3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant] is van 1 juni 2010 tot 16 december 2014 bij [geïntimeerde] in dienst geweest in de functie van vrachtwagenchauffeur op basis van een 40-urige werkweek.
Op de arbeidsovereenkomst tussen partijen is de CAO Beroepsgoederenvervoer van toepassing.
[appellant] heeft aan het einde van iedere werkdag een rittenstaat ingevuld. Op deze rittenstaat staat het begin- en eindtijdstip van zijn rit vermeld en onderaan staat aangegeven hoeveel pauze hij heeft genomen en hoeveel diensturen hij heeft gemaakt.
Deze rittenstaten heeft [appellant] bij [geïntimeerde] ingeleverd.
[appellant] heeft van [geïntimeerde] maandelijks een loonspecificatie ontvangen. Daarop staan onder andere vermeld: de hoogte van zijn maandsalaris, de hoeveelheid overuren en de ten titel daarvan uitgekeerde bedragen en de bedragen uitgekeerd voor andere vergoedingen.
Bij brief van 7 november 2014 heeft de gemachtigde van [appellant] [geïntimeerde] bericht dat [appellant] niet conform de CAO betaald werd. Daarbij is gewezen op, onder andere, het niet volledig uitbetalen van zijn overuren.
Bij brief van 19 januari 2015 heeft de gemachtigde van [appellant] [geïntimeerde] gesommeerd om over te gaan tot betaling van de niet uitgekeerde overuren, zijnde een bedrag van
€ 21.194,46 bruto (inclusief 8% vakantiebijslag).
Bij brief van 4 februari 2015 heeft de gemachtigde van [geïntimeerde] hierop gereageerd en aangegeven aan de sommatie geen gehoor te zullen geven.
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft [appellant] in eerste aanleg, na vermeerdering van eis, gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om aan [appellant] te betalen:
- een bedrag van € 21.319,35 bruto wegens overwerk,
- een bedrag van € 3.788,49 bruto wegens verblijfkosten,
- beide bedragen vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente,
- een bedrag van € 1.216,35 inclusief btw als vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten en
- een bedrag aan proceskosten.
[appellant] heeft voorts gevorderd dat [geïntimeerde] wordt veroordeeld om hem deugdelijke bruto/netto specificaties van de te betalen bedragen te verstrekken op straffe van een dwangsom. Hij heeft tot slot gevorderd de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.2.Aan zijn eerste vordering heeft [appellant] , kort samengevat, ten grondslag gelegd dat hij, zoals blijkt uit zijn rittenstaten, meer overuren heeft gemaakt dan volgens zijn loonspecificaties aan hem zijn betaald. Aan de bij eisvermeerdering toegevoegde vordering heeft hij ten grondslag gelegd dat hij minder aan verblijfkosten heeft ontvangen dan waarop hij volgens de in de CAO opgenomen standaardbedragen recht heeft. Hij vordert van [geïntimeerde] dan ook alsnog nakoming van haar betalingsverplichtingen.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft tegen het eerste onderdeel van de vordering, zijnde de niet betaalde overuren, gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.Na een gehouden comparitie van partijen heeft [appellant] bij akte zijn eis vermeerderd met het nog te betalen bedrag aan verblijfkosten, zoals hiervoor in rov. 3.2 is weergeven (zie ook hierna rov. 3.16 e.v.). [geïntimeerde] heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De kantonrechter heeft bij eindvonnis de eisvermeerdering toegestaan en vervolgens alle vorderingen van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld. Naar aanleiding van het verweer van [geïntimeerde] dat [appellant] te laat bezwaar heeft gemaakt tegen de vaststelling van het aantal overuren, heeft de kantonrechter geoordeeld dat artikel 6:89 BW eraan in de weg staat dat [appellant] nog een beroep kan doen op de door hem gestelde tekortkomingen van [geïntimeerde] terzake de overuren.