 200.239.809_01] aan, samengevat, dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld: (1) dat [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] en [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij partij zijn bij een rechtsbetrekking, (2) dat het rechtmatige belang bij de inzage in de genoemde bescheiden voldoende aannemelijk is geworden, (3) dat deze bescheiden voldoende bepaald zijn en (4) dat [appellante 200.239.809_01] erover beschikt, terwijl (5) het beroep van [appellante 200.239.809_01] op gewichtige redenen in de zin van artikel 843a lid 4 Rv faalt. Dit alles geldt volgens [appellante 200.239.809_01] ook voor de gewijzigde vordering onder I-xi.
6.7.2.
Tussen partijen staat vast dat [appellante 200.239.809_01] heeft voldaan aan de veroordeling tot het verschaffen van inzage in de jaarrekening c.a. over 2015 (de genoemde onderdelen vii.-x.). Volgens [appellante 200.239.809_01] heeft [geintimeerden 200.239.809_01] aldus de beschikking gekregen over (nagenoeg) de gehele financiële boekhouding van [appellante 200.239.809_01] , met gegevens over andere toeleveranciers en afnemers van [appellante 200.239.809_01] . [appellante 200.239.809_01] heeft echter niet nader toegelicht welk - voor [appellante 200.239.809_01] negatief - gebruik [geintimeerden 200.239.809_01] heeft gemaakt of nog zou kunnen maken van deze laatste gegevens. In dit verband is van belang dat [geintimeerden 200.239.809_01] , naar zij onweersproken heeft gesteld, tijdig heeft aangegeven dat zij er geen bezwaar tegen heeft als [appellante 200.239.809_01] informatie over andere leveranciers of afnemers onleesbaar maakt. Het hof veronderstelt dat [appellante 200.239.809_01] dit - desgewenst - heeft gedaan.
heeft aldus haar beroep op ‘gewichtige redenen’ om een uitzondering te maken op het inzagerecht onvoldoende onderbouwd. [appellante 200.239.809_01] heeft ook geen andere steekhoudende bezwaren aangevoerd tegen de toewijzing van de vordering onder I-vii.-x.
6.7.3.
Gelet op het voorgaande falen de grieven 2 en 3 in principaal hoger beroep in kort geding I voor zover zij betrekking hebben op (de toewijzing van) de vordering onder
I-vii.-x.
De genoemde grieven 2 en 3 hebben tevens betrekking op de toewijzing van de vordering onder I-xi. Deze vordering is thans als zodanig niet meer aan de orde (zie r.o. 6.4.2.). Het hof zal de grieven niettemin beoordelen, en wel in samenhang met de beoordeling van de vordering onder I-xi.-nieuw.
In verband met deze nieuwe vordering is het volgende van belang.
6.7.4.
Volgens [geintimeerden 200.239.809_01] voldeed de oorspronkelijke vordering onder I-xi. aan de vereisten in artikel 843a Rv en is dit na de eiswijziging des te meer het geval: de correspondentie is nauwkeurig bepaald naar tijd, onderwerp en personen, zij ziet op rechtsbetrekkingen waarbij [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] en [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] partij zijn en [geintimeerden 200.239.809_01] heeft een rechtmatig belang bij de inzage.
stelt nader dat zowel [verkopers] (in de arbitrageprocedure) als [appellante 200.239.809_01] (in de incassoprocedure) aanvoeren dat werd afgesproken dat de prijs voor de tussen april en augustus 2015 geleverde room in samenspraak met [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] zou worden vastgelegd. Daarvan uitgaande moet over die afspraak zijn gecorrespondeerd tussen [verkoper 1] , [verkoper 2] en [de accountant] . Als dat zo is, dan kan de genoemde afspraak invulling geven aan de nog vast te stellen prijsaanpassing voor de aandelen (in het geschil tussen [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] en [verkopers] ) en aan het geschil tussen [appellante 200.239.809_01] en [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] . Als vast komt te staan dat deze afspraak niet is gemaakt, dan is daarmee het verweer van [verkopers] tegen het bedrog ontkracht. [de accountant] was boekhouder van zowel [dochtervennootschap naar Belgisch recht] als [appellante 200.239.809_01] en was daarnaast betrokken bij de opstelling van het
First Draft Completion Statementin het kader van de aandelentransactie; dit laatste geldt ook voor Bank [de bank] , aldus nog steeds [geintimeerden 200.239.809_01] .
6.7.5.
Volgens [appellante 200.239.809_01] had de voorzieningenrechter de vordering onder I-xi.-oud moeten afwijzen en dient nu ook de vordering onder I-xi.-nieuw te worden afgewezen.
heeft in dit verband allereerst - en uitgebreid gemotiveerd - gesteld dat geen sprake is geweest van bedrog door [verkopers] . Voor zover [appellante 200.239.809_01] daarmee heeft willen aanvoeren dat voor de toewijsbaarheid van de inzagevordering vereist is dat het bedrog vast staat, faalt dit verweer. Het gaat erom dat [geintimeerden 200.239.809_01] aan de hand van de haar bekende feiten en omstandigheden
aannemelijk maaktdat zij
mogelijkeen onderliggende vordering heeft jegens [appellante 200.239.809_01] of
mogelijkeen relevant verweer kan aanvoeren tegen een vordering van [appellante 200.239.809_01] . Aan die eis heeft [geintimeerden 200.239.809_01] , die uitgebreid heeft gesteld over de gang van zaken in de fase voorafgaand aan en onmiddellijk na de aandelentransactie in 2015, naar het oordeel van het hof voldaan. Het door [appellante 200.239.809_01] gestelde doet niet af aan dit oordeel.
6.7.6.
[appellante 200.239.809_01] heeft niet, althans niet deugdelijk gemotiveerd weersproken dat de correspondentie die [geintimeerden 200.239.809_01] wil inzien betrekking heeft op
rechtsbetrekkingen waarbij [geintimeerden 200.239.809_01] partij is, te weten:
(1) de rechtsbetrekking tussen [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] en [verkopers] , aangaande de prijs van de aandelen, welke rechtsbetrekking (onder meer) is gebaseerd op intentioneel bedrog (een kwestie die relevant is in de arbitrageprocedure, zie r.o. 3.1. onder f),
(2) de rechtsbetrekking tussen [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] en [appellante 200.239.809_01] , als gevolg van de rol die [appellante 200.239.809_01] heeft gespeeld in het bedrog door [verkopers] (een kwestie die eveneens relevant is in de arbitrageprocedure), en
(3) de rechtsbetrekking tussen [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] (dan wel [dochtervennootschap naar Belgisch recht] ) en [appellante 200.239.809_01] , in verband met bestaan en inhoud van de overeenkomst inzake de roomleveranties (een kwestie die relevant is in de arbitrageprocedure en in de incassoprocedure, zie ook r.o. 3.1. onder g).
