4.2.De Inspecteur is voor de zitting door het Hof niet in de gelegenheid gesteld te reageren op het door belanghebbenden ingestelde incidenteel hoger beroep. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur verklaard dat hem de feiten bekend zijn en dat hij zich niet benadeeld voelt in zijn procespositie. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat de Inspecteur niet in zijn verdediging is geschaad door het feit dat hij niet in de gelegenheid is gesteld het incidentele hoger beroep van belanghebbenden te beantwoorden (artikel 8:110, lid 3, van de Awb).
Ten aanzien van het geschil
Ten aanzien van vraag a (landbouwgrond)
4.3.1.De Inspecteur stelt dat de landbouwgrond op 1 januari 2013 behoort tot de rendementsgrondslag van box 3. De Inspecteur bestrijdt dat de landbouwgrond op 1 januari 2013 ter beschikking is gesteld in de zin van artikel 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Volgens de Inspecteur had erflater, gelet op de pachtovereenkomst die liep tot en met 6 januari 2013, op 1 januari 2013 niet de beschikking over de landbouwgrond. Dat de pachter feitelijk niets met de landbouwgrond deed van 1 januari 2013 tot en met 6 januari 2013 acht de Inspecteur niet relevant. Volgens de Inspecteur behoort de waarde van de landbouwgrond tot 6 januari 2013, en daarmee ook op 1 januari 2013, tot de rendementsgrondslag van box 3.
4.3.2.Belanghebbenden stellen zich op het standpunt dat erflater de landbouwgrond ultimo 2012 ter beschikking stelde aan de vennootschap. Belanghebbenden wijzen daarbij op de in 2.5 vermelde overeenkomst tussen erflater en [bedrijf] B.V. i.o., welke vennootschap op 31 december 2012 is opgericht. Volgens belanghebbenden behoort de landbouwgrond op 1 januari 2013 dus niet tot de rendementsgrondslag van box 3.
4.3.3.Het Hof neemt als uitgangspunt dat artikel 3.92 van de Wet IB 2001 ruim moet worden uitgelegd. De terbeschikkingstellingsregeling van genoemd artikel is immers van toepassing indien “vermogensbestanddelen (…) rechtens dan wel in feite (…) ter beschikking worden gesteld aan een vennootschap waarin de belastingplichtige (…) een aanmerkelijk belang heeft”. In de parlementaire geschiedenis bij artikel 3.91 van de Wet IB 2001, waarin ook de zinsnede “rechtens dan wel in feite” voorkomt, is namelijk het volgende vermeld:
“Verder is in het eerste lid met de zinsnede «rechtens dan wel in feite» verduidelijkt dat de bepaling ruim moet worden uitgelegd.”.
Kamerstukken II 1999/2000, 26 727, nr. 89, toelichting vierde NvW, pag. 10.
4.3.4.Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de pachtovereenkomst niet vóór 1 januari 2013 feitelijk is geëindigd. Ter zitting hebben belanghebbenden immers onweersproken gesteld dat de pachter zijn bieten vóór 1 januari 2013 heeft geoogst, dat de pachter gelet op het naderende einde van de pachtovereenkomst geen nieuw gewas kon poten en dat de pachter heeft ingestemd met de beëindiging van de pachtovereenkomst. Derhalve moet worden aangenomen dat de pachtovereenkomst feitelijk op 1 januari 2013 is geëindigd en dat de landbouwgrond op 1 januari 2013 feitelijk ter beschikking van erflater stond. Het Hof acht verder van belang dat erflater op 28 december 2012 de in 2.5 vermelde overeenkomst heeft getekend waarbij hij de landbouwgrond ter beschikking heeft gesteld aan [bedrijf] B.V. i.o.
4.3.5.Derhalve is het Hof van oordeel dat de landbouwgrond op 1 januari 2013 behoort tot het resultaat uit overige werkzaamheden en niet tot de rendementsgrondslag van box 3 kan worden gerekend.
4.3.6.De opvatting van de Inspecteur, zoals weergegeven in 4.3.1, moet worden verworpen, gelet op hetgeen is overwogen in 4.3.3.
4.3.7.Het Hof beantwoordt de onder 3.1 geformuleerde vraag a ontkennend.
4.3.8.Het inkomen uit sparen en beleggen dient te worden verminderd met € 10.863, namelijk 4 procent van € 271.579.
Ten aanzien van vraag b (agiostorting)
4.4.1.De Inspecteur heeft gesteld dat een bedrag van € 1.500.000 op 1 januari 2013 tot de rendementsgrondslag van box 3 behoort. Erflater heeft volgens de Inspecteur op 31 december 2012 onverplicht een bedrag van € 1.500.000 gestort op de derdenrekening van de notaris. Noch uit de statuten of de oprichtingsakte van de vennootschap noch uit een aanvullende overeenkomst blijkt volgens de Inspecteur dat erflater verplicht was een bedrag van € 1.500.000 te storten.
