In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van de rechtbank Oost-Brabant om [appellant] en [appellante] toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank had eerder op 18 mei 2018 geoordeeld dat de schuldenaren niet te goeder trouw waren geweest ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van hun schulden in de vijf jaar voorafgaand aan hun verzoek. Het hof heeft deze beslissing bekrachtigd, waarbij het heeft overwogen dat de schuldenaren onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zullen nakomen en zich zullen inspannen om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
Het hof verwijst naar de feiten van de zaak, waarbij [appellant] en [appellante] een totale schuldenlast van € 43.097,69 hebben, waaronder belastingschulden en een schuld aan het CJIB. De rechtbank had vastgesteld dat de schuldenaren geen actieve pogingen hebben ondernomen om hun inkomen te verhogen en dat zij onvoldoende hebben aangetoond dat zij te goeder trouw zijn geweest bij het ontstaan van hun schulden. Het hof heeft in zijn beoordeling ook gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de schuldenaren, zoals hun leeftijd en fysieke beperkingen, maar heeft geconcludeerd dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om hen toe te laten tot de schuldsaneringsregeling.
De uitspraak van het hof benadrukt het belang van de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling en de noodzaak voor schuldenaren om zich actief in te spannen voor hun financiële situatie. Het hof heeft de mogelijkheid van een beroep op de hardheidsclausule ex artikel 288 lid 3 Fw besproken, maar heeft geconcludeerd dat er geen aanwijzingen zijn voor een daadwerkelijke gedragsverandering bij de schuldenaren. Het hof heeft uiteindelijk de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van [appellant] en [appellante] afgewezen.