[appellante 200.239.809_01] heeft wel gesteld dat [geintimeerden 200.239.809_01] (direct en concreet)
belang(miste en) mist bij de gevorderde inzage, omdat de correspondentie, gelet op de inhoud van de (gestelde) rechtstrekkingen, niet relevant is in de arbitrageprocedure en in de incassoprocedure. Dit is volgens [appellante 200.239.809_01] het geval, omdat partijen op de desbetreffende punten niet van mening verschillen of omdat de bescheiden om andere redenen relevantie missen.
voert hiertoe aan, samengevat, dat [verkopers] niet betwisten dat de roomleveranties niet waren verwerkt in de boekhouding van [dochtervennootschap naar Belgisch recht] , dat zij nog niet waren gefactureerd aan [dochtervennootschap naar Belgisch recht] en dat in de administratie van [dochtervennootschap naar Belgisch recht] ook geen voorziening ter zake was opgenomen. Volgens [appellante 200.239.809_01] komt het in de arbitrageprocedure aan op de beoordeling of in verband met de roomleveranties op [verkopers] een mededelingsplicht rustte en of zij hieraan hebben voldaan. De gevorderde inzage in de correspondentie is daarvoor onnodig. Dit laatste geldt volgens [appellante 200.239.809_01] ook voor de incassoprocedure, omdat de hoeveelheid geleverde room kan worden vastgesteld zonder inzage in de correspondentie en omdat daarover inmiddels een advies is gegeven in de arbitrageprocedure, door een daartoe benoemde deskundige.
miskent hiermee dat de Belgische arbitrageprocedure, zoals [geintimeerden 200.239.809_01] onweersproken heeft gesteld, is gebaseerd op intentioneel bedrog, zodat het van belang is om vast te stellen vanuit welke intentie [verkopers] (en [appellante 200.239.809_01] ) in verband met de roomleveranties hebben gehandeld. Dat partijen het - kennelijk - eens zijn over de door [appellante 200.239.809_01] genoemde feitelijkheden betekent daarom niet dat [geintimeerden 200.239.809_01] geen direct en concreet belang heeft bij de gevorderde inzage in de correspondentie. [appellante 200.239.809_01] miskent verder dat in verband met de roomleveranties niet alleen relevant is hoeveel room is geleverd, maar ook tegen welke prijs. Daarvoor kan de gevorderde inzage van belang zijn. [appellante 200.239.809_01] heeft dit standpunt weliswaar betwist, ook nog bij pleidooi, maar is in haar eigen stellingen uitsluitend uitgegaan van de ‘gewone marktprijs’ van de room, zonder toe te lichten waarom die prijs afdoende is om de prijs van de incidenteel door [appellante 200.239.809_01] geleverde room te bepalen.
6.7.7.
Ter betwisting van het
rechtmatigebelang van [geintimeerden 200.239.809_01] bij de gevorderde inzage heeft [appellante 200.239.809_01] aangevoerd dat de in dit verband vereiste belangenafweging dient uit te vallen in het voordeel van [appellante 200.239.809_01] .
stelt hiertoe dat [geintimeerden 200.239.809_01] in België twee maal beslag heeft gelegd, welke beslagen door de rechter onrechtmatig zijn geoordeeld en zijn opgeheven. Van deze uitkomst heeft [geintimeerden 200.239.809_01] geen melding gemaakt in het verlofrekest voor het bewijsbeslag en in de dagvaarding in eerste aanleg in kort geding I. Volgens [appellante 200.239.809_01] is dit in strijd met het bepaalde in artikel 21 Rv en dient daaraan de consequentie te worden verbonden dat de belangenafweging in het kader van het rechtmatig belang-vereiste negatief uitvalt voor [geintimeerden 200.239.809_01] .
heeft hiertegen aangevoerd dat zij in haar processtukken wel degelijk - en voldoende - melding heeft gemaakt van de uitkomst van de beslagleggingen in België. Volgens [geintimeerden 200.239.809_01] was sprake van andere procedures tussen andere partijen, waarin op andere wijze en aan andere vereisten is getoetst. In dit laatste verband heeft [geintimeerden 200.239.809_01] aangevoerd dat in het Belgische beslagrecht hogere eisen worden gesteld aan het vast staan van de vordering waarvoor beslag wordt gelegd dan in Nederland, zodat de opheffing van de beslagen niet afdoet aan het door [verkopers] en [appellante 200.239.809_01] gepleegde bedrog.
Het hof zal deze laatste kwestie verder in het midden laten. Als de wijze waarop [geintimeerden 200.239.809_01] informatie heeft verstrekt over de uitkomst van de beslagprocedures in België al neerkomt op een schending van het bepaalde in artikel 21 Rv, dan oordeelt het hof deze schending onvoldoende ernstig om daaraan het door [appellante 200.239.809_01] bepleite rechtgevolg - neerkomend op de volledige afwijzing van de inzagevordering - te verbinden. Het hof overweegt daartoe dat [geintimeerden 200.239.809_01] in België (derden)beslagen op geldbedragen heeft gelegd, welke beslagen (evenals de opheffingen ervan) slechts een zijdelings belang hebben in het kader van de onderhavige inzageprocedure.
6.7.8.
Volgens [appellante 200.239.809_01] is de correspondentie waarin inzage wordt gevorderd
onvoldoende bepaald.
Het hof volgt [appellante 200.239.809_01] niet in deze opvatting. In beide versies van de vordering onder I-xi. wordt het onderwerp waarop de correspondentie betrekking dient te hebben voldoende duidelijk omschreven. Hetzelfde geldt voor de relevante periode en de relevante kring van ‘correspondenten’. [appellante 200.239.809_01] heeft verder erkend dat de roomleveranties hebben plaatsgevonden en heeft concrete e-mails dienaangaande overgelegd. Dat de correspondentie in de vordering niet individueel is omschreven is daarom niet relevant. Van een
fishing expedition(was en) is daarom geen sprake.
6.7.9.
[appellante 200.239.809_01] voert verder aan dat zij niet (meer) de
beschikkingheeft over (een deel van) de correspondentie waarin inzage wordt gevorderd, zodat de oorspronkelijke inzagevordering in zoverre had moeten worden afgewezen; hetzelfde dient volgens [appellante 200.239.809_01] te gebeuren met de vordering onder I-xi.-nieuw. Het gaat [appellante 200.239.809_01] (voornamelijk) om bijlagen die al dan niet bij bepaalde e-mails zijn gevoegd.