4.4.2.Belanghebbenden hebben verklaard dat het ten tijde van de oprichting van de vennootschap de bedoeling was een bedrag van € 1.500.000 als agio te storten. Belanghebbenden hebben in dat kader verwezen naar e-mailverkeer met de notaris. Belanghebbenden hebben ter zitting van het Hof gesteld dat de vennootschap op 31 december 2012 nog niet over een bankrekening beschikte, omdat een vennootschap in oprichting geen bankrekening kan openen. Ten slotte hebben belanghebbenden gesteld dat de Inspecteur moet worden gehouden aan zijn uitlating ter zitting van de Rechtbank, dat het bedrag van € 1.500.000 per 1 januari 2013 van de vennootschap is.
4.4.3.Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur ter zitting van de Rechtbank niet uitdrukkelijk en ondubbelzinnig heeft prijsgegeven zijn stelling dat het bedrag van € 1.500.000 per 1 januari 2013 het vermogen van erflater niet heeft verlaten. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de Inspecteur tot zijn uitlating is gekomen op basis van een stelling die door de Rechtbank aan de Inspecteur is voorgehouden die schijnbaar waar zou zijn, door het gebruik van de woorden “als dat zo is”.
4.4.4.Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat het bedrag van € 1.500.000 het vermogen van erflater op 1 januari 2013 niet heeft verlaten. De Inspecteur heeft naar het oordeel van het Hof aannemelijk gemaakt dat erflater op 31 december 2012 niet tot storting van dat bedrag verplicht was. Van een agiostorting blijkt niets uit de oprichtingsakte en de statuten van de vennootschap, noch uit een overeenkomst. E-mailverkeer met de notaris, alsook de schriftelijke verklaring van de notaris dat zich in zijn dossier een telefoonnotitie bevindt waaruit blijkt dat de belastingadviseur heeft aangegeven dat het de bedoeling was om agio te storten, acht het Hof onvoldoende om te kunnen oordelen dat op 31 december 2012 een agiostorting heeft plaatsgehad. Het enkel overmaken van het bedrag van € 1.500.000 op de derdenrekening van de notaris leidt er niet toe dat het bedrag het vermogen van erflater heeft verlaten. Het Hof is verder van oordeel dat degene die gelden heeft gestort op een derdenrekening van de notaris moet worden geacht rechthebbende tot die gelden te zijn. Het Hof verwijst in dit kader naar artikel 25 van de Wet op het notarisambt en de parlementaire geschiedenis (Kamerstukken II 1993-1994, 23 706, nr. 3, blz. 10).
4.4.5.Derhalve is het Hof van oordeel dat een bedrag van € 1.500.000 op 1 januari 2013 behoort tot de rendementsgrondslag van box 3. Het Hof beantwoordt de onder 3.1 geformuleerde vraag b bevestigend.
Ten aanzien van vraag c (liquide middelen)
4.5.1.De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbenden niet aannemelijk hebben gemaakt dat in 2013 liquide middelen ter beschikking zijn gesteld aan de vennootschap. Volgens de Inspecteur zijn de liquide middelen niet daadwerkelijk gestort op de rekening van de vennootschap en is de terbeschikkingstelling van de liquide middelen niet met stukken onderbouwd.
4.5.2.Belanghebbenden hebben zich op het standpunt gesteld dat liquide middelen ten bedrage van € 90.000 per 1 januari 2013 dienen te worden geoormerkt om te worden gebruikt voor investeringen door de vennootschap. Volgens belanghebbenden dient een bedrag van € 90.000 geacht te worden ter beschikking te zijn gesteld aan de vennootschap. Volgens belanghebbenden behoort een bedrag van € 90.000 derhalve niet tot de rendementsgrondslag van box 3.
4.5.3.Belanghebbenden hebben mede een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Zij hebben gesteld dat de Inspecteur de aangifte inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen 2012 van erflater heeft gevolgd. In die aangifte had erflater het tbs-vermogen verantwoord en een aanmerkelijk belang aangegeven. De Inspecteur heeft het beroep van belanghebbenden op het vertrouwensbeginsel verworpen.
4.5.4.Dienaangaande heeft de Rechtbank het volgende overwogen:
“4.12. De rechtbank is van oordeel dat de enkele bedoeling om liquide middelen ter beschikking te stellen in de zin van artikel 3.92, eerste lid, van de Wet IB niet voldoende is om de terbeschikkingstelling te doen aanvangen. Daarvoor is vereist dat de BV ook daadwerkelijk de beschikking heeft over de liquide middelen. Het genoemde bedrag is niet vóór 1 januari 2013 (en evenmin in de loop van 2013) op de rekening van [bedrijf] BV gestort. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat [bedrijf] BV het bedrag vóór 1 januari 2013 in haar kas had. De inspecteur heeft de liquide middelen daarom terecht tot het box 3 vermogen gerekend.