3.1.In dit hoger beroep kan voorlopig worden uitgegaan van de volgende feiten.
a. Partijen zijn beiden aktief in de assurantiebemiddeling.
b. In een overeenkomst van 4 januari 2012, die [geïntimeerde] heeft overgelegd als productie 1 bij dagvaarding, heeft [appellant] aan [geïntimeerde] een assurantieportefeuille verkocht tegen vestiging van een winstrecht ten behoeve van [appellant] gedurende een periode van 60 maanden na levering, resulterend in een koopfactor van 3. Bepaald is dat de levering zal plaatsvinden op 1 januari 2013, wat is geschied. Deze overeenkomst zal hierna worden aangeduid koopovereenkomst 1. Koopovereenkomst 1 bevat een relatiebeding, dat als volgt luidt:
“Het is de verkoper na 1 januari 2013, verboden om voor eigen rekening of voor rekening van anderen of voor gezamenlijke rekening met anderen, te bemiddelen in assurantiën en financiële diensten bij relaties wier verzekeringen behoren tot de bestaande portefeuille van [de vennootschap 1] B.V.”
Het hof duidt dit beding verder aan als het relatiebeding.
c. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] in hoger beroep als productie 4 een tweede koopovereenkomst van 4 januari 2012 overgelegd met betrekking tot de verkoop van een andere assurantieportefeuille van [appellant] aan [geïntimeerde] . Deze koopovereenkomst zal hierna worden aangeduid als koopovereenkomst 2. [appellant] heeft niet kunnen reageren op de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde producties.
d. Eveneens op 4 januari 2012 is tussen [geïntimeerde] en [de vennootschap 2] , vertegenwoordigd door [appellant] ,
[x]bij akte
[x]een vennootschap onder firma overeengekomen (hierna: het vennootschapscontract). Het vennootschapscontract is door [appellant] voor de mondelinge behandeling in eerste aanleg overgelegd. In het vennootschapscontract is onder meer het volgende overeengekomen:
- er wordt een vennootschap onder firma aangegaan met ingang van 1 januari 2013 met de naam [v.o.f.] v.o.f.;
- [geïntimeerde] brengt de van [appellant] overgenomen assurantieportefeuilles in de vennootschap in en [de vennootschap 2] haar kennis, volle arbeid en vlijt;
- alle omzet die gegenereerd wordt uit de overgenomen assurantieportefeuilles komt uitsluitend toe aan de vennootschap onder firma en het is niet toegestaan om posten uit deze portefeuilles over te hevelen naar een onderneming waarin [geïntimeerde] of de heer [appellant] enigerlei winstaandeel of zeggenschap heeft, waardoor omzet aan de v.o.f. wordt onttrokken;
- overeengekomen is een winstverdeling met betrekking tot de overgenomen assurantieportefeuilles met bepaling dat op de nettowinst allereerst in mindering wordt gebracht een arbeidsvergoeding ten behoeve van [de vennootschap 2] van € 1.250,00 per maand voor de beheeraktiviteiten, ten behoeve van de v.o.f., met betrekking tot de overgenomen assurantieportefeuilles;
- een regeling van de verdeling van de activa van de vennootschap bij beëindiging van de v.o.f. waarbij de waarde van de door [geïntimeerde] ingebrachte assurantieportefeuilles geheel is voorbehouden aan [geïntimeerde]
e. [appellant] heeft namens [de vennootschap 2] na 1 januari 2013 de beheeraktiviteiten met betrekking tot de overgenomen assurantieportefeuilles verricht.
f. De v.o.f. is per 31 december 2016 ontbonden.
g. [serviceprovider] , een serviceprovider voor verzekeringsintermediairs, waarbij [geïntimeerde] en [appellant] zijn aangesloten, heeft [geïntimeerde] bij mailbericht van 27 maart 2018 bevestigd dat zij voor negen klanten van [geïntimeerde] verzoeken van [appellant] om intermediairwijziging heeft ontvangen.
h. [geïntimeerde] heeft op 5 april 2018 conservatoir derdenbeslag ten laste van [appellant] doen leggen onder [serviceprovider] tot zekerheid van verhaal van een voorlopig op € 8.000,00 begrote vordering van [geïntimeerde] op [appellant] .