Het hof volgt [appellante 200.239.809_01] niet in deze opvatting. De inzagevordering (had en) heeft niet alleen, maar wel in hoofzaak betrekking op e-mails die zijn verstuurd dan wel ontvangen door de in de vordering genoemde (rechts)personen. Deze e-mails zijn opgeslagen in de mailboxen van de verzender en/of de ontvanger, op desbetreffende computers dan wel elders (in de
cloud). Niet valt in te zien waarom dit alles niet zou gelden voor eventuele bij de e-mails gevoegde bijlagen. [appellante 200.239.809_01] heeft in elk geval niet deugdelijk onderbouwd waarom in verband met de inzagevordering onderscheid (moest en) moet worden gemaakt tussen de door de vordering bestreken e-mails als zodanig en de in die e-mails vermelde bijlagen. [appellante 200.239.809_01] heeft evenmin haar stelling dat zij niet (meer) de beschikking heeft over de voornoemde stukken deugdelijk onderbouwd.
Verder voert [appellante 200.239.809_01] aan dat zij niet beschikt over door [de accountant] en door werknemers van [dochtervennootschap naar Belgisch recht] in privé verzonden dan wel ontvangen e-mails inzake de roomleveranties. Deze stelling wordt verworpen, reeds omdat [appellante 200.239.809_01] niet heeft gesteld dat en waarom [de accountant] en/of werknemers van [dochtervennootschap naar Belgisch recht] in privé hebben ge-e-maild over de roomleveranties. Ervan uitgaande dat [de accountant] en de desbetreffende werknemers steeds ‘in functie’ hebben gemaild over de roomleveranties, mag [appellante 200.239.809_01] worden geacht over deze e-mails te beschikken. Dat is des te meer het geval als deze e-mails zijn verzonden dan wel ontvangen door een andere in de vordering genoemde (rechts)persoon, terwijl voorts van belang is dat [appellante 200.239.809_01] in eerste aanleg heeft aangeboden om de correspondentie van [de accountant] te verstrekken. [appellante 200.239.809_01] heeft niets gesteld dat afdoet aan deze oordelen.
Voor zover [appellante 200.239.809_01] niet, maar [verkopers] wel over de relevante correspondentie in verband met de roomleveranties beschikken, mag (zeker gelet op de aard van de onderlinge relaties) van [appellante 200.239.809_01] worden verwacht dat zij zich inspant om de desbetreffende bescheiden beschikbaar te krijgen. [appellante 200.239.809_01] heeft niets gesteld waaruit volgt dat dergelijke inspanningen niet van haar zouden mogen worden verlangd of niet tot goede uitkomsten zouden moeten leiden.
6.7.10.
[appellante 200.239.809_01] voert ten slotte aan dat
gewichtige redenenin de zin van artikel 843a lid 4 Rv zich verzetten tegen de inzage in de correspondentie zoals gevorderd, in eerste aanleg én in hoger beroep.
[appellante 200.239.809_01] voert daartoe aan dat [de accountant] en [verkopers] hebben gecorrespondeerd over de aandelentransactie en de aandelenprijs (waarin ook de roomkosten aan bod kunnen komen) en dat deze correspondentie ziet op de aandelentransactie en is gevoerd met het oog op de interne positiebepaling van [verkopers] ten opzichte van [geintimeerden 200.239.809_01] . Hetzelfde geldt volgens [appellante 200.239.809_01] voor de correspondentie met Bank [de bank] .
Het hof is van oordeel dat [appellante 200.239.809_01] ten onrechte onderscheid tracht te maken tussen de correspondentie die betrekking heeft op de roomleveranties en de correspondentie die betrekking heeft op de aandelentransactie die in diezelfde periode aan de orde was. Uit
de - in zoverre onweersproken - stellingen van [geintimeerden 200.239.809_01] volgt afdoende dat een nauw verband bestaat tussen de voor de aandelen betaalde koopsom en de (feitelijk geschiedde, maar niet in de boekhouding verwerkte) roomleveranties. De arbitrageprocedure (met het oog waarop inzage wordt gevorderd) heeft in belangrijke mate betrekking op deze kwestie. Daarvan uitgaande verzet [appellante 200.239.809_01] zich ten onrechte tegen het verstrekken van afschrift en inzage in correspondentie die betrekking heeft op de aandelentransactie en waarin tevens - en in verband met de aandelentransactie - de roomleveranties aan de orde komen. Voor zover relevant overweegt het hof nog dat [de accountant] noch Bank [de bank] enig beroep op een geheimhoudingsplicht toekomt. [appellante 200.239.809_01] heeft althans niet deugdelijk gemotiveerd gesteld dat dit het geval is en waarom die geheimhoudingsplicht hier relevant is.
Bij pleidooi heeft [appellante 200.239.809_01] , in het verlengde van het eerder gevoerde verweer inzake de ‘interne positiebepaling’, aangevoerd dat in elk geval correspondentie van [verkopers] met hun advocaten over de processtrategie (naar het hof begrijpt: in de arbitrage- en/of de incassoprocedure) moet worden uitgezonderd van de veroordeling tot het verschaffen van inzage. Deze stelling is uitsluitend relevant in verband met de vordering onder I-xi.-nieuw, omdat de oorspronkelijke vordering niet zag op correspondentie met/tussen anderen dan (vertegenwoordigers van) [appellante 200.239.809_01] en (vertegenwoordigers van) [dochtervennootschap naar Belgisch recht] (zie nader r.o. 6.10.2.).
Het verweer treft doel, omdat het specifieke belang waarop [appellante 200.239.809_01] zich beroept - het in stand houden van de vertrouwelijkheid van de correspondentie tussen [verkopers] en hun advocaten over de strategie in twee met [geintimeerden 200.239.809_01] gevoerde en nog niet definitief afgeronde procedures - in de ogen van het hof zwaarder weegt dan het belang van [geintimeerden 200.239.809_01] dat in rechte de waarheid omtrent de roomleveranties aan het licht komt. Dat is des te meer het geval als wordt gelet op de inzage die [geintimeerden 200.239.809_01] reeds is verschaft en die, naar verwachting, nog zal worden verschaft. [geintimeerden 200.239.809_01] heeft niets gesteld dat afdoet aan dit oordeel. Verder is gesteld noch gebleken dat de vertrouwelijkheid op andere wijze kan worden beschermd dan door het gedeeltelijk afwijzen van de inzagevordering. Het hof zal daarom op na te melden wijze de correspondentie van [verkopers] met hun advocaten over de processtrategie in de arbitrage- en/of de incassoprocedure, voor zover deze correspondentie (mede) betrekking heeft op de roomleveranties, uitzonderen van de nieuwe veroordeling tot het verschaffen van afschrift en/of inzage.
6.7.11.
