3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) [appellante] bood al langere tijd EVC-diensten en – opleidingen op het terrein van Zorg en Welzijn aan. EVC staat voor: Erkennen Verworven Competenties. Daarbij worden de kennis, kunde en ervaring van een deelnemende natuurlijk persoon die zorgverlener is, in kaart gebracht, waarna al dan niet in combinatie met aanvullende opleiding een ervaringscertificaat kan worden afgegeven waarin is vastgelegd wat de betreffende persoon kan en weet.
b) Vanaf 2010 moesten gastouders, personen die tegen betaling in hun eigen huis kinderopvang aanbieden, beschikken over een EVC-certificaat. De vraag naar EVC-certificering is daarna ook bij [appellante] explosief gestegen. Vanaf 2011 kwamen alleen opleidingen en diploma’s die onder verantwoordelijkheid van een Regionaal OpleidingsCentrum (ROC) zijn afgegeven voor bekostiging in aanmerking en verviel de subsidie op EVC-certificaten.
c) Begin 2011 zijn partijen, naar aanleiding van deze ontwikkelingen, met elkaar in gesprek geraakt over samenwerking om te komen tot een verkorte opleiding MBO-2 “Helpende Zorg en Welzijn” (hierna: de cursus HZW) onder de hoede van ROC. Tot eind augustus 2011 hebben partijen intensief overleg gevoerd, onder meer tot uitdrukking komend in een groot aantal gewisselde e-mails.
d) Op 26 augustus 2011 heeft ROC aan [appellante] de samenwerking opgezegd.
e) [appellante] is een procedure tegen ROC begonnen bij de rechtbank Oost-Brabant. Bij deelvonnis van 13 augustus 2014 heeft de rechtbank de primaire (eerste) vordering van [appellante] grotendeels toegewezen. De rechtbank heeft voor recht verklaard dat ROC gehouden is de schade te vergoeden, die [appellante] heeft geleden door de onrechtmatige beëindiging door ROC van de tot stand gekomen overeenkomst (tot het gezamenlijk aanbieden en verzorgen van de cursus HZW) en ROC veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat.
f) In verband met de (tweede) vordering van [appellante] ROC te veroordelen tot betaling van € 20.488,-- met rente heeft de rechtbank bij het onder e) genoemde vonnis (dat in zoverre een tussenvonnis is) geoordeeld dat moet worden aangenomen dat ROC heeft ingestemd met het houden van een pilot door [appellante] voor 10 tot 20 gastouders en dat door ROC per cursist daarvoor een bedrag van € 1.280,50 aan [appellante] moet worden betaald. [appellante] is toegelaten te bewijzen dat 16 cursisten hebben deelgenomen aan de pilot.
g) ROC is tegen het deelvonnis van 13 augustus 2014 in hoger beroep gekomen bij dit hof. Bij arrest van 12 januari 2016 is dat deelvonnis bekrachtigd en is de zaak ter verdere behandeling en afdoening terug verwezen naar de rechtbank.
g) Nadat [appellante] , teneinde aan de bewijsopdracht te voldoen, bij akte stukken in het geding had gebracht, heeft de rechtbank geoordeeld dat het bewijs niet geleverd was en de vordering tot betaling van € 20.488,-- van [appellante] afgewezen. De onderhavige zaak betreft het hoger beroep van [appellante] tegen die afwijzing.