De standpunten van partijen en het oordeel van de kantonrechter
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [geïntimeerde] dat [appellant] zou worden verboden om te bemiddelen in assuranties en financiële diensten bij relaties van wie de verzekeringen behoren tot de bestaande portefeuille van [geïntimeerde] op straffe van verbeurte van een dwangsom. [geïntimeerde] baseerde deze vordering op koopovereenkomst 1. Verder vorderde [geïntimeerde] veroordeling van [appellant] tot betaling van € 10.053,00, als schadevergoeding wegens het overtreden van het in koopovereenkomst 1 opgenomen relatiebeding, vermeerderd met de wettelijke rente, en van de beslagkosten, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
3.2.2.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie heeft [appellant] schorsing, danwel matiging of beperking van het relatiebeding gevorderd.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd tegen de reconventionele vorderingen.
3.2.4.In het vonnis, uitvoerbaar verklaard bij voorraad, heeft de kantonrechter [appellant] verboden om voor eigen rekening of voor rekening van anderen of voor gezamenlijke rekening met anderen te bemiddelen in assuranties en financiële diensten bij relaties wier verzekeringen behoren tot de bestaande portefeuille per 31 december 2017 van [geïntimeerde] op straffe van een dwangsom van € 400,00 per overtreding en € 50,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, de overige vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen en de proceskosten in conventie gecompenseerd. De reconventionele vorderingen van [appellant] zijn afgewezen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in reconventie die zijn begroot op nihil.
3.2.5.[appellant] heeft in hoger beroep 8 grieven aangevoerd. [appellant] heeft verder de reconventionele vorderingen vermeerderd. Dit betreft de opheffing van het door [geïntimeerde] gelegde conservatoir derdenbeslag onder [serviceprovider] en een verbod om opnieuw beslag te leggen. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn als volgt geformuleerde reconventionele vorderingen:
Primair:
I over te gaan tot schorsing van het tussen partijen overeengekomen relatiebeding, voor zover het beding thans (nog) werking heeft, tot dat in een bodemprocedure bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis zal zijn beslist over de rechtsgeldigheid van het relatiebeding en de gebondenheid daaraan;
Subsidiair:
II het tussen partijen overeengekomen relatiebeding te schorsen in die zin dat het relatiebeding in tijd wordt beperkt tot een periode van maximaal twee jaar te rekenen met ingang van 1 januari 2013 – dus tot 1 januari 2015 – althans een te bepalen termijn als het Gerechtshof geraden acht, tot dat de rechter in een bodemprocedure bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis anders heeft beslist;
Meer subsidiair:
III over te gaan tot beperking van de werking van het relatiebeding op zodanige wijze als die het Gerechtshof geraden acht;
Primair, subsidiair en meer subsidiair:
IV het door [geïntimeerde] gelegde (derden)beslag op te heffen;
V [geïntimeerde] te verbieden om nieuwe beslagen te leggen ten laste van [appellant] zolang niet in rechte is komen vast te staan dat zij een geldbedrag verschuldigd is uit hoofde van het relatiebeding, op straffe van verbeurte van een dwangsom van€ 50.000,00 wanneer [geïntimeerde] aan dit verbod desondanks geen gehoor geeft;
VI [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van de beide instanties (in eerste aanleg en in hoger beroep), zulks met bepaling dat [geïntimeerde] 15 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest over die kosten de wettelijke rente ex 6:119 (a) BW verschuldigd is alsmede de geïntimeerde te veroordelen in de nakosten.
3.2.6.[geïntimeerde] heeft verweer gevoerd tegen de grieven. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van [appellant] in zijn vorderingen, danwel afwijzing van deze vorderingen met veroordeling van [appellant] in de kosten van het geding in beide instanties, zowel in conventie als in reconventie, vermeerderd met de wettelijke rente.
Wat in hoger beroep aan de orde is