Gelet op al het voorgaande oordeelt het hof dat de grieven 2 en 3 in principaal hoger beroep falen en dat de vordering onder I-xi.-nieuw voor toewijzing in aanmerking komt, behoudens ten aanzien van de hiervoor genoemde correspondentie tussen [verkopers] en hun advocaten.
6.7.12.
Met grief 4 in principaal hoger beroep in kort geding I voert [appellante 200.239.809_01] aan dat de voorzieningenrechter aan de veroordeling onder 5.2. - om te dulden dat DigiJuris afschrift en inzage verschaft van de uitgeselecteerde bescheiden die zijn getroffen door het beslag, voor zover deze overeenkomen met de onder 5.1. genoemde bescheiden - ten onrechte geen termijn heeft verbonden, om [appellante 200.239.809_01] in staat te stellen om te beoordelen of de door de deurwaarder geselecteerde bestanden inderdaad onder de veroordeling vallen.
6.7.13.
Het hof stelt in verband met deze grief het volgende voorop.
Tussen partijen staat vast dat aan de veroordeling om inzage te verschaffen en om te dulden dat de deurwaarder inzage verschaft uit het bewijsbeslag is voldaan, behoudens waar het betreft de inzage in de correspondentie (zie ook r.o. 6.7.2.). Zoals hierna zal blijken (zie
r.o. 6.8.1. e.v.), zal het onderhavige hoger beroep er niet toe leiden dat alsnog inzage moet worden verschaft in bescheiden ten aanzien waarvan de vordering door de voorzieningenrechter is afgewezen.
Dit betekent dat ook de vordering om te dulden dat DigiJuris afschrift en inzage verschaft in de uitgeselecteerde bescheiden die zijn getroffen door het beslag uitsluitend nog relevant is in verband met de correspondentie (onderdeel xi.).
Zoals eerder bleek in r.o. 6.4.2. vordert [geintimeerden 200.239.809_01] dienaangaande thans dat [appellante 200.239.809_01] wordt veroordeeld
‘te dulden dat DigiJuris, althans de gerechtsdeurwaarder, afschrift en inzage verstrekt aan [geintimeerden 200.239.809_01] van alle correspondentie in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december2016 die is ontvangen of verstuurd door [verkoper 2] , [verkoper 1] , [de accountant] , Bank [de bank] , (bestuurders, werknemers en vertegenwoordigers van) [appellante 200.239.809_01] of (bestuurders, werknemers of vertegenwoordigers van) [dochtervennootschap naar Belgisch recht] , over de Roomleveringen, waaronder begrepen (maar niet beperkt tot) correspondentie over de wijze waarop de Roomleveringen in de boekhouding van [appellante 200.239.809_01] en/of [dochtervennootschap naar Belgisch recht] zouden worden verwerkt, of zijn verwerkt, ongeacht of de desbetreffende correspondentie rechtstreeks aan een van bedoelde personen was gericht of slechts in kopie’.6.7.14. In r.o. 6.7.11. heeft het hof geoordeeld dat de vordering onder I-xi.-nieuw voor toewijzing in aanmerking komt (onder toevoeging van een beperking in verband met bepaalde correspondentie tussen [verkopers] en hun advocaten). In het verlengde hiervan oordeelt het hof dat ook de vordering onder III-nieuw voor toewijzing in aanmerking komt (onder toevoeging van dezelfde beperking).
6.7.15.
Naar aanleiding van grief 4 in principaal hoger beroep is uitsluitend nog aan de orde de vraag of aan de veroordeling om te dulden dat DigiJuris afschrift en inzage verschaft uit het bewijsbeslag een termijn moet worden verbonden, zoals door [appellante 200.239.809_01] verlangd.
Het hof wijst er in dit verband op dat het dictum van het vonnis in kort geding I onder 5.3. reeds een dergelijke termijn bevat. Deze beslissing heeft immers mede betrekking op de onder 5.2. genoemde, door het bewijsbeslag getroffen, bescheiden (zie r.o. 6.2.3.).
Grief 4 in principaal hoger beroep in kort geding I faalt daarom.
De oorspronkelijke vordering onder IV - om uiterlijk zeven dagen na betekening van het vonnis aan [geintimeerden 200.239.809_01] te verstrekken, samengevat, alle bescheiden die voldoen aan het onder I tot en met III gevorderde - is niet ingetrokken of gewijzigd in hoger beroep en heeft mede betrekking op de vorderingen onder I-xi.-nieuw en III-nieuw. Het hof zal in verband met de uit te spreken veroordelingen naar aanleiding van deze vorderingen ook de vordering onder IV toewijzen en zal daarbij - net als de voorzieningenrechter in eerste aanleg - de te stellen termijn verlengen van zeven dagen in 21 (kalender)dagen.
de afgewezen onderdelen van de inzagevordering, de grieven 1 en 2 in incidenteel hoger beroep in kort geding I6.8.1. De grieven 1 en 2 in incidenteel hoger beroep in kort geding I hebben betrekking op de inzagevordering van [geintimeerden 200.239.809_01] zoals afgewezen door de voorzieningenrechter. Dat is gebeurd ten aanzien van de onderdelen I-i.-iii. en xii., omdat [appellante 200.239.809_01] onbetwist heeft gesteld daarover niet te beschikken, en ten aanzien van de onderdelen I-iv.-vi., omdat [geintimeerden 200.239.809_01] haar rechtmatige belang bij de inzage onvoldoende heeft onderbouwd. Volgens [geintimeerden 200.239.809_01] is haar vordering in zoverre ten onrechte afgewezen.
De grieven falen, waartoe het hof als volgt overweegt.
6.8.2.
In de onderbouwing van haar eerste grief heeft [geintimeerden 200.239.809_01] geen concreet bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van onderdeel ii. van de inzagevordering onder I. Het hof gaat er, met [appellante 200.239.809_01] , van uit dat de grief geen betrekking heeft op deze afwijzing.
[geintimeerden 200.239.809_01] voert aan dat [appellante 200.239.809_01] in eerste aanleg weliswaar heeft verklaard niet te beschikken over de debiteurenkaart (onderdeel i.), opgaven aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (onderdeel iii.) en (concept)overeenkomsten betreffende de roomleveranties (onderdeel xii.), maar dat later twijfels zijn gerezen over de juistheid van deze verklaring. Bij de onderbouwing van dit standpunt leunt [geintimeerden 200.239.809_01] sterk op de
verplichtingdie volgens [geintimeerden 200.239.809_01] voor [appellante 200.239.809_01] bestond om de onder iii. bedoeld opgaven aan het CBS te doen en om de roomleveranties aan [dochtervennootschap naar Belgisch recht] in haar boekhouding te verwerken. [appellante 200.239.809_01] heeft echter - onbetwist - gesteld dat zij uitsluitend gedurende enkele maanden in 2015 room heeft geleverd aan [dochtervennootschap naar Belgisch recht] . Daarvan uitgaande is heel goed voorstelbaar dat [appellante 200.239.809_01] , zoals zij stelt, niet de genoemde opgaven aan het CBS heeft gedaan, ook al was zij daartoe verplicht, dat geen debiteurenkaart voor [dochtervennootschap naar Belgisch recht] is aangemaakt en dat ook geen schriftelijke overeenkomsten (al dan niet in concept) ter zake de roomleveranties zijn opgesteld. [geintimeerden 200.239.809_01] heeft dit door [appellante 200.239.809_01] ingenomen standpunt van [appellante 200.239.809_01] weliswaar in twijfel getrokken, maar heeft niets gesteld waaruit het hof met voldoende zekerheid kan afleiden dat [appellante 200.239.809_01] wél beschikt over de bescheiden zoals genoemd in de onderdelen i., iii. en xii. In verband met de vordering onder I-xii. overweegt het hof nog dat deze uitdrukkelijk ziet op (concept)overeenkomsten tussen [appellante 200.239.809_01] en [dochtervennootschap naar Belgisch recht] en niet (ook) op de eenzijdige schriftelijke vastleggingen van de roomleveranties in de boekhouding van [appellante 200.239.809_01] .
6.8.3.
In verband met grief 2 in incidenteel hoger beroep in kort geding I overweegt het hof dat [geintimeerden 200.239.809_01] ook in hoger beroep niet deugdelijk heeft onderbouwd welk belang zij heeft (naast de andere gegevens waarover zij kan beschikken of nog zal kunnen beschikken) bij de inzage in de belastingaangiften zoals genoemd in de onderdelen iv. en v., nu daarin - zoals [appellante 200.239.809_01] onweersproken heeft gesteld - uitsluitend totaaltellingen zonder specificatie naar afnemer zijn opgenomen.
In verband met de aangiften zoals genoemd in onderdeel vi. voert [geintimeerden 200.239.809_01] - onweersproken - aan dat zij specifieke gegevens per afnemer dienen te bevatten. Daarvan uitgaande heeft [geintimeerden 200.239.809_01] haar rechtmatige belang bij de gevorderde inzage deugdelijk onderbouwd. [appellante 200.239.809_01] heeft echter gemotiveerd betwist dat zij, alhoewel daartoe gehouden, de bedoelde aangiften heeft gedaan. Ook in dit verband heeft [appellante 200.239.809_01] zich beroepen op het incidentele karakter van de roomleveranties aan [dochtervennootschap naar Belgisch recht] . [geintimeerden 200.239.809_01] heeft dit standpunt weliswaar in twijfel getrokken, maar heeft niets gesteld waaruit het hof met voldoende zekerheid kan afleiden dat [appellante 200.239.809_01] de onder vi. genoemde aangiften daadwerkelijk heeft gedaan.
Gelet op de over en weer ingenomen standpunten is het aan [geintimeerden 200.239.809_01] om te bewijzen dat [appellante 200.239.809_01] de beschikking heeft of kan krijgen over de belastingaangiften zoals genoemd onder vi. Het onderhavige kort geding leent zich echter niet voor deze bewijslevering, zodat het hof er voor dit moment van uitgaat dat ook de vordering onder I-vi. terecht is afgewezen.
de dwangsom, grief 5 in principaal hoger beroep en grief 3 in incidenteel hoger beroep in kort geding I
6.9.1.
[appellante 200.239.809_01] voert met grief 5 in principaal hoger beroep in kort geding I aan, samengevat, dat de voorzieningenrechter aan de veroordelingen onder 5.1.-5.3. ten onrechte een dwangsom heeft verbonden. Volgens [appellante 200.239.809_01] was dit laatste onnodig, omdat [appellante 200.239.809_01] ook zonder de dwangsom aan deze veroordelingen zou hebben voldaan. In elk geval had de dwangsom op een lager bedrag moeten worden vastgesteld en had de voorzieningenrechter moeten bepalen dat de dwangsommen naar evenredigheid zouden worden verbeurd als gedeeltelijk aan de veroordeling zou worden voldaan, aldus [appellante 200.239.809_01] .
De grief faalt, waartoe het hof in de eerste plaats overweegt dat is gesteld noch gebleken dat [appellante 200.239.809_01] vrijwillig de verlangde inzage heeft willen verschaffen, in het kader van de arbitrageprocedure of de incassoprocedure, dan wel naar aanleiding van het bewijsbeslag of het opstarten van de onderhavige inzageprocedure. Gelet hierop ligt het voor de hand dat aan de inzageveroordelingen ten nadele van [appellante 200.239.809_01] een dwangsomveroordeling is (en wordt) verbonden. [appellante 200.239.809_01] heeft niets gesteld dat het hof kan leiden tot een ander oordeel.
De hoogte van de door de voorzieningenrechter vastgestelde dwangsom (per dag) is naar het oordeel van het hof in overeenstemming met het financiële belang dat is gemoeid, althans kan zijn gemoeid, met de te verschaffen inzage.
Een dwangsomveroordeling ‘naar evenredigheid’, zoals door [appellante 200.239.809_01] bepleit, verdient overweging bij een inzageveroordeling waarvan bij voorbaat duidelijk is op welke bescheiden zij betrekking heeft; is dit laatste niet het geval, dan kan zij tot onoplosbare executieproblemen leiden. De voorzieningenrechter heeft daarom terecht besloten tot de dwangsomveroordeling zoals uitgesproken. Ook het hof zal, om de genoemde reden, geen dwangsomveroordeling ‘naar evenredigheid’ uitspreken.
6.9.2.
[geintimeerden 200.239.809_01] voert met grief 3 in incidenteel hoger beroep in kort geding I aan dat de voorzieningenrechter de dwangsom ten onrechte heeft gemaximeerd op € 1.000.000,-. Volgens [geintimeerden 200.239.809_01] is [appellante 200.239.809_01] daardoor in staat gesteld om een afweging te maken tussen de omvang van het nadeel als gevolg van het verbeuren van de dwangsommen en het voordeel als gevolg van het niet (volledig) voldoen aan de inzageveroordelingen.
De grief faalt, reeds omdat niet vaststaat dat de wanverhouding waarop [geintimeerden 200.239.809_01] zich beroept daadwerkelijk bestond en/of bestaat. [geintimeerden 200.239.809_01] onderbouwt haar grief namelijk in hoofdzaak door erop te wijzen dat [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] in de arbitrageprocedure € 14.800.000,- aan schadevergoeding vordert. Deze procedure betreft echter [verkopers] en niet [appellante 200.239.809_01] . Voorts staat niet vast dat de arbiters de aanspraken van [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] (volledig) zullen honoreren.
Daarbij komt nog het volgende. Het hof acht termen aanwezig om aan de uit te spreken inzageveroordelingen naar aanleiding van de vorderingen onder I-xi.-nieuw en III-nieuw en de vordering onder IV, conform de ongewijzigd gebleven vordering onder V, een dwangsom te verbinden als na te melden. Dit is een nieuwe dwangsom, met een nieuw maximum, wat een substantiële verhoging ten opzichte van het oorspronkelijke maximum oplevert.
de vordering in reconventie van [appellante 200.239.809_01] , de grieven 1-3 in kort geding II
6.10.1.
Met grief 1 in kort geding II maakt [appellante 200.239.809_01] bezwaar tegen de uitleg door de voorzieningenrechter van het dictum van haar vonnis in kort geding I (zie r.o. 6.3.4.).
voert daartoe aan, samengevat, dat uit het dictum van het vonnis in kort geding I kon worden afgeleid dat de inzageveroordeling onder 5.1.-xi. uitsluitend betrekking had op:
(1) correspondentie van (vertegenwoordigers van) [appellante 200.239.809_01] aan (vertegenwoordigers van) [dochtervennootschap naar Belgisch recht] , (2) tussen 1 januari 2015 en 31 december 2016, (3) maar uitsluitend voor zover de vertegenwoordigers van [appellante 200.239.809_01] in die periode nog ‘in functie’ waren, en (4) betreffende de roomleveringen en de wijze waarop deze in de boekhouding zouden worden verwerkt. Volgens [appellante 200.239.809_01] heeft de voorzieningenrechter daarna in kort geding II een te vergaande uitleg aan de veroordeling onder 5.1.-xi. in kort geding I gegeven.
[geintimeerden 200.239.809_01] heeft het door [appellante 200.239.809_01] gestelde gemotiveerd betwist.
6.10.2.
Het hof stelt voorop dat in dit verband niet aan de orde is of de voorzieningenrechter in kort geding I de vordering onder I-xi. op juiste gronden heeft toegewezen, maar uitsluitend of die toewijzing in kort geding II mocht worden uitgelegd zoals de voorzieningenrechter dat heeft gedaan. Het hof zal daartoe nagaan of de gegeven uitleg aansluit bij de vordering en het daarop volgende debat tussen partijen in kort geding I.
Uit het vonnis in kort geding II blijkt dat de voorzieningenrechter in de eerste plaats geen reden ziet om in verband met de veroordeling onder 5.1.-xi. onderscheid te maken tussen correspondentie van (vertegenwoordigers van) [appellante 200.239.809_01] aan (vertegenwoordigers van) [dochtervennootschap naar Belgisch recht] , correspondentie in omgekeerde richting en correspondentie tussen vertegenwoordigers van de ene of de andere vennootschap onderling.
Dit oordeel sluit aan op de formulering van de vordering van [geintimeerden 200.239.809_01] , waaruit niet kan worden afgeleid dat zij uitsluitend ziet op correspondentie vanuit [appellante 200.239.809_01] naar [dochtervennootschap naar Belgisch recht] . In de vordering is immers sprake van correspondentie
tussen, kort gezegd, [appellante 200.239.809_01] en [dochtervennootschap naar Belgisch recht] en niet
van[appellante 200.239.809_01]
aan[dochtervennootschap naar Belgisch recht] . De aan het dictum gegeven uitleg sluit tevens aan op de onderbouwing van de vordering onder I-xi. door [geintimeerden 200.239.809_01] (zie de inleidende dagvaarding, nr. 4.31 en de ter plaatste ingevoegde tabel), waarin door [de accountant] verstuurde én ontvangen correspondentie centraal staat, zonder dat onderscheid wordt gemaakt op basis van de concrete functie - in het kader van [appellante 200.239.809_01] dan wel [dochtervennootschap naar Belgisch recht] - op grond waarvan [de accountant] heeft gecorrespondeerd. [geintimeerden 200.239.809_01] wijst er verder terecht op dat uit het in kort geding I gevoerde verweer blijkt dat [appellante 200.239.809_01] de vordering toen niet zo beperkt heeft opgevat als thans door haar wordt verdedigd. [appellante 200.239.809_01] heeft, gelet op dit alles, niet deugdelijk onderbouwd waarom de voorzieningenrechter (de vordering onder I-xi. en) het dictum in het vonnis in kort geding I niettemin zo beperkt diende uit te leggen als [appellante 200.239.809_01] thans voorstaat. Dit laatste geldt ook voor het onderscheid dat [appellante 200.239.809_01] thans wil maken tussen de periode dat (onder meer) [verkoper 1] , [verkoper 2] en [de accountant] - tussen 1 januari 2015 en 31 december 2016 - konden worden gezien als vertegenwoordigers van [appellante 200.239.809_01] en de periode dat zij (volgens [appellante 200.239.809_01] althans) niet langer ‘in functie’ waren.
heeft nog aangevoerd dat de gegeven uitleg ertoe leidt dat het inzagerecht ook geldt voor privé-correspondentie over de roomleveranties en correspondentie inzake de aandelentransactie. Deze bezwaren - die in hoofdzaak zien op de toewijzende beslissing in kort geding I en niet op de uitleg in kort geding II - heeft het hof in het voorgaande besproken en verworpen (zie de r.o. 6.7.9. en 6.7.10.).
Uit het vonnis in kort geding II blijkt verder dat de voorzieningenrechter geen reden ziet om correspondentie die betrekking heeft op de roomleveranties - maar niet op de verwerking ervan in de boekhouding - uit te zonderen van het inzagerecht. Ook deze uitleg sluit aan op de vordering onder I-xi. en de onderbouwing daarvan door [geintimeerden 200.239.809_01] . [appellante 200.239.809_01] heeft ook hier niet deugdelijk onderbouwd waarom de voorzieningenrechter (de vordering en) het dictum beperkter had dienen uit te leggen.
6.10.3.
Het voorgaande betekent dat [appellante 200.239.809_01] ’s eerste grief in kort geding II faalt.
6.10.4.
Met de grieven 2 en 3 in kort geding II maakt [appellante 200.239.809_01] bezwaar tegen de afwijzing van haar vorderingen in reconventie: (1) tot opheffing, althans opschorting van de dwangsom in kort geding I op grond van het bepaalde in artikel 611d Rv, en (2) tot schorsing van de executie van onderdelen van het vonnis in kort geding I op grond van het bepaalde in artikel 438 Rv. [appellante 200.239.809_01] concludeert tot het alsnog toewijzen van deze vorderingen, waartegen [geintimeerden 200.239.809_01] gemotiveerd verweer heeft gevoerd.
6.10.5.
Het hof stelt voorop dat het niet voor de hand ligt dat in het onderhavige arrest, waarin wordt beslist op twee gevoegde zaken, in kort geding I een door een dwangsom versterkte veroordeling wordt uitgesproken, en dat vervolgens in kort geding II de tenuitvoerlegging van die veroordeling wordt geschorst of dat de dwangsom wordt opgeheven dan wel geschorst.
Het ligt meer voor de hand dat (mogelijke, vermeende) executieproblemen worden voorkomen in kort geding I. Dat gebeurt ook, doordat in die zaak de gewijzigde vordering onder I-xi. wordt toegewezen. Daardoor wordt, voor zoveel nodig, tegemoet gekomen aan het door [appellante 200.239.809_01] gestelde bezwaar dat de oorspronkelijke veroordeling onder 5.1.-xi. zó onduidelijk was dat naleving ervan voor [appellante 200.239.809_01] onmogelijk was c.q. niet van haar kon worden gevergd. [appellante 200.239.809_01] heeft niet gesteld dat de veroordeling ten aanzien van onderdeel xi.-nieuw (opnieuw) zou kunnen leiden tot executieproblemen als gevolg van onduidelijkheden in de formulering van die beslissing.
Daarnaast zal [appellante 200.239.809_01] , door de (qua termijn bijgestelde) toewijzing van de vordering onder IV, uitdrukkelijk en voldoende gelegenheid worden geboden om zelf de onder de veroordeling onder I-xi.-nieuw vallende correspondentie te selecteren en om de selectie van de deurwaarder te beoordelen. Daardoor wordt, voor zoveel nodig, tegemoet gekomen aan het bezwaar van [appellante 200.239.809_01] dat de vonnissen in kort geding I en II haar daartoe niet dan wel onvoldoende in staat stelden.
Reeds gelet op dit een en ander bestaat geen reden om de door [appellante 200.239.809_01] gevorderde executie-beslissingen te nemen. [appellante 200.239.809_01] heeft niets gesteld dat het hof tot een ander oordeel kan leiden.
6.10.6.
Het voorgaande betekent dat ook [appellante 200.239.809_01] ’s grieven 2 en 3 in kort geding II falen.
de (proces)kosten, de grieven 6 en 7 in principaal hoger beroep in kort geding I en grief 4 in kort geding II
6.11.1.
Met grief 6 in principaal hoger beroep in kort geding I voert [appellante 200.239.809_01] allereerst aan dat de voorzieningenrechter haar ten onrechte heeft veroordeeld in de beslagkosten aan de zijde van [geintimeerden 200.239.809_01] . [appellante 200.239.809_01] stelt daartoe dat de inzagevordering van [geintimeerden 200.239.809_01] niet voldoet aan de eisen van artikel 843a Rv en derhalve had moeten worden afgewezen.
Uit het voorgaande volgt dat het hof deze laatste opvatting niet deelt, noch ten aanzien van de vordering onder I-vii.-xi.(-nieuw), noch ten aanzien van de daarop aansluitende vordering onder III(-nieuw).
De grief faalt daarom in zoverre.
6.11.2.
Met de genoemde grief 6 voert [appellante 200.239.809_01] verder aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft nagelaten om [geintimeerden 200.239.809_01] te veroordelen in de kosten van afschrift en inzage. [appellante 200.239.809_01] maakt aanspraak op vergoeding van de kosten die waren gemoeid met de inschakeling van een forensisch auditkantoor ad € 14.446,83. Volgens [appellante 200.239.809_01] was het noodzakelijk om deze kosten te maken, omdat ongeveer 57.000 e-mails moesten worden doorzocht.
Het hof overweegt dat uit de vonnissen in kort geding I en II niet kan worden afgeleid dat [appellante 200.239.809_01] het onderwerp ‘onkostenvergoeding’ in eerste aanleg aan de orde heeft gesteld. Het hof gaat ervan uit dat dit voor het eerst in hoger beroep gebeurt. Dit laatste lijkt ook te volgen uit het door [geintimeerden 200.239.809_01] gevoerde verweer, inhoudende dat het verzoek heeft te gelden als een in hoger beroep niet toegestane eis in reconventie (artikel 353 lid 1 Rv).
Dit verweer faalt. Het toekennen van een aanspraak op onkostenvergoeding aan degene die afschrift of inzage dient te verschaffen is een modaliteit waaronder de inzagevordering wordt toegewezen; het instellen van een vordering in reconventie is niet nodig om een dergelijke aanspraak te verkrijgen.
[geintimeerden 200.239.809_01] heeft geen ander verweer gevoerd, terwijl het bedrag waarop [appellante 200.239.809_01] aanspraak maakt het hof redelijk voorkomt. Nu de kosten - kennelijk - al zijn gemaakt zal het hof [geintimeerden 200.239.809_01] veroordelen om € 14.446,83 te betalen aan [appellante 200.239.809_01] . Voor de duidelijkheid overweegt het hof nog dat [appellante 200.239.809_01] daarmee geen onvoorwaardelijke aanspraak verkrijgt jegens [geintimeerden 200.239.809_01] : de kosten van verstrekking komen uiteindelijk ten laste van degene die in de achterliggende procedure(s) in het ongelijk wordt gesteld (zie
Kamerstukken II2011/12, 33 079, nr. 3, p. 6).
6.11.3.
Met grief 7 in principaal hoger beroep in kort geding I en met grief 4 in
kort geding II maakt [appellante 200.239.809_01] bezwaar tegen de proceskostenveroordelingen in de beide vonnissen van de voorzieningenrechter, die volgens [appellante 200.239.809_01] niet in haar nadeel hadden mogen uitvallen.
Beide grieven falen gelet op al het voorgaande.
slotsom
6.12.1.
Het hof zal hierna in kort geding I de op inzage in correspondentie betrekking hebbende vorderingen onder I-xi.-nieuw en onder III-nieuw toewijzen en zal datzelfde (opnieuw) doen ten aanzien van de vorderingen onder IV en V. Gelet op deze beslissingen heeft [geintimeerden 200.239.809_01] na heden geen belang meer bij handhaving van de beslissingen onder 5.1.-5.4. in het vonnis in kort geding I, voor zover deze beslissingen althans (direct of indirect) zien op inzage in de correspondentie als bedoeld in xi.-oud.
Het hof begrijpt dat [geintimeerden 200.239.809_01] van mening is dat zij belang houdt bij de instandhouding van deze beslissingen tot op heden, en wel in verband met haar opvatting dat [appellante 200.239.809_01] , door het vonnis in kort geding I niet tijdig/volledig na te leven, dwangsommen heeft verbeurd tot het maximum van € 1.000.000,-. Zo heeft [geintimeerden 200.239.809_01] tijdens het pleidooi gesteld dat zij deze dwangsommen reeds heeft geëxecuteerd door zich in de incassoprocedure op verrekening te beroepen (zie r.o. 3.1. onder g)). Uit niets blijkt dat [geintimeerden 200.239.809_01] dit (gestelde) rechtsgevolg wil prijsgeven. Dat is des te minder het geval nu [geintimeerden 200.239.809_01] heeft gesteld dat haar oorspronkelijke vordering onder I-xi. en de daarop gebaseerde veroordelingen in kort geding I steeds duidelijk zijn geweest, ook voor [appellante 200.239.809_01] , en dat tot de eiswijziging in hoger beroep is besloten om executieproblemen in de toekomst te voorkomen.
Gelet hierop, en gelet op het falen van de grieven 2-5 in het principaal beroep in kort
geding I, zal het hof het vonnis in kort geding I vernietigen, maar uitsluitend voor zover [geintimeerden 200.239.809_01] aan de daarin genomen beslissingen onder 5.1.-5.4.
voor de toekomstrechten kan ontlenen in verband met de inzage in de correspondentie als bedoeld in xi.-oud; voor het overige zal het hof het vonnis in kort geding I bekrachtigen. Dit laatste zal ook gebeuren met het vonnis in kort geding II.
6.12.2.
Het hof zal [appellante 200.239.809_01] , zijnde de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij, veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van [geintimeerden 200.239.809_01] , zowel in kort geding I als in kort geding II.
Deze kosten worden in kort geding I begroot op € 726,- aan griffierecht en € 3.222,- voor salaris advocaat (3 punten à € 1.074,- conform tarief II) in het principaal hoger beroep en op € 537,- (0,5 punt à € 1.074,-) in het incidenteel hoger beroep.
In kort geding II worden de proceskosten aan de zijde van [geintimeerden 200.239.809_01] begroot op € 726,- aan griffierecht en € 2.148,- aan salaris advocaat (2 punten à € 1.074,-).
De kosten van het voegingsincident worden daarbij uitsluitend meegerekend in kort geding I en de kosten van het pleidooi in beide zaken worden bij helfte verdeeld over kort geding I (principaal hoger beroep) en kort geding II.
Het hof zal zowel in kort geding I als in kort geding II de nakosten begroten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen zeven dagen na de datum van het desbetreffende arrest is voldaan aan de daarin uitgesproken veroordelingen en betekening van het arrest heeft plaatsgevonden.
De zowel in kort geding I als in kort geding II door [geintimeerden 200.239.809_01] gevorderde wettelijke rente over de proceskostenveroordeling zal op de na te melden wijze worden toegewezen.

7.De uitspraak

Het hof:
in de zaak met zaaknummer 200.239.809/01 (kort geding I)
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het vonnis waarvan beroep, maar uitsluitend voor zover [geintimeerden 200.239.809_01] aan de daarin genomen beslissingen onder 5.1.-5.4.
voor de toekomstrechten kan ontlenen in verband met de inzage in de correspondentie als bedoeld in xi.-oud;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, voor het overige;
veroordeelt [appellante 200.239.809_01] om uiterlijk binnen 21 dagen na betekening van dit arrest afschrift te verstrekken aan [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] en [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] van:
- alle correspondentie in de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016 die is ontvangen of verstuurd door [verkoper 2] , [verkoper 1] , [de accountant] , Bank [de bank] , (bestuurders, werknemers en vertegenwoordigers van) [appellante 200.239.809_01] of (bestuurders, werknemers of vertegenwoordigers van) [dochtervennootschap naar Belgisch recht] , over de Roomleveringen, waaronder begrepen (maar niet beperkt tot) correspondentie over de wijze waarop de Roomleveringen in de boekhouding van [appellante 200.239.809_01] en/of [dochtervennootschap naar Belgisch recht] zouden worden verwerkt, of zijn verwerkt, ongeacht of de desbetreffende correspondentie rechtstreeks aan een van bedoelde personen was gericht of slechts in kopie,
- met uitzondering van correspondentie van [verkopers] met hun advocaten over de Roomleveringen, voor zover deze correspondentie is gevoerd in verband met de processtrategie in de arbitrage- en/of de incassoprocedure;
veroordeelt [appellante 200.239.809_01] om uiterlijk binnen 21 na betekening van dit arrest te dulden dat DigiJuris, althans de gerechtsdeurwaarder, afschrift en inzage verstrekt aan [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] en [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] van:
- alle correspondentie in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december2016 die is ontvangen of verstuurd door [verkoper 2] , [verkoper 1] , [de accountant] , Bank [de bank] , (bestuurders, werknemers en vertegenwoordigers van) [appellante 200.239.809_01] of (bestuurders, werknemers of vertegenwoordigers van) [dochtervennootschap naar Belgisch recht] , over de Roomleveringen, waaronder begrepen (maar niet beperkt tot) correspondentie over de wijze waarop de Roomleveringen in de boekhouding van [appellante 200.239.809_01] en/of [dochtervennootschap naar Belgisch recht] zouden worden verwerkt, of zijn verwerkt, ongeacht of de desbetreffende correspondentie rechtstreeks aan een van bedoelde personen was gericht of slechts in kopie,
- met uitzondering van correspondentie van [verkopers] met hun advocaten over de Roomleveringen, voor zover deze correspondentie is gevoerd in verband met de processtrategie in de arbitrage- en/of de incassoprocedure;
veroordeelt [appellante 200.239.809_01] om aan [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] en [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] een dwangsom te betalen van € 50.000,- voor iedere dag dat zij niet aan de hiervoor uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van
€ 1.000.000,- is bereikt;
veroordeelt [de geintimeerde 1 in 200.239.809_01 & 200.239.803_01 (geintimeerde 1)] en [de geintimeerde 2 in 200.239.803_01 & 200.239.809_01] om € 14.446,83 te betalen aan [appellante 200.239.809_01] ;
veroordeelt [appellante 200.239.809_01] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geintimeerden 200.239.809_01] in het principaal hoger beroep op € 726,- aan griffierecht en op
€ 3.222,- aan salaris advocaat, in het incidenteel hoger beroep op € 537,- aan salaris advocaat en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op
€ 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen zeven dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen zeven dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de zaak met zaaknummer 200.239.803/01 (kort geding II)
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante 200.239.803_01 ] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geintimeerden 200.239.809_01] op € 726,- aan griffierecht en op € 2.148,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op
€ 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen zeven dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
en bepaalt dat deze bedragen binnen zeven dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.J.J. Beurskens, L.S. Frakes en G.M. Menon en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 mei 2019.
griffier rolraadsheer